Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening rechtspositie raads- en commissieleden Gemeente Oosterhout 2014 |
Citeertitel | Verordening rechtspositie raads- en commissieleden Gemeente Oosterhout 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
De Verordening geldelijke voorzieningen raads- en commissieleden wordt ingetrokken.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-07-2014 | 01-01-2019 | nieuwe regeling | 21-01-2015 zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2015-8683.html, 30-01-2015 | Onbekend. |
De raad van de gemeente Oosterhout;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 december 2014;
gelet op de artikelen 95, 96, eerste en tweede lid en 97 en 147 van de Gemeentewet en de artikelen 4, 7a, vierde lid, 13, tweede lid, 14, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden;
vast te stellen de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden Gemeente Oosterhout 2014
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
commissie: commissie ingesteld op grond van de artikelen 82, 83 of 84 van de Gemeentewet;
commissielid: lid van een commissie, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Hoofdstuk II Voorzieningen voor raads- en commissieleden
Raads- of commissieleden die aan scholing als bedoeld in artikel 13, eerste lid van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden willen deelnemen, die niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dienen daartoe via de griffie vooraf een gemotiveerde aanvraag in bij de fractievoorzitters van de raad.
Artikel 6 Computer en internetverbinding
Raads- en commissieleden die voor vergoeding van gebruik van de aanschaf van een computer in aanmerking willen komen dienen daarvoor bij de griffier een aanvraag in vergezeld van de bewijsstukken van de aanschaf van de computer. Het maximaal vergoedde bedrag voor de aanschaf van een computer is niet hoger dan de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software die aan de overige raads- en commissieleden in bruikleen ter beschikking wordt gesteld.
De vergoeding voor de aanleg- en abonnementskosten voor een internetverbinding voor de computer bedoeld in dit artikel, bedraagt ten hoogste € 10 per maand, waarbij alleen in aanmerking komen de extra abonnementskosten die gemaakt worden voor een goede vervulling van het raads- of commissielidmaatschap.
Hoofdstuk III De procedure van declaratie
Artikel 8 Betaling vaste vergoedingen
De betaling van de vergoeding voor werkzaamheden, de onkostenvergoedingen en declaraties geschiedt maandelijks of in maandelijkse termijnen als er sprake is van een vergoeding op jaarbasis tenzij het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden anders bepaalt.
De regeling van de rechtspositie raadsleden en leden van gemeentelijke commissies vindt op drie of vier niveaus plaats, te weten bij wet, algemene maatregel van bestuur (AMvB) en gemeentelijke verordening. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van raads- en commissieleden moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Daartoe is tot stand gekomen het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. In deze wetten en nadere regelgeving zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, is in de rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingendrechtelijke bepalingen.
De vergoedingen en regelingen voor raads- en commissieleden die bij of krachtens de wet (lees Gemeentewet, rechtspositiebesluit of regeling) dwingendrechtelijk geregeld zijn, zijn niet opgenomen in deze verordening. Dit betreft de vergoedingen voor:
Hoofdlijnen gemeentelijke verordening
In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie raadsleden en leden van gemeentelijke commissies zover die niet dwingend geregeld is in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten wethouders als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de gemeente (artikel 44 van de Gemeentewet). Dit betekent dat de rechtspositionele aanspraken voor zittende wethouders uitsluitend te vinden zijn in respectievelijk de Gemeentewet en de plaatselijke Verordening raads- en commissieleden. Gewezen wethouders ontlenen hun aanspraak op een ontslaguitkering en pensioen aan de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Een soortgelijke bepaling als artikel 44 is voor raads- en commissieleden opgenomen in artikel 99 van de Gemeentewet. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij gemeentelijke verordening aan raads- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van gedeputeerde staten vereist. In de Oosterhoutse situatie is daar vanuit het verleden bewust niet voor gekozen.
De rechtspositionele aanspraken voor raads- en commissieleden zijn dan ook uitsluitend te vinden in respectievelijk de Gemeentewet, het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en de plaatselijke Verordening rechtspositie raads- en commissieleden.
De hoogte van de vergoeding is bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse overeenkomstig het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Raadsleden die een WAO-uitkering ontvangen, kunnen verzoeken hun raadsvergoeding te verlagen. Daardoor kan het nadeel van indeling in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse worden voorkomen. Deze mogelijkheid is opgenomen in artikel 12 lid 3 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Raadsleden die een WW- of een BWOO uitkering ontvangen kunnen verzoeken hun raadsvergoeding te verhogen als de korting als gevolg van hun raadslidmaatschap hoger is dan hun raadsvergoeding. Deze mogelijkheid is geregeld in artikel 12 lid 1 en 2 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Sommige gemeenten geven er de voorkeur aan de lokale regeling voor wethouders en voor raads- en commissieleden in afzonderlijke verordeningen op te nemen. Daartegen bestaat geen bezwaar. In dat geval bestaat de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden uit de hoofdstukken I, II, IV en, V van de modelverordening.
De verordening bevat bepalingen inzake:
De arbeidsverhouding van het raadslid
Raadsleden zijn niet in dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Omdat er geen dienstbetrekking met de gemeente is vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een raadslid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).
De loon- en inkomstenbelasting
Raadsleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het raadslid kan met de gemeente overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de ‘opting-in-regeling’ genoemd. De administratie van de gemeente is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de gemeente en het raadslid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem, dan draagt de gemeente de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. Omdat een raadslid geen werknemer in de formele zin van het woord is, valt hij zoals gezegd vanwege het raadslidmaatschap niet onder de sociale zekerheidswetgeving. Om die reden worden over de raadsvergoeding ook geen premies sociale zekerheid ingehouden. De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het raadslid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden.
De Belastingdienst accepteert inmiddels ook van commissieleden de toepassing van de opting-in-regeling.
Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd, dan geldt voor het raadslid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Raadsleden die gekozen hebben voor de standaardregeling zullen dan ook over de netto-onkostenvergoeding inkomstenbelasting moeten betalen, tenzij zij aan de hand van bewijsmateriaal aan kunnen tonen dat de vergoeding is besteed aan onkosten voortvloeiend uit het raadslidmaatschap.
Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek.
Eenmalige keuze per zittingsperiode
De keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting kan voor het raadslid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren, maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.
Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken. Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn, verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de gemeente ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zo veel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de gemeente. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan.
Voor de bestuurlijke uitgaven is – net als voor de besteding van alle andere publieke middelen – transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door gemeentebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.
Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.
In hoofdstuk lll is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven, en de declaratie van vooruitbetaalde kosten. Daarnaast moeten in de bruikleenovereenkomsten heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van computer- apparatuur die beschikbaar wordt gesteld voor de uitoefening van de politieke functie.
Artikel 2 Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen
Dee bepalingen zijn opgenomen voor de situatie dat er voor gekozen wordt om met commissies te werken.
In dit artikel is het presentiegeld voor leden van gemeentelijke commissies die zijn ingesteld op basis van artikel 82 t/m 84 Gemeentewet geregeld. Deze bepaling geldt niet voor raadsleden en wethouders die in de commissie zitten (uitgezonderd in artikel 96 Gemeentewet). Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren (op grond van artikel 1 rechtspositiebesluit raads- en commissieleden), en medewerkers en bestuurders van door de gesubsidieerde organisaties die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben.
De hoogte van het presentiegeld wordt bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse overeenkomstig het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties indexeert jaarlijks per 1 januari het bedrag zoals dat is herzien aan de hand van het indexcijfer Cao lonen overheid.
Artikel 3 Reis- en verblijfkosten commissieleden
De Gemeentewet voorziet niet in een vergoeding voor ‘woon-werkverkeer’ voor raadsleden. Het is dan ook in strijd met artikel 99 van de Gemeentewet als raadsleden van de gemeente een vergoeding ontvangen voor reizen binnen het grondgebied van de gemeente.
Artikel 97 van de Gemeentewet voorziet voor raads- en commissieleden wel in een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur.
Aan commissieleden kan krachtens artikel 96, eerste lid, van de Gemeentewet echter wel een vergoeding worden gegeven voor de reis- en verblijfkosten in verband met reizen binnen de gemeente.
De vergoeding voor noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten is niet nader ingevuld. Daarmee is dit een lokale aangelegenheid
Omdat in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden verder geen eigen vergoedingsregeling is opgenomen, is aansluiting gezocht bij de vergoedingsregelingen voor wethouders.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.
Artikelen 4 Buitenlandse dienstreis
Gemeenteraden of delegaties daaruit maken wel eens in het gemeentelijk belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moet de gemeenteraad expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de gemeente georganiseerd.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Op grond van artikel 13 lid 1 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden komt niet partij-politiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie van raads- of commissielidmaatschap ten laste van de gemeente. In dit artikel is de procedure verder uitgewerkt
Gezien de aard en duur van het ambt liggen voor raads- en commissieleden opleidingen voor de hand die gericht zijn op het persoonlijk functioneren in het ambt.
Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden.
Onder deze scholingskosten worden verstaan de cursus- en lesgelden, de kosten van het studiemateriaal, examen- en diplomakosten en de aanschafkosten van verplicht gesteld studiemateriaal, alsmede reis- en verblijfkosten in het kader van de opleiding.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
De raad kan bij verordening nadere regels stellen omtrent het maximale bedrag voor de scholing die voor vergoeding in aanmerking komt. Deze mogelijkheid is geboden in de kapstokbepaling in het vierde lid.
Het zesde lid bevat een hardheidsclausule. Mocht de griffier behoefte hebben aan extra oordeel of of de gevraagde vergoeding binnen de geldende regels voor vergoeding in aanmerking komt, dan kan de vergadering van de fractievoorzitters in de raad om een oordeel gevraagd worden.
Artikelen 6 Computer en internetverbinding
In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is geregeld dat het raads- of commissielid van de gemeente een computer in bruikleen krijgt verstrekt of een vergoeding ontvangt voor de aanschaf of het gebruik van zijn eigen computer. De vergoeding is daarom niet in strijd met artikel 99 van de Gemeentewet. Deze aanspraken kunnen echter alleen worden verstrekt wanneer dat is vastgelegd in een verordening. De vergoeding voor (het gebruik van) een eigen pc is belast. De belastingheffing mag niet worden gecompenseerd.
De verordening gaat ervan uit dat een computer in bruikleen wordt verstrekt.
De leden 2 en 3 zijn opgenomen als een vergoeding wordt gegeven. Een onbelaste vergoeding is alleen toegestaan wanneer het gebruik voor 90% zakelijk is. Stijgt het gebruik voor privédoeleinden uit boven de 10% dan wordt dat gebruik belast door jaarlijks over 1/3 van de aanschafwaarde van de pc en de bijbehorende ter beschikking gestelde apparatuur belasting te heffen. Daarbij maakt het niet uit of het om een desktopcomputer, een laptop, een pocket-pc, een mini-notebook of een tabletcomputer gaat.
De randapparatuur kan bestaan uit een printer of een docking station. De randapparatuur moet voor het werk functioneel zijn en kan niet zelfstandig gebruikt worden.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Artikelen 7 Werkkostenregeling
In verband met de werkkostenregeling moeten een aantal netto-vergoedingen en verstrekkingen door de gemeente aangewezen worden als eindheffingsbestanddeel. Anders worden deze door de belastingdienst als loon gezien en moet hierover belasting worden ingehouden. Ook de vergoedingen en verstrekkingen die door de belastingdienst gezien worden als gerichte vrijstelling of voor nihil waardering in aanmerking komen moeten in eerste instantie wel aangewezen worden. In een later stadium wordt dan (in de financiële administratie) aangegeven dat dit gerichte vrijstellingen of nihil waarderingen betreft.
Artikelen 8 t/m 10 De procedure van declaratie
In de verordening zijn de drie wijzen van betaling aangegeven. Ook is aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden. Hierbij gaat de voorkeur uit naar rechtstreeks facturering bij de gemeente, en daarna declaratie van vooruitbetaalde kosten of gebruik van de gemeentelijke creditcard, waarbij deze laatste twee afhankelijk zijn van de situatie.
In artikel 11 is de overgangsbepaling opgenomen voor de gemeenten die in 2014 nog niet de werkkostenregeling hebben ingevoerd. Gemeenten die al wel de werkkostenregeling hebben ingevoerd hoeven dit artikel niet op te nemen in de verordening.