Organisatie | Beemster |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels verlaging uitkeringen Participatiewet Beemster 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels verlaging uitkeringen Participatiewet Beemster 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-02-2015 | 01-01-2015 | Nieuwe beleidsregels | 03-02-2015 Gemeenteblad 15-15761 | Onbekend |
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
idien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;
Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders Beemster, op 3 februari 2015.
De secretaris,
E. Kroese-Vrolijks
De burgemeester,
H.N.G. Brinkman
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 vervalt de verplichting van de gemeenteraad om een toeslagenverordening vast te stellen.
Het college heeft wel de bevoegdheid om beleid te formuleren wegens lagere woonkosten (artikel 27 Participatiewet) en schoolverlaters die recent de deelname aan het onderwijs hebben beëindigd (artikel 28 Participatiewet).
De toeslagenverordening blijft gelden tot 6 maanden na de dag van inwerkingtreding (1 juli 2015) op grond van artikel 8a Participatiewet (artikel 78z lid 6 Participatiewet). Met ingang van 1 juli 2015 vervalt de Toeslagenverordening van rechtswege. De gemeenteraad is daarom niet gehouden deze verordening in te trekken per 1 juli 2015.
Daarnaast kan het college inkomsten uit (woning)verhuur aanmerken als inkomsten zoals bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet als daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste tot en met derde lid van de wet. Aangezien de wet niet (duidelijk) aangeeft wat als inkomsten uit (woning)verhuur verstaan wordt, zijn in deze beleidsregels hiervoor richtlijnen opgenomen.
Toelichting bij artikel 2. Verlaging norm wegens lagere woonkosten
Het college verlaagt de norm of de toeslag (verder) als de uitkeringsgerechtigde lagerekosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.
Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning in het geheel geen woonkostenvoor de uitkeringsgerechtigde zijn verbonden, verlaagt het college de norm meteen korting van 20% van de rekennorm. Als de uitkeringsgerechtigde geen woning bewoont, de zgn. dak- en thuislozen, bedraagt de korting op de norm 10% van de rekennorm. Tegenover het ontbreken van woonkosten staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang, of dat aan mensen die dakloos zijn of dreigen te raken maatschappelijke opvang wordt geboden voor een bepaalde periode, waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd.
Toelichting bij artikel 3. Verlaging norm schoolverlaters
In artikel 3 van deze beleidsregels is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 10 procent van de rekennorm bedraagt gedurende 6 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op de studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.
Bij toepassing van de verlaging voor schoolverlaters is het volgende van belang. Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 Participatiewet. Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de WTOS. Een extraneus valt niet onder de WSF 2000. Daarvoor is inschrijving als student vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin artikel 28 Participatiewet.
Toelichting bij artikel 4. Verlaging in verband met onderhuur
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moeten als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als belanghebbenden de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers, als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid van de wet).
Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.
Onder commerciële huurprijs wordt verstaan het bedrag dat als onderhuurder wordt betaald voor het gebruik van een gedeelte van een woning en dat tenminste gelijk is aan de geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag vermeerderd met 10% van de rekennorm.
Onder onderhuur worden niet alleen de woonkosten begrepen, maar ook de kosten voor het gebruik van energie en de zakelijke lasten die worden doorberekend zoals de onroerende zaakbelasting. Met een onderhuurder wordt gelijkgesteld degene die een deel van een woning rechtstreeks van een eigenaar huurt. Onderhuur moet blijken uit een schriftelijke overeenkomst en betaalbewijzen, waaruit opgemaakt kan worden wie de huurder en verhuurder zijn, wat de hoogte van de (maand- of week) huur is en wat onder het gehuurde wordt begrepen. De onderhuurder moet minimaal beschikken over een eigen woon/slaapgelegenheid (etage).
Een kostganger wordt gezien als een onderhuurder die tevens in de kost is bij zijn onderverhuurder. Bij de beoordeling van de hoogte van de onderhuur, telt de vergoeding voor het in de kost zijn niet mee. Ook de vergoeding voor het gebruik van het aanwezige meubilair telt niet mee voor de berekening van de onderhuur.