Organisatie | Deventer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels toezicht en handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Deventer 2014 |
Citeertitel | Beleidsregels toezicht en handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Deventer 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2014 | 01-12-2014 | Awb, artikel 4:81, Wko, artikel 1.61, eerste lid, Wko, artikel 1.65, eerste lid, Wko, artikel 1.66 en Wko, artikel 1.72, eerste lid, Wko, artikel 2.19, eerste lid, artikel 2.23, eerste lid, artikel 2.24 en artikel 2.28, eerste lid | 11-02-2015 Gemeenteblad, 23 februari 2015 | 001750 |
Het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en 1.72, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko);
Gelet op de artikelen 2.19, eerste lid, 2.23, eerste lid, 2.24 en 2.28, eerste lid, van de Wko
de Beleidsregels toezicht en handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Deventer 2014 vast te stellen
Deze beleidsregels zijn van toepassing op het handhavingstraject naar aanleiding van een inspectie op grond van of krachtens de Wko.
Hoofdstuk 3 Herstellend traject
Als blijkt dat een houder van een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en alle daaruit voortvloeiende regelgeving en het college heeft niet besloten om af te zien van handhavend optreden, dan wordt in beginsel een herstellend traject gestart.
Vanaf 2012 is het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang meer risicogestuurd. Dit leidt tot een inspectie op maat voor iedere locatie, waarbij de controles zich primair richten op de kwaliteit van de dagelijkse praktijk en minder op de kwaliteit van de aanwezige documentatie. Het doel van deze werkwijze is dat de aandacht van het toezicht vooral uitgaat naar locaties die minder goed of slecht presteren op het gebied van kwaliteit. Dit betekent voor de locaties die goed presteren dat daarvoor de toezichtlast wordt verminderd.
Een hulpmiddel om het risicogestuurd toezicht in de praktijk toe te passen is het opstellen van een risicoprofiel door de GGD. Aan de hand van het landelijk model risicoprofiel stellen de inspecteurs voor iedere locatie een risicoprofiel op, zodat op uniforme wijze per locatie een inschatting wordt gemaakt of verantwoorde kinderopvang plaatsvindt en blijft plaatsvinden. De uitkomst van het risicoprofiel (groen, oranje of rood) wordt benut voor het bepalen van de vorm en mate van een volgend inspectiebezoek. Het risicoprofiel is dus geen inspectierapport en geeft dus ook geen oordeel over de kwaliteit van de kinderopvang op een bepaald moment. Aan het risicoprofiel van een locatie is alleen de vorm en mate van inspectie gekoppeld en vormt een weerslag van de daadwerkelijke inspectie en geeft aan of op het moment van inspectie voldaan is aan de kwaliteitseisen.
Het gemeentelijke handhavingtraject begint daarom pas na ontvangst van een inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan het college. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast overleg en overreding worden hierin genoemd. Het college kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder, etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie.
In de gemeente Deventer is het op dit moment niet mogelijk om subsidie te ontvangen voor het aanbieden van opvang in een peuterspeelzaal. Aangezien het wettelijk is toegestaan deze voorziening aan te bieden, zijn in de beleidsregels wel bepalingen opgenomen met betrekking tot peuterspeelzalen.
Hoofdstuk 2 Afzien van handhavend optreden
Het college kan overwegen in zijn geheel af te zien van handhavend optreden, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een bijzondere omstandigheid om van handhaving af te zien. Zo kan het zijn dat sprake is van een geringe overtreding die al (aantoonbaar) ongedaan is gemaakt op het moment dat het inspectierapport is ontvangen.
Ook kan het college eerst een schriftelijke waarschuwing geven of kan overwogen worden op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als overleg en overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom in feite uitstel van het formele handhavingtraject.
Binnen het werkgebied van GGD IJsselland wordt in eerste instantie door middel van overleg en overreding tussen GGD en de houder getracht om de tekortkomingen binnen een nader te stellen termijn te doen beëindigen. Deze termijn is afhankelijk van de aard en ernst van de tekortkoming (zie het afwegingsoverzicht). Een waarschuwing of overreding heeft alleen effect op het moment dat ook medewerking wordt verleend door de houder. Deze moet dus van goede wil zijn en bereid om binnen de gestelde termijn de geconstateerde tekortkoming(en) ongedaan te maken.
Het college beoordeelt of de tussen houder en GGD gemaakte afspraken akkoord zijn en bevestigt de afspraken altijd schriftelijk richting de betreffende houder. Deze werkwijze heeft er tot op heden toe geleid dat de beschikbare handhavingsinstrumenten slechts bij uitzondering hoeven te worden ingezet, omdat bijna alle door de GGD geconstateerde tekortkomingen binnen de gestelde termijn na een waarschuwing of na overleg en overreding ongedaan worden gemaakt. Als sprake is van een ernstige tekortkoming of overtreding, of als de houder het niet eens is met de geconstateerde tekortkomingen en niet vrijwillig meegewerkt aan het ongedaan maken van de tekortkomingen, dan wordt het middel van de waarschuwing of overreding niet toegepast en zal gebruik worden gemaakt van een van de hierna in hoofdstuk 3 of 4 beschreven handhavingsinstrumenten. Ook in het geval sprake is van herhaaldelijke overtredingen, ongeacht aard of ernst ervan, ligt het voor de hand dat niet langer overleg en overreding plaatsvindt, maar dat het herstellend traject wordt toegepast om de kwaliteit van de kinderopvang te waarborgen.
Hoofdstuk 3 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
Het college geeft de houder een schriftelijke aanwijzing indien deze de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft en er geen redenen zijn om af te zien van handhavend optreden.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 3 maanden bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn 10 maanden.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
Gelet op artikel 6, vijfde lid, wordt deze stap overgeslagen als naar aanleiding van een eerdere constatering van eenzelfde overtreding is besloten om te volstaan met een waarschuwing of overleg en overreding. Indien achteraf wordt vastgesteld dat het afzien van handhavend optreden er niet toe heeft geleid dat de tekortkoming(en) binnen de afgesproken termijn ongedaan zijn gemaakt, dan wordt dus niet nogmaals een hersteltermijn geboden in de vorm van een aanwijzingsbesluit. In dat geval wordt een laatste hersteltermijn gegeven door middel van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
De algemene bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. Een last onder bestuursdwang wordt opgelegd in die gevallen dat het bestuursorgaan ertoe overgaat om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder). De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een afgeleide bevoegdheid, neergelegd in artikel 5:32 van de Awb. Een last onder bestuursdwang of dwangsom wordt opgelegd met als doel het ongedaan maken van de overtreding en/of het voorkomen van herhaling van de overtreding.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen om een geconstateerde overtreding ongedaan te maken. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:
Daarnaast kan een voorziening uit het register verwijderd worden op het moment dat is komen vast te staan dat er langer dan 3 maanden geen kinderopvang meer plaatsvindt.
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet op de economische delicten (WED).
Hoofdstuk 4 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bestuurlijke boete (zie de artikelen 1.72, eerste lid en 2.28, eerste lid, van de Wko).
In de Beleidsregels toezicht en handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Deventer is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.
Het beleid houdt onder andere in dat het college in de genoemde gevallen kan bepalen om gebruik te maken van de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag. Uitzondering hierop is de voorziening voor gastouderopvang. Hiervoor geldt dat de hoogte van de boete zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd. De achterliggende gedachte hierbij is het bijzondere en kleinschalige karakter van deze voorziening. De Wko bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen kan op grond van de voorwaarden waaronder subsidie is verleend worden ingegrepen.
Dit artikel spreekt voor zich.
De begripsbepalingen en afkortingen sluiten aan met hetgeen hierover in landelijke wetgeving is vastgesteld. Bij wijziging van een definitie die in de Wko of daarop gebaseerde regelgeving wordt gebruikt, is de gewijzigde definitie van toepassing op deze beleidsregels. In de gemeente Deventer is het op dit moment niet mogelijk om subsidie te ontvangen voor het aanbieden van opvang in een peuterspeelzaal. Aangezien het wettelijk is toegestaan deze voorziening aan te bieden, zijn in de beleidsregels wel bepalingen opgenomen met betrekking tot peuterspeelzalen.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.
Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.
Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 3 hierboven.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wko, dan zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.
Aangezien de Wko niet toestaat dat er boetes worden opgelegd aan gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt hier expliciet nog eens bepaald dat dit hoofdstuk dan ook niet van toepassing is op gesubsidieerde peuterspeelzalen. Deze uitsluiting betreft uitsluitend het bestraffende traject. Overigens is het op dit moment niet mogelijk om subsidie te ontvangen voor het aanbieden van opvang in de vorm van een peuterspeelzaal.
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Voor een aantal hierna te noemen overtredingen is bepaald dat het college altijd van deze bevoegdheid gebruik maakt. Dit laat onverlet dat het college bevoegd blijft voor de overige overtredingen een boete op te leggen. Indien het college daartoe overgaat, is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.
In geval van de volgende overtredingen legt het college altijd een boete op.
Ad 1. De overtredingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van overtredingen met een hoge prioriteit kan het college gebruikmaken van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen.
Ad 2. Deze overige overtredingen betreffen het niet melden van wijzigingen als bedoeld in de artikelen 1.47 en 2.4 van de Wko, de verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, het exploiteren in strijd met artikel 1.45 of 2.2 van de Wko; het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in de artikel 1.65 en 2.23 van de Wko en het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 en 2.24 van de Wko.
Als er sprake is van dergelijke “overige overtredingen” maakt het college eveneens gebruik van zijn bevoegdheid.
In de Wko is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 en 2.28 van de Wko neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.45, 1.66, 2.2 en 2.24 van de Wko is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de WED. In de artikelen 1 en 6 van de WED is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%.
Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, peuterspeelzaal of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.
Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.