Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Elburg

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieElburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive
CiteertitelVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet, art. 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Nieuwe regeling

15-12-2014

Gemeenteblad, 2015, nr. 12698

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

De raad der gemeente Elburg;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b van de Participatiewet bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende verordening;

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Artikel 1. Definitiebepaling

In deze verordening wordt onder een recidiveboete, een bestuurlijke boete verstaan als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet.

Artikel 2. De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Het college verrekent het openstaande boetebedrag gedurende de eerste drie maanden na het moment van dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door inhouding van een bedrag ter hoogte van 30% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm als bedoeld in de Wet werk en bijstand.

Artikel 3. Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente

  • 1.

    Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende de in artikel 2 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast.

  • 2.

    Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven.

Artikel 4. Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht

In afwijking van artikel 2 verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorzover:

  • a.

    toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n); dan wel

  • b.

    de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive, vastgesteld op 28 januari 2013.

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive.

Aldus besloten door de raad der gemeente Elburg

in zijn vergadering van 15-12-2014

de voorzitter, de griffier,

F.A. de Lange M.C. Luiting.

Nota-toelichting  

Per 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking, waardoor in deze verordening de term Wet werk en bijstand is vervangen door Participatiewet. Er zijn verder geen inhoudelijke wijzigingen.

 

Per 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Met de wet krijgt het college de plicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De eerdere bevoegdheid om een maatregel in deze situatie op te leggen verdwijnt. De hoogte van de boete is daarbij in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen.

 

Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt deze boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging krijgt het college daarbij ook de bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering.

 

In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk b.v. aan hogere maatschappelijke kosten vanwege uithuisplaatsing) de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. De Participatiewet verplicht de gemeenteraad in dit kader bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid.

 

Opgemerkt zij nog dat de verordening enkel de verrekening regelt van bijstandsafhankelijken die te maken krijgen met een door het college zelf opgelegde recidiveboete. Is de recidiveboete opgelegd op het moment dat belanghebbende elders bijstand ontvangt, dan kan het boete opleggende college het bijstandsverstrekkende college verzoeken om conform de regels van het boete opleggende college tot verrekening over te gaan. Mocht belanghebbende tussentijds het bijstandsverstrekkende college verzoeken de beslagvrije voet alsnog te respecteren, dan is dit college bij de verrekening daaraan gehouden.

 

 

Artikelgewijze toelichting

 

Artikel 1

Behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 2

Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voorzover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals reeds aangegeven geeft de Participatiewet het college de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen.

 

In eerste instantie was deze verrekening – gelijk nog steeds in de IOAW en IOAZ – als een verplichting opgenomen in de wet. De Kamer achtte echter - juist bij bijstandsverlening – het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger lagen dan het met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Kamer om de gemeente in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid.

 

In de modelverordening was er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan van het principe van volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 en 4 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken.

Benadrukt wordt dat de wet gemeenten de vrijheid geeft anders met de bevoegdheid om te gaan. Zo kan de raad er ook voor kiezen om standaard in de eerste drie maanden niet de volledige bijstand te verrekenen, maar een bepaald percentage daarvan of zelfs om enkel te verrekenen met in achtname van de beslagvrije voet.

 

Hoe passen we dit in Elburg toe?

De Adviesraad sociale zaken adviseerde in 2012 om de beslagvrije voet te hanteren. De raad heeft dit niet overgenomen destijds, omdat het geen recht doet aan de invoering van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Het doel van de wet is om fraudeurs harder aan te pakken en fraude niet lonend te laten zijn. Enige ‘pijn’ mag daarom wel voelbaar zijn. Uiteraard is het niet de bedoeling om mensen onoverkomelijk diep in de schulden te steken. Daarom is voor een inhouding van 30% gekozen voor de 1e drie maanden, in plaats van 100% voor de 1e drie maanden. De overige maanden wordt weer verrekend met inachtneming van de beslagvrije voet. Dat wil zeggen dan 10% van de geldende bijstandsnorm wordt ingehouden.

Door voor een inhouding van 30% te kiezen, kunnen in ieder geval de vaste lasten worden doorbetaald.

 

Artikel 3

Zoals in de toelichting op artikel 2 aangegeven zijn in artikel 3 en 4 de mogelijkheden om van het in artikel 2 benoemde principe af te wijken nader uitgewerkt. Artikel 3 voorziet daarbij in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken om in ieder geval de huur (en bij een eigendomswoning de hypotheekrente onder aftrek van de in dit kader ontvangen belastingteruggave en eventueel ontvangen bijzondere bijstand) via de bijstand te laten doorbetalen. Gedachte hierachter is dat met name moet worden gevreesd dat belanghebbende wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft het risico loopt dat hij vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst met allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. Om dit te voorkomen voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het college het te verrekenen bedrag kan aanpassen, zodat alsnog vanuit de bijstand de woonlasten kunnen worden doorbetaald. Wel is gekozen voor een directe doorbetaling aan de verhuurder/hypotheekverstrekker om te voorkomen dat de bijstand voor andere zaken wordt ingezet, waardoor alsnog het risico van uithuisplaatsing reëel blijft.

 

In het tweede lid van artikel 3 is daarnaast bepaald dat een verzoek tot doorbetaling zonder meer wordt geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven.

 

Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Participatiewet gedefinieerde middelen begrip zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken.

 

Iemand kan onder andere redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het redelijk is dat hij ofwel binnen afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde weet te maken ofwel op korte termijn werk weet te aanvaarden.

 

Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die wijze over gelden gaan beschikken, maar het is niet redelijk dat het college in deze van belanghebbende verlangt dat hij bezittingen verkoopt die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan z’n meubels of bed). En natuurlijk kunnen inkomsten worden verworven door werk te aanvaarden, maar indien belanghebbende’s afstand tot de arbeidsmarkt heel groot is, is het niet reëel om te verwachten dat hem dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit soort situaties kan dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot doorbetaling zonder meer worden afgewezen.

 

Dat gesproken wordt over een verzoek houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen zo hij de verrekening wil laten aanpassen. Dat houdt tevens in dat zo’n verzoek ook lopende de drie maanden van verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat uithuiszetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven.

 

Artikel 4

In artikel 4 zijn een tweetal situaties benoemd waarin het college ondanks de in de wet opgenomen bevoegdheid toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd.

 

Artikel 5 en 6

Behoeven geen nadere bespreking.