Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leidschendam-Voorburg

Verordening toeslagen en verlagingen wet investeren in jongeren Leidschendam-Voorburg 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeidschendam-Voorburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen wet investeren in jongeren Leidschendam-Voorburg 2010
CiteertitelToeslagenverordening Wij 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet investeren in jongeren, art. 12, eerste lid, en 35, eerste lid
  2. Gemeentewet, art. 147, eerste lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-07-201001-07-201001-01-2012nieuwe regeling

23-06-2010

Leidschendammer / Voorburgse Courant 1-7-2010

2010/8710

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren Leidschendam-Voorburg 2010

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gezien het voorstel van het college d.d.

(registratienummer raadsvoorstel ) ;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet; artikel 12, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren (Wij) en artikel 35, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren (Wij);

Besluit:

Vast te stellen de navolgende Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren Leidschendam-Voorburg 2010.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren, de Algemene wet bestuursrecht of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren (Wij);

    • b.

      het college: het college van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

    • c.

      de raad: de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

    • d.

      inkomensvoorzieningsnorm: de op grond van de artikelen 26 tot en met 29 op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van de artikelen 30 tot en met 35 door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • e.

      woning: een woonruimte waarbij geen wezenlijke woonfuncties, te weten woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere wooneenheden worden gedeeld. Onder een woning wordt mede verstaan een woonwagen en een woonschip;

    • f.

      woonkosten: 1e, indien een woning wordt bewoond: de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

      2e, indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • g.

      zorgbehoevende: degene die, indien hij niet samen met een andere, niet tot het gezin behorende, persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een verzorgingshuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging;

    • h.

      verzorgende: degene die een zorgbehoevende verzorgt

Artikel 2 – Werkingssfeer

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar.

  • 2.

    Bij gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2 – CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3 – Toeslagen

  • 1.

    De toeslag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20% van de norm als bedoeld in artikel 28, lid 1, onderdeel d, voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10% van de norm als bedoeld in artikel 28, lid 1, onderdeel d, voor de jongere die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomenals een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      Minderjarige niet ten laste komende kinderen.

    • b.

      Zorgbehoevenden of verzorgenden, tenzij er sprake is van een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 3 van de wet.

HOOFDSTUK 3 – CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM OF DE TOESLAG

Artikel 4 – Verlaging gehuwden

De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10% van de norm als bedoeld in artikel 28, lid 1, onderdeel d, voor de jongeren die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

Artikel 5 – Verlaging in verband met de woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt 20% van de norm als bedoeld in artikel 28, lid 1, onderdeel d, indien de jongere een woning bewoont waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn. Daaronder wordt mede begrepen: het niet aanhouden van een woning.

Artikel 6 – Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De verlaging als bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt 10% van de norm als bedoeld in artikel 28, lid 1, onderdeel d, indien het een alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar betreft.

HOOFDSTUK 4 – SLOTBEPALINGEN

Artikel 7 – Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college behoudt zich het recht voor om anders te besluiten indien de bepalingen in deze verordening leiden tot onbillijkheden van ernstige aard.

  • 2.

    In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 8 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010.

Artikel 9 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Toeslagenverordening Wij 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de

gemeente Leidschendam-Voorburg van 23 juni 2010.

de griffier, de plv. voorzitter,

mr. G.A. van Egmond, mr. A.J.W. van Baalen-van Eekelen

Toelichting  

De Wet investeren in jongeren en het werkleeraanbod

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (Wij) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd.

Het werkleeraanbod berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De Wij verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon gelegen of niet verwijtbare omstandigheden geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten oplevert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de Wij.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan in de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat, met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de Wij wordt een ’paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering mits’ in de Wij is dit omgedraaid en geldt het uitgangspunt ‘geen uitkering tenzij’. Deze uitkering, de zogenaamde inkomensvoorziening, volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid ( toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door de raad in een verordening worden vastgelegd.

Relatie met de WWB

Met de inwerkingtreding van de Wij is de WWB afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren geen algemene bijstand meer ontvangen. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en zou de toeslagenverordening WWB een navenante wijziging moeten ondergaan. Op grond van het overgangsrecht (artikel 86 Wij) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd, maar uiterlijk tot 1 juli 2010. Om die reden is een aanpassing van de Toeslagenverordening WWB aan de Wij (nog) niet aan de orde. Dit zal eerst met ingang van 1 juli 2010 zijn beslag krijgen. Omdat niet uitgesloten kan worden dat zich in de tussentijd ontwikkelingen zullen voordoen die nopen tot een inhoudelijke wijziging van de Toeslagenverordening, is het thans nog te prematuur om een wijzigingsvoorstel voor de Toeslagenverordening WWB aan te bieden.

Bij het inrichten van de Wij is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als thans in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jongmeerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de Wij.

Een toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Evenals in de WWB heeft de wetgever in de Wij het college en de raad afzonderlijke taken toebedeeld. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wij, terwijl de raad de opdracht heeft gekregen in een aantal verordeningen regels vast te stellen, ondermeer met betrekking tot het verhogen en verlagen van de normen die voor de inkomstenvoorziening gelden (artikel 12, eerste lid, sub e, Wij). Deze regels moeten exclusief in een verordening worden vastgelegd, ter wille van de rechtszekerheid, aldus de memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr 3, p. 37). Deze verordening wordt vaak aangehaald als de Toeslagenverordening Wij. Aangenomen mag worden dat deze regelgevende bevoegdheid rechtens niet kan worden overgedragen aan het college.

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle bevoegdheden en verplichtingen om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid Wij).

Normen, toeslagen en verlagingen

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die thans is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de Wij. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de Wij leidt op dit punt dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Normen

In hoofdstuk 4 van de Wij (‘Recht op inkomensondersteuning’) zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties (artikel 26 t/m 29 Wij). Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikel 26, 27 en 28 Wij), te weten:

gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering (artikel 26, sub a en 27, sub a Wij). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Voor jongen van wie één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Toeslagen en verlagingen

Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als thans in de WWB is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie (zie artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van de Wij). Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten maar kan er ook voor kiezen om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken (zie voor de WWB Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr. 3 p. 52 en 53).

De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medebewoning geldt ook voor de norm voor gehuwden. Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich brengt. Ten slotte kan het college bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen om de uitkering in de pas te laten lopen met het wettelijk minimumjeugdloon. De laatstgenoemde verlagingen kunnen niet in combinatie met elkaar worden toegepast. In deze verordening heeft de gemeente ervoor gekozen om geen verlaging van de norm of de toeslag vast te stellen voor schoolverlaters. Dit om de schoolverlaters niet in een financieel minder gunstige positie te plaatsen dan schoolverlaters van 27 jaar of ouder. In de Toeslagenverordening WWB is ook geen verlaging van de norm of de toeslag voor schoolverlaters opgenomen.

Ook voor gehuwde jongeren waarvan één van de partners in de leeftijdsgroep van 18 tot 21 jaar en de ander in de leeftijd van 21 tot 27 jaar zit, geldt dat de norm verlaagd kan worden. De Wij sluit dit, evenmin als de WWB, uit. Dit geldt evenzeer voor het geval beide partners in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar zitten. Ook de voor hen geldende norm kan verlaagd worden. Niettemin wordt dit niet opportuun geacht. De normen voor deze categorie jongeren zijn immers al lager vastgesteld, vanwege de (vaak theoretische) onderhoudsplicht van ouders. Het verder verlagen van deze normen kan er spoedig toe leiden dat deze jongeren onder het bestaansminimum terechtkomen. Bovendien maakt categoriale verlaging op deze groep jongeren de toch al behoorlijk complexe normensystematiek nog ingewikkelder.

Gehuwde jongeren van 21 tot 27 jaar met niet-rechthebbende partner

Voor jongeren van 21 tot 27 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan het bedrag dat voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt (artikel 28, eerste lid, sub e, resp. 28, tweede lid sub e, Wij). Personen van 27 jaar of ouder komen immers niet in aanmerking voor een inkomensvoorziening in het kader van de Wij. De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijvoorbeeld in geval van detentie) geen recht heeft op inkomensvoorziening (artikel 28, derde lid, Wij). De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is in de Wij echter beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is (artikel 30, eerste lid, in verbinding met 26, sub b en 27, sub b, Wij). Naar de letter bestaat dus voor de gehuwde met niet-rechthebbende partner geen recht op toeslag. Niettemin mag, gegeven de wens van de wetgever om een en ander zoveel mogelijk in overeenstemming met de WWB te regelen en met een beroep op de jurisprudentie die gevormd is onder de WWB en de Abw, worden aangenomen dat ook gehuwde jongeren die voor de normering worden gelijk gesteld met een alleenstaande (ouder), onder omstandigheden recht kunnen hebben op een toeslag, mede gelet op het individualiseringsbeginsel, dat binnen de Wij klaarblijkelijk ook een rol speelt op het punt van normen, toeslagen en verlagingen (artikel 35, vierde lid, Wij; zie met betrekking tot de bijstand bijvoorbeeld CRvB 12 december 1995, JABW 1996/40). Heeft de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen en is geen sprake van medebewoning, dan zal de toeslag, naar analogie van de WWB, in beginsel zelfs 20% van de gehuwdennorm moeten bedragen (CRvB 4 maart 2003, LJN:AF6326).

Voor de situatie dat er sprake is van de situatie dat een partner recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de Wij en de andere recht heeft op een WWB- uitkering, waarbij het gezin ten laste komende kinderen heeft, is een specifieke regeling getroffen. Dan geldt voor de jongere partner de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past (artikel 28, vierde lid, Wij). Omdat daar expliciet over gehuwdennorm wordt gesproken, is verlaging van die norm wegens medebewoning wel mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet vervolgens daarop in mindering worden gebracht.

Berekening toepasselijke uitkering

In de Wij is evenmin als in de WWB voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. Het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag blijft ook in de Wij de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten. Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de normuitkering voor jongeren als volgt worden berekend:

  • 1.

    Norm;

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4.

    Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

     

Toelichting per artikel

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

Lid 1

In aanwijzing 20 voor de decentrale regelgeving is bepaald dat voor lagere overheden met betrekking tot de terminologie in een regeling de Algemene wet bestuursrecht, de Provincie- of Gemeentewet en zo nodig de Europese en internationals regelgeving, wordt gevolgd. Daarbij geldt tevens dat regels uit een hogere wettelijke regeling niet worden herhaald in een provinciale of gemeentelijke regeling. Om hier aan tegemoet te komen is in het eerste lid bepaald dat alle begrippen die niet nader worden omschreven in deze verordening dezelfde omschrijving hebben als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet investeren in jongeren (Wij) of de van toepassing zijnde wet. Deze systematiek zorgt in de uitvoeringspraktijk voor een uniforme hantering van de diverse begrippen.

Lid 2

In de Toeslagenverordening Wij 2010 is het begrip “inkomensvoorzieningsnorm” omschreven. Met deze begripsbepaling wordt vooruitgelopen op een wijzigingsvoorstel om de Wij te wijzigen om daarin een aantal verbeteringen aan te brengen.

Evenmin als in de WWB wordt het begrip ‘woning’ in de Wij omschreven. Gelet op de analogie met de WWB mag aangenomen worden dat daarmee het zelfde begrip is bedoeld als in de WWB, te weten het begrip ‘woning’ zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wij, dat bij het parlement in behandeling is, wordt een artikel 2a ingevoegd, waarin wordt bepaald dat onder een woning tevens wordt verstaan een woonwagen of een woonschip. Deze omschrijving is gelijk aan de in deze verordening gehanteerde begripsomschrijving

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging in verband met de woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen ten tijde van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Deze omschrijving wordt in veel verordeningen nog gebruikt. Het is aan het college overgelaten om de onderhoudskosten vast te stellen. Het is ook denkbaar dat geen gebruik wordt gemaakt van het begrip ‘woonkosten’, maar van de begrippen ‘huur’ en ‘hypotheek’. Het verdient aanbeveling deze dan nader te omschrijven.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

In de wet en de verordening wordt diverse malen het begrip zorgbehoefte genoemd. In de wet is geen nadere omschrijving van het begrip zorgbehoefte opgenomen. Daarom is een nadere uitwerking opgenomen in deze verordening. Deze nadere uitwerking houdt in dat iemand als zorgbehoevend kan worden aangemerkt indien hij zonder hulp van de medebewoner zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een verzorgingshuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging. Het bepalen of iemand zorgbehoevend is in de zin van de verordening, kan plaatsvinden aan de hand van een medisch advies (van bijvoorbeeld het CIZ). Hierbij wordt opgemerkt dat waar mogelijk gebruik zal worden gemaakt van de WMO-indicatie. De indicatie “Verblijf” geeft hierbij aan dat een belanghebbende de indicatie heeft om in een inrichting of zorginstelling te verblijven.

Lid 3

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wij. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid Wij, omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) van 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar (zie ook artikel 2).

Artikel 3 – Toeslagen

Lid 1

Op grond van artikel 35, tweede lid sub a Wij is de raad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de norm als bedoeld in artikel 28, lid 1, onderdeel d, bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. In bepaalde situaties kan de norm of toeslag op andere gronden worden verlaagd.

Lid 2

De toeslag wordt bepaald op 10 procent wanneer een ander zijn hoofdverblijf heeft in de woning. Er wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Zolang er geen sprake is ven een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats.

In een uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (bijvoorbeeld niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) kan de verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Artikel 4 – Verlaging gehuwden

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats.

Artikel 5 – Verlaging in verband met de woonsituatie

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 Wij biedt om die reden de mogelijkheid om de norm of toeslag te verlagen. In artikel 5 is dit gerealiseerd. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met 20% wordt verlaagd als de jongere geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonlasten worden betaald door een derde, bijvoorbeeld de ouders of ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de jongere een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten evenals een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

Artikel 6 – Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Artikel 34 Wij geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimumloon jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Analoog aan de Toeslagenverordening WWB wordt voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar een verlaging van 10% van de norm als bedoeld in artikel 28, lid 1, onderdeel d, van de Wij vastgesteld.

Artikel 7 – Hardheidsclausule

Lid 1

Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

Lid 2

In de Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren Leidschendam-Voorburg wordt het algemene beleidskader en de regelgeving voor de uitvoering van de Wij wat betreft toeslagen en verlagingen bepaald. De regels uit deze verordening zijn leidend. Niettemin kunnen zich situaties voordoen, waarin deze verordening niet voorziet en het bepaalde in artikel 8.1 geen uitkomst biedt. Daarom wordt in dit lid geregeld, dat het college beslist in die gevallen, waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 8 – Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 9 – Citeerartikel

De formele titel van deze verordening is: “Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren Leidschendam-Voorburg 2010”. Analoog aan de terminologie die in de volksmond en ook in de Toeslagenverordening WWB wordt gebruikt, kan deze verordening aangehaald worden als Toeslagenverordening Wij 2010”.