Organisatie | Beemster |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet Basisregistratie personen (BRP) Beemster |
Citeertitel | Beleidsregels Wet Basisregistratie personen (BRP) Beemster |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Stappenplan Casuïstiek Tekstblokken voor aangiften Tekstblokken voor besluiten Standaardrapporten Bevoegdheden toezichthouder Briefadres Handelswijze bij vertrek of verhuizing Risicoprofielen Risicokaart Werkinstructie Voorbeeldvragen |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-02-2015 | Nieuwe beleidsregels | 03-02-2015 Gemeenteblad 15-14860 | 1163947 |
De Wet basisregistratie personen(BRP) trad op 6 januari 2014 in werking. Deze wet vervangt de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens(GBA) en geeft ons handvatten om adresfraude te bestrijden. De basisregistratie personen bevat persoonsgegevens over ingezetenen én niet-ingezetenen van Nederland. Het doel van deze basisregistratie is om overheidsorganen te voorzien van in de registratie opgenomen gegevens van burgers. Voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak.
De Wet BRP geeft colleges van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro op te leggen. Een college kan deze boete opleggen aan burgers die een in de wet opgenomen verplichting niet nakomen, die van belang is voor de correcte bijhouding van de basisregistratie personen.
Het gaat hier om verplichtingen zoals het doen van aangifte van verblijf en adres, aangifte van adreswijziging, het kiezen van een briefadres als er geen woonadres is en het verschaffen van inlichtingen en overleggen van geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie.
De bestuurlijke boete is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het is een zogenaamde punitieve sanctie; met als doel te bestraffen.
Het is ook een onvoorwaardelijke sanctie. Dat betekent dat de boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd als iemand alsnog aan zijn verplichting voldoet, behoudens bezwaar en beroep. De regels van de bestuurlijke boete zijn vastgelegd in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht(Awb). Hierin is onder meer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de bestuurlijke boete oplegt, hoe de bestuurlijke boete wordt opgelegd en wanneer de bestuurlijke boete vervalt.
Een bestuurlijke boete is alleen op te leggen als die is gegrond op een wettelijke bepaling. In de Wet BRP is artikel 4.17 de wettelijke basis.
Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen: a. Ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52. b. Aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.
Als een tot aangifte verplichte persoon een valse aangifte doet, is er sprake van valsheid in geschrifte.
Bij een valse aangifte kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Dat valt immers ook onder ‘overtreding van’ een aangifteplicht. Wel is dan artikel 5.44 van de Awb van toepassing, als naast het overtreden van de aangifteplicht ook sprake is van valsheid in geschrifte. Dat betekent dat eerst de overtreding aan het Openbaar Ministerie (OM) moet worden voorgelegd. Tenzij met het OM is overeengekomen om daarvan af te zien. Afhankelijk van de reactie van het OM kan dan alsnog worden overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Artikel 5:44van de Awb regelt dat voor hetzelfde feit niet zowel een bestuurlijke boete als een strafrechtelijke sanctie kan worden opgelegd. Op enig moment moet definitief een keuze volgen voor één van beide.
Lid 2 van dit artikel regelt dat er tussen het bestuursorgaan en het openbaar ministerie wordt afgestemd. Omdat het niet praktisch is dat over ieder individueel geval wordt overlegd laat het artikel de ruimte om in een convenant en/of vervolgingsrichtlijnen van het OM de keuze tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke afdoening vast te leggen.
Valse aangifte bij vervullen van aangifteplicht door iemand anders
Wanneer iemand aangifte van adreswijziging of vertrek doet voor iemand anders terwijl dat een valse aangifte betreft, kan dit niet met een bestuurlijke boete bestraft worden. Dat geldt ook voor valse schriftelijke verklaringen. In deze gevallen is sprake van valsheid in geschrifte. Hiervoor biedt het strafrecht de nodige sancties. Als dit voorkomt kan het college van burgemeester en wethouders aangifte doen bij de politie.
Inzake de bestuurlijke boete maakt het bestuursrecht onderscheid tussen lage bestuurlijke boeten en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften waaraan het bestuur moet voldoen dan voor de hoge bestuurlijke boeten. De Wet BRP stelt een maximum van 325 euro.
De Wet BRP maximeert deze boete, omdat gemeenten bij een hoger bedrag geconfronteerd worden met meer administratieve lasten om de boete te kunnen opleggen.
Beemster hanteert twee boetebedragen: een standaard minimale boete van 200 euro en een maximale boete van 325 euro.
Bij overtredingen van verplichtingen die te maken hebben met migratie (o.a. vestiging, adreswijziging en vertrek) mits:
Het gaat om recidivisten, zoals bij een eerder opgelegde bestuurlijke boete voor een vergelijkbare overtreding. Dit geldt ook voor een eerdere vergelijkbare overtreding blijkens een eerdere ambtshalve opname van verblijfplaatsgegevens. Deze ambtshalve opname is ontleend aan een gesloten onderzoekdossier waaruit blijkt dat de burger zijn verplichting niet na is gekomen.
Zaken die nog onder de Wet GBA hebben gespeeld, rekenen we daar niet toe. Dat biedt de burger de mogelijkheid om met ingang van de BRP met een schone lei te beginnen.
Voordat het college van burgemeester en wethouders ambtshalve besluit tot opname of wijziging van verblijfplaatsgegevens, maken we het dossier op basis waarvan het college het besluit neemt op orde.
Dit dossier vormt de basis voor het opleggen van de bestuurlijke boete, als daaruit ook blijkt dat er sprake is van een verwijtbare overtreding.
Als iemand bijvoorbeeld weigert om aangifte van verhuizing of inschrijving te doen, terwijl tijdens huisbezoek blijkt dat hij er woont, voegen we een rapport toe aan het dossier.
In het rapport (bijlage 5 model A) staat:
We sturen het rapport aan de overtreder voor of bij de bekendmaking van het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke boete.
Een kopie van het rapport kunnen we ook ter plaatse uitreiken aan betrokkene.
Hierbij geven we het volgende duidelijk aan:
Nemen we in het rapport een verklaring van de burger op, waarom niet aan de verplichting werd voldaan?
Dan zijn we vóóraf verplicht om erop te wijzen dat hij niet tot antwoorden verplicht is; de zogenaamde cautie (pagina 8).
We kunnen de overtreding van de burger alleen sanctioneren (opleggen bestuurlijke boete) als er sprake is van verwijtbaar gedrag. Vaste jurisprudentie bepaalt de mate van verwijtbaar volgens objectieve verwijtbaarheid en subjectieve verwijtbaarheid.
-Bij objectieve verwijtbaarheid kijken we naar de handeling of het nalaten van betrokkene:
heeft betrokkene feitelijk een regel overtreden?
-Bij subjectieve verwijtbaarheid kijken we naar de persoon: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten dat hij een verplichting had moeten nakomen.
De mate waarin we de gedraging aan de betrokkene kunnen verwijten, beoordelen we naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen. Of er sprake is van verwijtbaar gedrag moet blijken uit het dossier op grond waarvan we uiteindelijk de boete opleggen (artikel 5:41 Awb).
Het nalaten van het vervullen van verplichtingen, wel of niet bewust, kunnen we als verwijtbaar bestempelen. Aan de hand van feiten en omstandigheden van het betreffende geval kunnen we bepalen in welke mate het niet voldoen aan de verplichting verwijtbaar is. De hoogte van de op te leggen bestuurlijk boete is afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid.
Zowel de subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, zoals spoedopname in een ziekenhuis, als ook objectief waarneembare omstandigheden, zoals het aantal keer dat betrokkene eerder niet voldaan heeft aan zijn verplichting om op tijd zijn verhuizing door te geven, bepalen of we een boete opleggen en de hoogte van het bedrag.
Als de burger inzage eist in het dossier letten we op de privacy van in het dossier genoemde personen.
Betreft het een overheidsorgaan of derde dan laten we de melding en de naam van de betreffende organisatie staan in het dossier. Betreft het een particuliere persoon, dan maken we diens naam onzichtbaar. Wel kunnen we de relatie van de melder tot het adres vermelden: eigenaar of (nieuwe) bewoner. In alle gevallen maken we een afweging vanwege de veiligheid van betrokken personen.
Boete bij overlijden overtreder
De bestuurlijke boete kunnen we niet opleggen als de burger is overleden. Wanneer bij leven van de burger de boete is opgelegd en hij komt voor de inning te overlijden, dan vervalt de boete (artikel 5:42 Awb).
Één overtreding kunnen we beboeten met één bestuurlijke boete (artikel 5:43 Awb). Wanneer de burger geen aangifte doet van zijn adreswijziging en vervolgens niet verschijnt wanneer het college van burgemeester en wethouders hem daartoe verplicht, dan zijn dat in feite twee overtredingen. Het kan disproportioneel zijn om twee boetes op te leggen. We kunnen dan overwegen om slechts één boete op te leggen.
Boete opleggenbinnen drie jaar na overtreding
De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 Awb). Dat roept de vraag op welke datum geldt voor een overtreding van een verplichting volgens de Wet BRP. Uitgangspunt is dat de overtreding wordt begaan als het college van burgemeester en wethouders dit constateert. Na overtreden van de aangifteplicht blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus ook op.
Bestuurlijke boete voor ouders / verzorgers / vertegenwoordigers van een minderjarige
Juridische vertegenwoordigers van minderjarigen tot 16 jaar kunnen ook een bestuurlijke boete krijgen.
Die minderjarigen zelf mogen namelijk geen aangifte doen van adres. Evenmin kunnen we aan hen de verplichting opleggen tot het overleggen van brondocumenten die van belang zijn voor de bijhouding van de BRP. De bestuurlijke boete gebruiken we in alle gevallen waar niet wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet BRP namens de kinderen, zoals:
1.Aangifte van vertrek van kinderen, die in het buitenland naar school gaan en daardoor ook vertrokken zijn naar het buitenland.
Als een kind naar school gaat in het buitenland en daardoor 8 maanden of langer in het buitenland verblijft, dan is hij volgens de BRP vertrokken naar het buitenland. De ouders van het kind jonger dan 16 jaar zijn verplicht daarvan aangifte te doen. Hebben de ouders dat nagelaten en krijgt het college van burgemeester en wethouders daarvan een melding van de leerplicht ambtenaar? Dan volgt onderzoek of er sprake is van een vertrek van 8 maanden of langer naar het buitenland. Hiertoe vragen we stukken op, zoals vliegtickets, schoolrooster, paspoortafschriften, vervoersbewijzen, waaruit blijkt waar de kinderen de meeste tijd verblijven gedurende een jaar.
Concluderen we dat er een redelijke verwachting is dat het kind gedurende een jaar 8 maanden of langer in het buitenland verblijft? Dan stuurt het college van burgemeester en wethouders de ouders een voornemen om het kind op te nemen als vertrokken naar het buitenland. De ouders krijgen de gelegenheid hiervan alsnog aangifte te doen. In het voornemen staat dat als ze geen aangifte van vertrek doen, ze een bestuurlijke boete kunnen krijgen. Volgt dan geen aangifte en wordt een besluit tot ambtshalve uitschrijving genomen, dan kan het college de bestuurlijke boete opleggen.
Kinderen moeten net als volwassenen daar ingeschreven staan waar ze feitelijk verblijven. In het geval van Jojo kinderen, kinderen die het ene moment ingeschreven staan bij hun moeder en dan weer ingeschreven staan bij hun vader, moeten we bepalen waar ze feitelijk verblijven.
Bij twijfel over de juistheid van een aangifte door een van de ouders, kunnen we de aangifte aanhouden en onderzoeken of de kinderen feitelijk op dat adres wonen. Het college van burgemeester en wethouders kan dan aan de ouder die aangifte doet vragen om bewijzen dat het kind daar woont. Als de ouder dat nalaat, kan het college een bestuurlijke boete opleggen voor het niet verstrekken van deze informatie.
Om te voorkomen dat een minderjarig kind steeds heen en weer wordt verhuisd van het adres van de ene ouder naar het adres van de andere ouder hanteren we de volgende werkwijze:
Elk kind moeten we daar inschrijven waar hij feitelijk verblijft, ook al is dat tijdelijk. Als het tijdelijk geplaatst is bij een pleegouder of verzorger, is die verantwoordelijk voor de aangifte. Doet hij dat niet dan kan het college van burgemeester en wethouders hem een bestuurlijke boete opleggen.
Een curator is verplicht aangifte te doen van een adreswijziging van een onder curatele gestelde. Als uit onderzoek blijkt dat een onder curatele gestelde is verhuisd en hiervan geen aangifte is gedaan, dan stuurt het college van burgemeester en wethouders de curator een brief met het verzoek alsnog aangifte te doen.
Als hij dat nalaat, kan het college een voornemen en besluit nemen om de onder curatele gestelde ambtshalve te verhuizen naar het adres waar hij feitelijk verblijft. Ook kan het college een bestuurlijke boete opleggen.
In artikel 4.2. Wet BRP staat dat colleges van burgemeester en wethouders, toezichthouders aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen van de burgers in hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 5 Wet BRP. Zij zijn net als het college onder meer bevoegd volgens artikel 5:48 Awb om een rapport op te maken tijdens het proces ‘opleggen bestuurlijke boete’.
Een toezichthouder heeft bevoegdheden die een medewerker, belast met de uitvoering van de wet BRP, niet heeft. Deze bevoegdheden staan in de artikelen 5:15-5:19 Awb. Een toezichthouder maakt hier alleen gebruik van, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (artikel 5:13 Awb).
De toezichthouder heeft de volgende bevoegdheden:
Op grond van 5:20 Awb is iedereen binnen de grenzen van redelijkheid verplicht medewerking te verlenen aan de toezichthouder. Toezichthouders moeten zich legitimeren met een speciaal identiteitsbewijs met daarop hun foto en naam en functie. We zetten de toezichthouder in bij adresonderzoeken ter plaatse of voor het overnemen van het proces, dat leidt tot een bestuurlijke boete, van een medewerker zonder bevoegdheid.
De toezichthouders Beemster zijn extra middelen om onderzoek te kunnen doen. Dit is met name van belang voor adresonderzoek en identiteitsonderzoek. De toezichthouder heeft meer bevoegdheden dan een gewone BRP ambtenaar. Deze bevoegdheden mag hij pas inzetten als hij het onderzoek niet met instemming van betrokkene kan doen.
Een buitendienstonderzoek of een onderzoek aan de balie vindt plaats door twee personen. Ook ondertekenen zij beiden het rapport van het onderzoek. Hierdoor is de bewijskracht sterker.
Voor de bestuurlijke boete komt er nog een bevoegdheid bij. Volgens artikel 5:48 Awb kan een toezichthouder een rapport op maken van de overtreding. Naast de toezichthouders hebben burgemeester en wethouders deze bevoegdheid.
Volgens artikel 2.46 en 2.47 BRP is de burger verplicht om mee te werken aan het onderzoek dat de betreffende ambtenaar namens het college van burgemeester en wethouders instelt. Ontstaat tijdens het controleren of toezichthouden een redelijk vermoeden dat mogelijk een bestuurlijke boete wordt opgelegd? Dan is de ambtenaar verplicht om, vóórdat hij het onderzoek voortzet, de burger erop te wijzen dat hij niet langer tot antwoorden of tot medewerking is verplicht (cautie). De burger hoeft niet mee te werken aan het (kunnen) opleggen van een bestuurlijke boete. Het is van belang dat de ambtenaar in het dossier of in het rapport vastlegt, dat de cautie is gegeven en het moment waarop dat is gebeurd.
Voor opleggen bestuurlijke boete is het doorgaans niet nodig een zienswijze procedure te hanteren.
In artikel 4.8 Awb lid 2, staat dat dit niet nodig is als iemand heeft nagelaten gegevens te overleggen op grond van een wettelijke verplichting. Dat staat los van het eventuele besluit tot ambtshalve wijziging van BRP-gegevens. Moet toch een zienswijzeprocedure worden gevolgd? In artikel 5.50 Awb staan de nader gestelde eisen.
Waarschuwen voor bestuurlijke boete
De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument waar een preventieve werking vanuit moet gaan.
Daarom melden we in alle correspondentie over aangiften, relevante verklaringen en onderzoeken de mogelijkheid van een bestuurlijke boete bij overtreding. Ook in e-formulieren verwijzen we naar deze sanctiemogelijkheid. De waarschuwing zetten we ook gericht in bij individuele gevallen, waarbij we nog eens nadrukkelijk wijzen op gevolgen zoals de bestuurlijke boete.
We leggen de bestuurlijke boete op in een apart besluit dat minimaal de naam van de overtreder en het boetebedrag vermeldt. Ook de reden waarom de boete is opgelegd staat in dit besluit.
Meestal kunnen we de boete alleen opleggen op één persoon; namelijk de persoon die volgens de Wet BRP verplicht is tot het geven van informatie of het doen van aangifte en dit nalaat. In sommige gevallen echter zijn er meerdere personen verplicht tot het doen van aangifte voor een ander. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verplichting van burgers om voor anderen aangifte te doen. Alleen als volgens artikel 2:48 Wet BRP een verplichting bestaat om namens minderjarigen of onder curatele gestelden aangifte te doen, kunnen we een bestuurlijke boete opleggen.
Hebben meerdere personen de verplichting om aangifte te doen volgens dit artikel, dan zijn deze personen allen hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat we elke persoon afzonderlijk een boete kunnen opleggen.
Als een van de personen aan wie de boete is opgelegd betaalt, zijn de anderen gevrijwaard van het betalen van de boete.
We moeten voor de aangifte wel bepalen op wie de verplichting redelijkerwijs het meeste rust. In het geval van minderjarigen zal de verplichting eerder rusten op de ouder, voogden, of verzorgers, bij wie het kind gaat wonen dan bij de ouder of ouders op wiens adres het kind niet meer woont. In het geval dat het college van burgemeester en wethouders meerdere personen aansprakelijk stelt voor de bestuurlijke boete, schrijven we deze personen ook afzonderlijk aan.
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Dit betekent dat betrokkene binnen 6 weken na verzending van het besluit bezwaar kan maken tegen de oplegging.
Tegen een negatieve beslissing op bezwaar kan hij in beroep gaan bij de bestuursrechter. Tijdens de behandeling van bezwaar en beroep schorten we de vervaltermijn van de bestuurlijke boete op, totdat er onherroepelijk over is beslist. In die periode verlangen we geen betaling van betrokkene.
Het college van burgemeester en wethouders kan zelf de inning doen. Als betrokkene niet betaalt, gelden de procedureregels die het college doorgaans hanteert bij haar debiteuren. Als de overtreder bijvoorbeeld spoorloos (zoals bedoeld in artikel 2.22 Wet BRP) is, wordt inning natuurlijk lastiger.
De verjaringstermijn is vijf jaar na oplegging en exclusief een eventuele opschortingsperiode.
De verplichtingen van de burger per artikel
De Wet BRP bevat een aantal artikelen waarin de verplichtingen van de burger zijn beschreven. Bij overtreding kan het college van burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen. De wijze waarop valt onder het eigen beleid van het college van burgemeester en wethouders, uitgaande van deze artikelen.
Artikel 2.38 Vestiging uit buitenland
Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, meldt zich uiterlijk op de vijfde dag na de aanvang van zijn verblijf in persoon bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres en meldt hij zich binnen de gestelde termijn bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.
Hij geeft bij de aangifte de inlichtingen en overlegt de geschriften ter zake van feiten betreffende zijn burgerlijke staat, zijn nationaliteit en zijn eerder verblijf in Nederland, die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse vertaling over. Indien hij zich in Nederland vestigt, komende vanuit Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen, overlegt hij een hem betreffend verhuisbericht, verstrekt door de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen, waar hij laatstelijk als ingezetene was ingeschreven.
Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, doet aangifte van verblijf en adres overeenkomstig het eerste tot en met het derde lid, op het moment dat hij ophoudt te behoren tot een categorie als bedoeld in artikel 2.6.
Aangifte van verblijf en adres blijft achterwege indien: a. het verblijf aanvangt door geboorte en inschrijving plaatsvindt op grond van de geboorteakte, b. de betrokkene behoort tot een categorie van personen als bedoeld in artikel 2.6, of c. de betrokkene een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf geniet.
Iedereen moet volgens artikel 2.38 BRP aangifte van verblijf en adres doen als deze tenminste twee derde van het jaar in Nederland verblijft. Doet hij dit niet dan wordt hem een bestuurlijke boete opgelegd. Voordat het college van burgemeester en wethouders dit doet, roepen we betrokkene ingevolge artikel 2.47 op om te verschijnen. In deze oproep staat een termijn. Verschijnt hij niet op of voor deze datum, dan krijgt betrokkene een tweede oproep. In de oproepen staat de waarschuwingsclausule; verschijnt u niet, dan riskeert u een bestuurlijke boete.
Vervolgens zijn er 4 mogelijkheden:
Betrokkene verschijnt of verschaft informatie, die voor het college van burgemeester en wethouders geen aanleiding is om aan te nemen dat betrokkene niet in Nederland woont. In dat geval besluit het college betrokkene ambtshalve op te nemen als ingeschreven en legt een bestuurlijke boete op volgens artikel 2.38 Wet BRP.
Betrokkene verschijnt niet en geeft geen informatie. Het college van burgemeester en wethouders bepaalt overeenkomstig het dossier of het aannemelijk is dat betrokkene verblijft op een adres in Nederland. Is dat het geval, dan volgt na het doorlopen van de voornemenprocedure een besluit tot ambtshalve inschrijving en een boete oplegging volgens overtreding artikel 2.47 en artikel 2.38 Wet BRP.
Iedereen moet volgens artikel 2.39 BRP aangifte van verhuizing doen, als hij een ander woonadres heeft of krijgt. Doet hij dit niet dan kan hem een bestuurlijke boete worden opgelegd. Voordat het college van burgemeester en wethouders dit doet, roept het college betrokkene ingevolge artikel 2.47 op om te verschijnen. In deze oproep staat een termijn. Verschijnt hij niet op of voor deze datum, dan krijgt betrokkene een tweede oproep. In de oproepen staat de waarschuwingsclausule; verschijnt u niet, dan riskeert u een bestuurlijke boete.
Vervolgens zijn er 4 mogelijkheden:
Betrokkene verschijnt of verschaft informatie, die voor het college van burgemeester en wethouders geen aanleiding is om aan te nemen dat betrokkene op zijn adres is blijven wonen. Ook weigert hij aangifte te doen van verhuizing. Van de weigering maken we een aantekening. In dat geval besluit het college betrokkene ambtshalve op te nemen als vertrokken naar een onbekend adres volgens artikel 2.20, of als zijn nieuwe adres bekend is, hem ambtshalve te verhuizen naar zijn nieuwe adres. Het college legt een boete op volgens overtreding artikel 2.39 Wet BRP.
Betrokkene verschijnt niet en geeft geen informatie. Het college van burgemeester en wethouders bepaalt overeenkomstig het dossier of het aannemelijk is dat betrokkene is verhuisd. Als dat het geval is, besluit het college tot ambtshalve verhuizing naar het nieuwe adres of tot ambtshalve opneming als vertrokken naar een onbekend adres ingevolge artikel 2.20. Het college legt een boete op volgens overtreding artikel 2.47 en artikel 2.39 Wet BRP.
Artikel 2.40 Kiezen briefadres en mededeling doen van die mogelijkheid door hoofd instelling
Bestuurlijke boete is in beginsel op te leggen. In de praktijk informeert het college van burgemeester en wethouders de instelling over deze verplichting. Wil men zonder goede reden niet meewerken dan kan het college wijzen op de mogelijkheid van een bestuurlijke boete.
Artikel 2.43 Vertrek naar het buitenland
De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, doet bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.
Iedereen moet volgens artikel 2.43 BRP aangifte van vertrek doen als hij emigreert. Doet hij dit niet dan kan hem een bestuurlijke boete worden opgelegd. Voordat het college van burgemeester en wethouders dit doet, roept het college betrokkene ingevolge artikel 2.47 op om te verschijnen. In deze oproep staat een termijn. Verschijnt hij niet op of voor deze datum, dan krijgt betrokkene een tweede oproep. In de oproepen staat de waarschuwingsclausule; verschijnt u niet, dan riskeert u een bestuurlijke boete.
Vervolgens zijn er 4 mogelijkheden:
Betrokkene verschijnt of verschaft informatie, die voor het college van burgemeester en wethouders geen aanleiding is om aan te nemen dat betrokkene op zijn adres is blijven wonen. In dat geval besluit het college betrokkene ambtshalve op te nemen als vertrokken en legt een bestuurlijke boete op volgens artikel 2.43 Wet BRP.
Betrokkene verschijnt niet en geeft geen informatie. Het college van burgemeester en wethouders bepaalt overeenkomstig het dossier of het aannemelijk is dat betrokkene is vertrokken. Als dat het geval is, dan besluit Het college tot ambtshalve vertrek en legt een boete op volgens overtreding artikel 2.47 en artikel 2.43 Wet BRP.
Artikel 2.45 Na aangifte inlichtingen geven en geschriften overleggen/in persoon verschijnen
Degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.40 en artikel 2.43, geeft op verzoek van het college van burgemeester en wethouders de inlichtingen ter zake van zijn aangifte die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Deze verplichting is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overleggen van geschriften. De betrokkene verschijnt hierbij desgevraagd in persoon.
Artikel 2.45 valt uiteen in twee onderdelen:
Het college van burgemeester en wethouders legt de bestuurlijke boete op voor het niet verstrekken van informatie of het niet in persoon verschijnen, terwijl betrokkene is opgeroepen om te verschijnen.
Het college van burgemeester en wethouders legt de boete ook op voor de volgende verplichtingen inzake het hebben van een briefadres:
We kunnen de briefadresgever kan wel om informatie vragen, maar deze hoeft bijvoorbeeld niet te weten waar de briefadresnemer verblijft. Als de briefadresgever aangeeft dat hij niet beschikt over bepaalde informatie, dan heeft hij voldaan aan zijn verplichting om inlichtingen te geven. Hij kan geen bestuurlijke boete krijgen, als hij aangeeft geen informatie te hebben. Hij kan geen boete krijgen voor hetgeen hij niet weet.
Als aannemelijk is dat de briefadresgever wel degelijk weet waar de gezochte persoon verblijft en dit niet meedeelt, dan is dit wel te bekrachtigen met een bestuurlijke boete. Ook kan het zijn dat de briefadresgever deze functie niet meer kan uitoefenen. Het college van burgemeester en wethouders stelt dit vast. De verplichtingen voor de briefadresgever vervallen in dat geval.
Artikel 2.47 Na vermoedelijk verzuim aangifte inlichtingen geven en geschriften overleggen/in persoon verschijnen
Degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen en overlegt de geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.
Artikel 2.47 Wet BRP verplicht de ingeschrevene om informatie te verstrekken over zijn adres, wanneer het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat de ingeschrevene geen aangifte heeft gedaan van verblijf en adres, adreswijziging of vertrek. Ook kan de burger volgens dit artikel verplicht worden om in persoon te verschijnen.
Tijdens het adresonderzoek vraagt het college van burgemeester en wethouders aanvullende informatie over het adres, of vraagt de betrokkene om in persoon te verschijnen om aangifte te doen. Hiervoor geeft het college van burgemeester en wethouders betrokkene een termijn. Is de termijn verstreken dan sturen we betrokkene een voornemenbrief. Hierin geven we betrokkene een tweede mogelijkheid om in persoon te verschijnen of de gevraagde informatie te geven. Voldoet betrokkene hier niet aan, dan kan deze hiervoor een bestuurlijke boete krijgen.
Artikel 2.48 Anderen op wie verplichtingen ook rusten
De verplichtingen, vermeld in de artikelen 2.38, 2.39 en 2.43 tot en met 2.47, rusten op:
In artikel 2.48 Wet BRP staan de personen genoemd, op wie de verplichting van het doen van aangifte rust, namens minderjarigen en onder curatele gestelden. De in dit artikel genoemde personen krijgen de bestuurlijke boete als ze geen aangifte doen van de adreswijziging namens personen, die ze vertegenwoordigen.
Voor de aangifte van adreswijziging van een kind kunnen meerdere mensen verplicht zijn om aangifte te doen namens het kind. In dat geval moeten we bepalen op welke persoon in de betrokken situatie de verplichting van aangifte het meest rust. Dit zal/zullen in het algemeen de persoon/personen is/zijn bij wie het kind gaat wonen, dan wel de persoon/personen die verantwoordelijk is/zijn voor de opvoeding en verzorging van het kind. Als meerdere personen verplicht zijn tot aangifte, dan zijn ze wel hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen
Artikel 2.50 Instellingen of bedrijven verstrekken informatie over verblijvende personen op aanwijzing van het college van burgemeester en wethouders
Het hoofd van een instelling of bedrijf waar personen verblijf plegen te houden, de instellingen, bedoeld in artikel 2.40 daaronder begrepen, verstrekt, indien de instelling of het bedrijf ter zake door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen, op door het college te bepalen tijdstippen aan het college de door het college gevraagde inlichtingen over de personen die naar redelijke verwachting in de instelling of het bedrijf voor onbepaalde tijd verblijf zullen houden dan wel gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zullen overnachten.
Het college van burgemeester en wethouders kan instellingen en/of bedrijven aanwijzen die ze deze verplichting opleggen.
Het college van burgemeester en wethouders kan het beperken tot zogenaamde risico-adressen, zoals bijvoorbeeld pensions of kamerverhuurbedrijven. Bij niet-aanwijzing maken we in overleg werkafspraken met de instellingen en/of bedrijven. Bijvoorbeeld dat zij personen informeren over de aangifteplicht. Bij het aanwijzen van instellingen of het maken van afspraken geven we de instellingen informatie over het gemeentelijke boetebeleid.
Artikel 2.44 Spontaan inlichtingen geven en geschriften overleggen over burgerlijke staat
De ingezetene brengt alle feiten betreffende zijn burgerlijke staat en nationaliteit die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, zo spoedig mogelijk ter kennis aan het college van burgemeester en wethouders.
Hij verstrekt aan het college, desgevraagd in persoon, de inlichtingen en overlegt de geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Op verzoek van het college legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse vertaling over.
Op grond van artikel 2:44 Wet BRP is de betrokkene verplicht om brondocumenten of inlichtingen te verstrekken of in persoon te verschijnen. Een bestuurlijke boete voor deze overtreding zal in de regel samen gaan met artikel 2.46. Als de burger iets niet spontaan doet en het college van burgemeester en wethouders komt hier achter, dan zal zij de burger vragen dit alsnog te doen. Dit laatste valt dan direct onder de werking van artikel 2.46. Het college zal geen dubbele boete (zowel voor 2.44 als voor 2.46) opleggen.
Artikel 2.46 Op verzoek inlichtingen geven en geschriften overleggen over burgerlijke staat/in persoon verschijnen
De ingezetene verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders over feiten betreffende zijn burgerlijke staat en nationaliteit, desgevraagd in persoon, de inlichtingen en overlegt de geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie. Op verzoek van het college legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse vertaling over.
Dit verzoek doen we meestal bij de aangifte van verblijf en adres. Als de burger dan verklaart welke gegevens bij zijn burgerlijke staat horen en hij niet direct de noodzakelijke brondocumenten kan overleggen, zal het college van burgemeester en wethouders hem verzoeken daar alsnog binnen een redelijke termijn mee te komen. Die termijn kan uiteenlopen afhankelijk van hoeveel tijd het naar verwachting kost om de documenten te verkrijgen. Het scheelt nogal uit welk land documenten afkomstig zijn. We letten daarbij op uitzonderingsgroepen als asielzoekers.
In de oproep staan datum of termijn vermeld. Bij niet verschijnen op datum, of overschrijding termijn, volgt een tweede oproep.Komt betrokkene deze weer na, dan volgt de bestuurlijke boete. Het kan voorkomen dat we oproepen op basis van een lopend onderzoek dat ook als zodanig is terug te vinden op de persoonslijst. De betreffende gegevens staan dan in onderzoek.
Voorbeeld: de burger heeft bij zijn aangifte van verblijf en adres verklaard gehuwd te zijn maar had daar geen document van bij zich. Hij krijgt van het college van burgemeester en wethouders de verplichting opgelegd alsnog binnen een termijn te komen met het brondocument. Wanneer de burger binnen die termijn verhuist naar een andere gemeente, dan kan die volgende bijhoudingsgemeente het proces oppakken middels het toegestuurde dossier. Als de vorige bijhoudingsgemeente al gedreigd had met een bestuurlijke boete, dan is het advies aan de volgende bijhoudingsgemeente voor het opleggen van de bestuurlijke boete zelf ook eerst een waarschuwing af te geven.
Artikel 2.51 Inlichtingen en geschriften overleggen over een overlijden van een familielid
De echtgenoot, geregistreerde partner en andere nabestaanden tot en met de tweede graad van een ingezetene die in het buitenland is overleden, verstrekken op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene is ingeschreven, voor zover mogelijk, inlichtingen over dat overlijden. Ze overleggen daarbij de geschriften die noodzakelijk zijn voor de basisregistratie.
Artikel 2.52 Identificatieplicht bij in persoon verschijnen
Degene die ter uitvoering van ingevolge deze paragraaf op hem rustende verplichtingen in persoon bij het college van burgemeester en wethouders verschijnt, overlegt desgevraagd met het oog op de vaststelling van zijn identiteit een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
De in artikel 2.48 bedoelde ouders, voogden, verzorgers en curatoren van minderjarigen of onder curatele gestelden, laten desgevraagd de minderjarige of de onder curatele gestelde met het oog op de vaststelling van de identiteit verschijnen bij het college van burgemeester en wethouders en overleggen desgevraagd een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in het eerste lid.
Bij weigering om een ID-bewijs te overleggen legt het college van burgemeester en wethouders de bestuurlijke boete op. Dit kan lastig zijn wanneer het college niet weet met wie zij te maken heeft. Als duidelijk is dat een burger ID-fraude pleegt (hij zich bewust voor een ander uitgeeft, bijvoorbeeld bij een aangifte, als bedoeld in de wet BRP), dan doen we hiervan aan bij de politie. Het sanctioneren van ID-fraude past beter in het strafrecht.
Een gelegenheidsgever is iemand die bewust verklaart of toelaat dat een persoon zich op zijn adres als wonend laat inschrijven zonder de intentie daar feitelijk te gaan wonen. Deze situatie moet bij beiden bekend zijn.
Daarnaast moet het wel gaan om verwijtbaar gedrag. Het college van burgemeester en wethouders kan degene die bewust toelaat dat een ander ten onrechte op zijn woonadres is opgenomen een bestuurlijke boete opleggen. Het betreft die gevallen waarin een ingezetene weet dat een ander zijn woonadres misbruikt, in die zin dat die ander ook met dat woonadres is ingeschreven, terwijl hij ook weet dat die ander daar niet woont. Bijvoorbeeld omdat die ander daar voordeel bij heeft voor uitkering of studie. Voorwaarde is wel dat de betrokkene dit bewust toelaat. Hij moet op enigerlei wijze met de situatie hebben ingestemd. We moeten voorkomen dat iemand, die post op zijn woonadres ontvangt voor iemand (al dan niet bij hem bekend) die niet op zijn adres woont, een bestuurlijke boete krijgt enkel en alleen omdat hij geen actie heeft ondernomen, door bijvoorbeeld de gemeente in te lichten.
Voor verwijtbaarheid moet bewijs zijn. Dit begint bijvoorbeeld bij een ondertekende verklaring over inwoning op het adres. Hierbij moet de toestemmingsgever verklaren dat hij naar waarheid verklaart dat betrokkene op zijn adres gaat wonen of woont. Ook moet in de verklaring staan dat als hij deze verklaring aflegt terwijl betrokkene niet op dit adres woont hij een bestuurlijke boete riskeert.
De gelegenheidsgever moet zich bewust zijn dat hij gelegenheid geeft aan iemand om zich in te schrijven op een adres als woonadres, terwijl hij er feitelijk niet woont. Het begin van bewustzijn ligt bij de ondertekende verklaring, waarin staat dat iemand woont of gaat wonen op zijn adres. Uit het geheel van omstandigheden kunnen we vervolgens afleiden in hoeverre hij betrokkene gelegenheid heeft gegeven zich in te schrijven op een adres, waar hij feitelijk niet woonde.
Ten eerste is het bewijs dat betrokkene feitelijk ergens anders heeft gewoond van belang. Dit is af te leiden uit bewijsstukken die we aan de betrokkene vragen tijdens een adresonderzoek, zoals bankafschriften, persoonlijke poststukken, loon en uitkeringsstroken, abonnementen. Het is ook af te leiden uit een terugmelding van een bestuursorgaan, uit verklaringen van betrokkene, van degene die de verklaring inwoning aflegde of anderen. Het kan ook ter plaatse geconstateerd zijn. Daarnaast moeten we altijd nagaan of er nog andere omstandigheden zijn waardoor het aannemelijk is dat bewust gelegenheid is gegeven.
Ten tweede is het van belang om vast te stellen of het aannemelijk is dat de situatie dat betrokkene er niet woont al bestond toen de verklaring inwoning werd gegeven. Of dat betrokkene er eerst heeft gewoond en later weg is gegaan. Daarvoor moeten we eerst vaststellen hoe lang de periode is dat betrokkene niet meer woont op het adres en of degene die de verklaring inwoning aflegde heeft gemeld dat betrokkene niet langer op dit adres woont. Is dit al een aantal maanden of langer en heeft degene die de verklaring inwoning aflegde de situatie laten voortbestaan? Dan moeten we bepalen of er nog andere omstandigheden die het aannemelijk maken dat bewust gelegenheid is gegeven.
Ten derde moeten we bepalen of er andere omstandigheden die aanleiding zijn dat iemand bewust gelegenheid heeft gegeven voor een onjuiste inschrijving op het adres.
Onderstaande omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen:
Als de gelegenheidsgever stelt dat het wél de bedoeling was geweest voor de ander om op zijn adres te komen wonen, maar dat dit door omstandigheden niet door is gegaan, beoordelen we omstandigheden om te kunnen bepalen of dit aannemelijk is. Is dit aannemelijk, dan kunnen we de bestuurlijke boete niet opleggen. Is dit niet aannemelijk, dan kan dat wel. Overigens kunnen we de gelegenheidsgever vrijstellen van de boete, wanneer hij alsnog informatie over het adres van de burger geeft. De mogelijkheid van het opleggen van een boete kan al een afschrikkende werking hebben op mensen die er over denken hun familieleden behulpzaam te zijn bij het plegen van onder meer studiefinancieringsfraude. Van belang is dat dit voor de burger duidelijk is (bijlage 5 C)
Het college van burgemeester en wethouders besluit vast te stellen de Beleidsregels Wet Basisregistratie personen (BRP) Beemster.
Middenbeemster 3 februari 2015
de secretaris,
E. Kroese-Vrolijks
de burgemeester,
H.N.G. Brinkman