Organisatie | Zwolle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel woonsituaties in Participatiewet Zwolle 2015 |
Citeertitel | Beleidsregel woonsituaties in Participatiewet Zwolle 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Wat zijn de regels t.a.v. uitkeringsgerechtigden die op grond van de wet lagere bestaanskosten hebben door het ontbreken van woonkosten of inkomsten uit hun woning ?
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-02-2015 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 13-01-2015 Gemeenteblad 18-02-2015 | cb 2015-01.13 |
BELEIDSREGEL WOONSITUATIES IN PARTICIPATIEWET ZWOLLE 2015
Deze beleidsregel is bestemd voor uitkeringsgerechtigden op grond van de wet die lagere bestaanskosten hebben door het ontbreken van woonkosten of inkomsten uit hun woning genereren.
Artikel 3 Ontbrekende woonkosten
Het college kan de bijstandsnorm lager afstellen indien er sprake is van het ontbreken van woonkosten. In de volgende situaties wordt een verlaging toegepast:
Artikel 4 Het bedrag van de verlaging
Het bedrag van de verlaging is in onder artikel 3 genoemde situaties 20 % van de bijstandsnorm voor een gehuwdennorm.
In de wet worden 3 groepen genoemd waar verlaging van de bijstandsnorm kan worden toegepast: schoolverlaters, de dak- en thuislozen en een bewoner(s) van een woning die geen of geringe woonkosten betalen. Deze beleidsregel beperkt zich in de plaats tot:
Naast het ontbreken van woonkosten zijn er ook uitkeringsgerechtigden die inkomsten genereren uit hun woning door verhuur of kostcontracten. Deze inkomsten moeten worden verrekend met de bijstandsuitkering. Deze beleidsregel bepaalt op welke wijze de gemeente Zwolle dat doet.
In de regel zullen daklozen en thuislozen geen kosten hebben voor het aanhouden van woonruimte. De bestaanskosten dienen hierop te worden aangepast. Artikel 27 van de wet biedt daartoe mogelijkheden.
Personen die woning bewonen zonder woonlast en:
Naast het kunnen delen van de algemene bestaanskosten met een ander, kunnen er aanzienlijke lagere algemene bestaanskosten zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde kosten. Bij de bijstandsverlening moet met deze lagere bestaanskosten rekening kunnen worden gehouden. Van lagere bestaanskosten is sprake in geval een ander, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van de woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand.
Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan ook sprake zijn bij de bewoning van woning waaraan geen kosten zijn verbonden. Bijvoorbeeld in het geval van krakers die met zijn tweeën een kraakpand betrekken. Krakers kunnen ook met drie of meer personen in één pand verblijven. De uitkering is dan ten gevolge van de kostendelersnorm dusdanig verlaagd dat verlaging wegens ontbrekende woonlasten onredelijk is.
Artikel 4 Bedrag van de verlaging
Voor de groepen in artikel drie wordt een verlaging van 20% toegepast.
Dak- en thuislozen die al dan niet gebruikmaken van de laagdrempelige opvang (sub a en b) :
De uitkeringssystematiek voor de doelgroep dak- en thuislozen is door het college in 2012 opnieuw vastgesteld. Doorstroom op de woonladder wordt gestimuleerd. Daarmee kwam een einde aan de relatief hoge uitkering in de fase van de laagdrempelige opvang in vergelijking met bijstandsgerechtigden met zelfstandige woonkosten. Aan een adresloze en de doelgroep die gebruikmaakt van de laagdrempelige opvang werd geen toeslag van 20% verstrekt. Deze beleidslijn wordt in deze beleidsregel voortgezet door voor deze doelgroep de alleenstaande norm met 20% te verlagen. Daarmee blijft de uitkering onder de Participatiewet dus op hetzelfde peil.
Het ontbreken van woonkosten kan niet zondermeer leiden tot een verlaging. Het is aan de gemeente om zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor de doelgroep dak- en thuislozen. Bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering (en dus de verlaging) zal in het algemeen rekening moeten worden gehouden met de kosten die de doelgroep maakt voor de opvang. Het gaat dan om de eigen bijdrage voor het gebruik van de maatschappelijke opvang.
Er wordt door de Zwolse organisaties voor maatschappelijke opvang verschillende bedragen gehanteerd voor de eigen bijdragen. De eigen bijdrage voor de laagdrempelige opvang is bij het Leger des Heils € 270 p.m. en bij RIBW/de Herberg € 201 p.m. (bedragen per 01-07-2014). De eigen bijdrage bestaat grofweg uit een 2 componenten: verblijfskosten en voedsel (zogenaamde bed, bad en brood).
Woonkosten zijn als regel hoger dan het bedrag van de verlaging van 20 %. Dus ook bij een verlaging van 20 % resteert een bedrag aan uitkering waarmee de dak- en thuisloze in zijn bestaanskosten kan voorzien, inclusief een eigen bijdrage voor laagdrempelige opvang. In onderstaand rekenvoorbeeld wordt dat verder verduidelijkt op basis van bedragen per 01-07-2014:
Bewoners van een huur- of koopwoning zonder of met geringe woonlast en (sub c) :
Als hoofdregel wordt een verlaging toegepast van 20 % indien er geen sprake is van woonkosten tenzij de kostdelersnorm werd toegepast bij drie of meer personen. In deze beleidsregel wordt bepaald dat de bijstandsnorm met 20% wordt verlaagd als geen kosten voor huur of hypotheeklasten verschuldigd zijn. Het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke is onvoldoende om een verlaging te voorkomen. Op basis van individuele omstandigheden kan hier van worden afgeweken. Uiteindelijk doel is dat met de verlaagde uitkering in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan worden voorzien.
Artikel 5 Inkomsten uit (onder)verhuur woning en kostcontracten
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moeten als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als belanghebbenden de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers mits de kostendelersnorm niet is toegepast (artikel 22a van de wet). Zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de geleverde diensten. In deze situaties worden de kosten niet op dezelfde wijze gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.
Om tot een uniforme richtlijn te komen is gekozen voor de bepalingen uit de Recofa-richtlijnen. In deze richtlijn staat het bedrag dat de belanghebbende, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoner(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag kan indien er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 1,93 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Omwille van werkbaarheid is het forfaitaire bedrag omgerekend naar een maandbedrag van € 60,00.
Bij inkomsten uit verhuur van € 300,00 per maand moet een bedrag van € 300,00 -€ 60,00 (forfaitaire bedrag) = € 240,00 per maand op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.
Ten aanzien van de forfaitaire kosten van een kostganger is eveneens aansluiting gezocht bij de Recofa-richtlijnen. Voor een kostganger zijn de kosten echter hoger. Het forfaitaire bedrag voor inwoning is € 1,93 per dag. Is de inwoner tevens kostganger, dan kan daarnaast voor de maaltijden € 3,00 per dag worden gerekend. Het forfaitaire bedrag voor kostgangers is afgerond op € 150,00 per maand.
Een kostganger betaald een bedrag van € 500,00 per maand voor het gebruik van de woning, maaltijden en bewassing. Op de uitkering van belanghebbende moet dan een bedrag van € 500,00 – € 150,00 (forfaitaire bedrag) = € 350,00 per maand in mindering worden gebracht.
Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder (deze percentages zijn berekend met behulp van de uitgaven aan voeding en budgetonderzoeken van het CBS).
Kostganger 1 en 2 betalen beiden een bedrag van € 500,00 per maand per persoon voor het gebruik van de woning, maaltijden en bewassing. Het forfaitaire bedrag voor kostganger 1 is € 150,00 en het forfaitaire bedrag voor kostganger 2 is € 150,00 x 80% = € 120,00. Op de uitkering van belanghebbende moet dan een bedrag van € 730,00 per maand in mindering worden gebracht (€ 1.000,00 - € 150,00 - € 120,00 (forfaitaire bedrag kostganger 1 + 2).
De prijs die belanghebbende vraagt voor de verhuur van de woning moet een commercieel gangbare prijs zijn, dus geen vriendenprijs. Wat belanghebbende vraagt moet in verhouding staan tot de geleverde diensten. Het overeengekomen bedrag wordt werkelijk betaald, en belanghebbende moet dit ook aantonen met bijvoorbeeld bankafschriften (artikel 17 lid 1 Participatiewet). Normaal is, dat de prijs regelmatig wordt aangepast, bijvoorbeeld eens per jaar. Belanghebbende toont een commerciële relatie aan met de volgende bewijsstukken:
Als belanghebbende genoemde bewijzen niet kan overleggen, kan het recht op bijstand niet (meer) worden vastgesteld.