Organisatie | Utrechtse Heuvelrug |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Notitie standplaatsenbeleid gemeente Utrechtse Heuvelrug |
Citeertitel | Notitie standplaatsenbeleid gemeente Utrechtse Heuvelrug |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Utrechtse Heuvelrug
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-02-2015 | 24-03-2018 | Onbekend | 10-02-2015 Gemeentenieuws 12-02-2015 | Onbekend |
Vaststelling tweede wijziging van de notitie Standplaatsenbeleid door het college van burgemeester en wethouders. Wijziging van bijlage 1 ten einde het huidige aantal vaste standplaatsvergunningen voor Maarn tijdelijk te bevriezen gedurende de uitvoering van het Centrumplan Maarn en wijziging van bijlage 3 ten einde een extra intrekkingsgrond in de voorwaarden aan de standplaatsvergunning op te nemen.
Op dit moment kent de gemeente Utrechtse Heuvelrug de nota standplaatsen en ventbeleid uit 2007. Deze notitie is een vervolg op de bestaande nota. Actualiseren van het standplaatsenbeleid is nodig, onder andere omdat in het kader van dereguleren de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is gewijzigd en omdat vanuit vergunningverlening behoefte bestaat aan meer specifiek beleid bij de beoordeling van vergunningsaanvragen.
Het doel van deze notitie standplaatsenbeleid is het scheppen van een helder vastgelegd kader, dat duidelijkheid en zekerheid biedt aan de betreffende ondernemers, maar ook aan vergunningverleners en tijdens bezwaar- en beroepsprocedures. Ook wordt duidelijkheid gegeven over toezicht en handhaving van het standplaatsenbeleid en geeft deze notitie een nadere invulling aan de bepalingen in de APV.
Deze notitie beperkt zich tot de standplaatsen als bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De standplaatshouders die op de weekmarkt staan, vallen niet binnen het bereik van deze notitie. Voor hen is er een aparte marktverordening.
Hoofdstuk 2: schetst de wettelijke grondslag met de gemeentelijke en landelijke regelgeving.
Hoofdstuk 3: bestaat uit onderwerpen die van belang zijn voor de vergunningverleners. In dit hoofdstuk zijn onder andere de weigeringsgronden, het maximumstelsel, de handhaving, uitbreiding standplaatsen, schade en aansprakelijkheid, tarieven en vergunningsvoorschriften uitgewerkt.
In dit hoofdstuk wordt de belangrijkste gemeentelijke en landelijke regelgeving uitgelegd die van toepassing is op de standplaatshouder en vergunningverleners.
De gemeentelijke regelgeving is opgenomen in afdeling 4 “Standplaatsen” (artikelen 5:17 t/m 5:20) van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Utrechtse Heuvelrug (APV).
Naast de APV als gemeentelijke regelgeving is de volgende wetgeving van toepassing bij het afgeven van vergunningen voor standplaatsen.
Artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting) brengt met zich, dat voor het aanbieden van gedrukte stukken geen vergunning kan worden geëist. Als dit echter gebeurt vanaf een standplaats, is voor het innemen van de standplaats wel een vergunning vereist.
Conform artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.
Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Warenwet zijn de bepaling uit de Warenwet van toepassing. De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels met betrekking tot hygiëne en degelijkheid van producten. De Warenwet wordt gehandhaafd door de Voedsel en warenautoriteit.
De algemene regels van de Winkeltijdenwet zijn dat op maandag tot en met zaterdag de openstelling van winkels is toegestaan tussen 06.00 uur en 22.00 uur. Op zon- en feestdagen zijn winkels in beginsel gesloten met uitzondering van etenswaren voor directe consumptie geschikt.
In artikel 2, tweede lid van de Winkeltijdenwet staat dat het ook verboden is op de hiervoor genoemde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren. Met de term ‘anders dan een winkel’ wordt straathandel bedoeld.
Alleen een standplaatshouder die vlees, brood, wild, pluimvee en vis bewerkt (behalve haring schoonmaken) dient te voldoen aan de Vestigingsbesluit Bedrijven (artikel 7). Indien alleen sprake is van verkoop en niet van bewerken hoeft men niet aan deze wet te voldoen.
In de wet milieubeheer worden richtlijnen gegeven voor het verlenen van vergunningen met betrekking tot de inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze richtlijnen gelden ook voor een standplaatshouder, voor zover zijn verkoopplek als ‘inrichting’ in het kader van de wet milieubeheer kan worden aangemerkt. Dit is het geval als een standplaatshouder bijvoorbeeld een frituurinrichting heeft. Deze wet is dan ook vooral van belang voor standplaatshouders die snacks en/of etenswaren die voor directe consumptie geschikt zijn aanbieden.
Deze notitie standplaatsenbeleid is bedoeld om een helder vastgelegd kader te scheppen en aanvulling te geven aan de bepalingen in de APV. De bevoegdheid om standplaatsvergunningen te verlenen berust bij het college. Als gevolg van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het college de uitoefening van deze bevoegdheid regelen door beleidsregels vast te stellen. De beleidsregels kunnen als gevolg van het vierde lid van artikel 1:3 Awb betrekking hebben op de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften. Beleidsregels zijn, kortom, regels die de manier aangeven waarop het college met haar bevoegdheid omgaat.
In dit hoofdstuk worden de verschillende onderwerpen die van belang zijn voor vergunningverleners uitgewerkt, zoals de weigeringsgronden, maximumstelsel, locaties, handhaving en tarieven.
3.1De APV kent zeven gronden om een standplaatsvergunning te weigeren. De weigeringsgronden zijn limitatief opgesomd en het gaat hierbij vooral om de te waarborgen openbare belangen.
3.1Artikel 1:8 APV vermeldt de volgende weigeringsgronden:
3.1 Artikel 5:18 vermeldt de volgende weigeringsgronden:
3.1De eerste weigeringsgrond die in artikel 1:8, onder a, is geformuleerd heeft betrekking op de openbare orde. Deze weigeringsgrond sluit nauw aan bij de weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 1:8, onder b, de openbare veiligheid. Beide weigeringsgronden worden dikwijls gehanteerd in combinatie.
3.1Standplaatsen waar goederen te koop aangeboden worden hebben in de praktijk een verkeersaantrekkend karakter. Door deze verkeersaantrekkende werking ontstaan mogelijk ongewenste oversteekbewegingen van voetgangers en ontoelaatbaar rijwielverkeer in voetgangersgebieden. Ook foutief geparkeerde auto’s (bijvoorbeeld; dubbel geparkeerd, op de stoep of op groen) kunnen overlast en verkeersonveilige situaties in de omgeving veroorzaken. In het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid is het daarom niet mogelijk overal een standplaats in te nemen, dit kan alleen op de vastgestelde locaties (zie bijlage 1, standplaatslocaties).
3.1Ad b: de openbare veiligheid
3.1Bij het hanteren van de weigeringsgrond “openbare veiligheid” kan een verdeling gerealiseerd worden van het aantal standplaatsen, waarbij de af te geven vergunningen zodanig over de week verspreid worden, dat een concentratie van de in te nemen standplaatsen wordt tegengegaan.
3.1Een ruim aantal standplaatsen doet ook de kans op feitelijke marktvorming ontstaan. Deze weigeringsgrond kan ook gebruikt worden wanneer veel belangstelling voor dezelfde locatie bestaat. Om de concentratie van standplaatsen tegen te gaan en marktvorming te voorkomen kan de spreiding van standplaatsen plaatsvinden naar locatie en tijd.
3.1Ad c en d: de volksgezondheid en milieu
3.1In de standplaatsvergunning zijn voorschriften opgenomen over het schoonhouden van de standplaats en het voorkomen van ‘overlast’. Te denken valt aan geluidsoverlast, geurhinder, overlast veroorzaakt door stof, afval e.d. Deze weigeringsgrond is vooral van toepassing op standplaatshouders die snacks/etenswaren verkopen.
3.1Ad e: vanwege strijd met het geldend bestemmingsplan
3.1Bij de aanvraag wordt beoordeeld of het ter plaatse geldende bestemmingsplan zich daartegen verzet.
3.1Ad f: eisen redelijke welstand
3.1Wanneer een standplaats, door het gebruikte middel of de standplaats zelf, het uiterlijk aanzien van de omgeving of het straatbeeld zodanig verstoort dat daardoor het karakter van de omgeving wordt aangetast, kan de gemeente een standplaats weigeren. Voor karakteristieke locaties kan bepaald worden dat (of onder bepaalde voorwaarden) standplaatsen mogen worden ingenomen ter bescherming van het aanzien. Hiervoor kan overleg worden gepleegd met de welstandscommissie.
3.1Ad g: gevaar redelijk verzorgingsniveau voor de consument
3.1Het bepalende element om tot het niet verstrekken van een vergunning over te gaan is het verzorgingsniveau voor de consument. In beginsel is de concurrentiepositie van een gevestigde winkelier geen reden om een standplaatsvergunning te weigeren.
3.1Uitspraken van de rechter hebben aangetoond dat er niet snel sprake is van de in de APV omschreven bijzondere omstandigheden. Slechts in twee gevallen kan de concurrentiepositie van de gevestigde winkelier een reden zijn om de aanvraag om een standplaatsvergunning te weigeren.
3.1Ten eerste is het in uitzonderingsgevallen mogelijk om winkeliers in een nieuw opgezet winkelcentrum gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld een jaar) te beschermen tegen concurrentie door standplaatshouders.
3.1Hierbij valt te denken aan een nieuw winkelcentrum in een kleine kern, nieuwbouw- of buitenwijk. Dit geschiedt dan in het belang van het opzetten van een voldoende voorzieningenniveau voor de consument. (Vz. ARRS, 17 februari 1986, AB 1987, 3)
3.1Ten tweede kan zich een situatie voordoen dat binnen het verzorgingsgebied in een bepaalde branche nog slechts één winkel is gevestigd die door de concurrentie van een standplaatshouder ten onder dreigt te gaan. Hierdoor kan het verzorgingsniveau ter plaatse in het gedrang komen. De winkelier moet aan de hand van zijn boekhouding aantonen dat de levensvatbaarheid van zijn winkel in gedrang is. Op de dagen dat de standplaatshouder zijn goederen niet aanbiedt, is er in dat geval geen aanbod van deze soort goederen meer binnen het verzorgingsgebied. In een dergelijk geval kan een vergunning tot het innemen van een standplaats worden geweigerd.
De standplaatsvergunning wordt in principe voor 1 locatie per dag uitgegeven. Per locatie kunnen opeenvolgend wel verschillende standplaatshouders plaats nemen. Indien een standplaatshouder alleen in de ochtend de standplaats wil innemen, bijvoorbeeld tussen 09.00 uur en 13.00 uur en een andere standplaatshouder tussen 14.00 uur en 21.00 uur, dan is dat mogelijk. Er kan geen overlap van tijden zijn.
Het is dus mogelijk dat iedere standplaatshouder binnen de Utrechtse Heuvelrug bijvoorbeeld snacks te koop aanbiedt.
3.2.1Maximumstelsel van toepassing
Het aantal standplaatsen blijft beperkt tot de locaties opgenomen in bijlage 1 van deze notitie.
Het innemen van een standplaats levert doorgaans geen problemen op, maar er kunnen zich situaties voordoen waarbij bijvoorbeeld overlast voor de omgeving ontstaat. Hierbij kan worden gedacht aan verkeershinder (zie 3.1.1 onder a), het gebruik van geluidsapparaten, het achterlaten van rommel, het illegaal innemen van een standplaats (zonder vergunning), het overschrijden van het aantal toegestane vierkante meters, het overschrijden van de toegestane tijden e.d. Daarnaast kan er behoefte zijn om te controleren of de standplaats door de juiste persoon wordt bezet.
Het zonder vergunning innemen van een standplaats in de gemeente Utrechtse Heuvelrug of het handelen in strijd met de voorschriften in de verleende standplaatsvergunning, kan bestuursrechtelijk (aanschrijving bestuursdwang, last onder dwangsom of (tijdelijke) intrekking/wijziging vergunning) en/of strafrechtelijk worden bestraft.
De uitvoering van de controle op de handhaving vindt plaats door de gemeentelijke toezichthouder(s).
3.2.4Schade en aansprakelijkheid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug is niet aansprakelijk voor de schade of ongevallen die door of vanwege het gebruik van de vergunning van de standplaats wordt veroorzaakt. Eventuele beschadigingen worden spoedig door de gemeente Utrechtse Heuvelrug zelf hersteld maar dan wel op kosten van de standplaatshouder. De uitvoering van de controle op de eventuele schade vindt plaats door de gemeentelijke toezichthouder(s). De toezichthouder benadert de desbetreffende afdeling voor het herstel van de schade en zorgt ervoor dat de rekening bij de standplaatshouder terecht komt.
Wanneer de vergunning is verleend, wordt bij gebruik van de gemeentegrond precariobelasting in rekening gebracht. De afdeling Financiën en Belastingen zal de belasting in rekening brengen. Precariobelasting is een directe belasting voor het hebben van voorwerpen op de grond van de gemeente, voor de openbare dienst bestemt.
Tijdelijke standplaatsen worden vaak aangevraagd door stichtingen/bedrijven in het kader van een bepaalde activiteit. De personen die dan de standplaats innemen zijn niet per definitie in dienst van de aanvrager.
Voor tijdelijke standplaatsen gelden dezelfde toetsingsgronden als voor de vaste standplaatsen (artikel 1:8 en 5:18 APV).
Vanwege het tijdelijk karakter van de standplaats kan besloten worden om van één of meer van deze regels af te wijken. Dit is afhankelijk van de vraag hoe lang de standplaats wordt ingenomen, waar en wanneer.
Voor de tijdelijke standplaatsen geldt het volgende:
Voor tijdelijke standplaatsen zijn geen locaties vastgesteld: de aanvrager kan zelf een voorstel voor een locatie doen.
Aan de verlening van de vergunning worden diverse voorschriften verbonden. Al deze voorschriften zijn erop gericht de belangen van openbare orde, veiligheid, milieu en volksgezondheid te beschermen alsmede de controle op een juist gebruik van de vergunning mogelijk te maken. Zo worden voorschriften gesteld aan bijvoorbeeld; inname standplaats, afwezigheid en vervanging bij ziekte en vakantie. Een overzicht van alle voorschriften die in ieder geval aan een vergunning worden verbonden staat in bijlage 3. In individuele gevallen kunnen voorschriften worden toegevoegd indien de situatie daar aanleiding voor geeft.
17 m² - 15 m² Aantal plaatsen niet uitbreiden i.v.m. marktvorming | Aantal van 2 geldt alleen voor de vrijdag en alleen voor één visboer en één kaasboer. |
** is locatie voorzien van stroom
·Sommige locaties zijn uitgerust door de gemeente met stroomkasten. Zie hiervoor het bovenstaand overzicht met aangewezen locaties. Deze zijn apart gemerkt.
Bijlage 2 Aanvraagformulier vaste en tijdelijke standplaatsen
Afdeling Vergunning en Handhaving
Postadres: Postbus 200, 3940 AE Doorn
Bezoekadres: Kerkplein 2, 3941 JT Doorn
STANDPLAATSVERGUNNING, aanvraagformulier
De aanvraag moet compleet minimaal drie weken voor de gewenste datum van het innemen van de standplaats worden ingediend bij de afdeling Vergunning en Handhaving van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Als deze wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop u de vergunning nodig heeft, kunnen wij besluiten de aanvraag niet te behandelen.
Bij deze aanvraag moet u de volgende stukken inleveren:
Voor het in behandeling nemen van de aanvraag betaalt u leges. Maakt u gebruik van gemeentegrond dan betaalt u ook precariobelasting. U ontvangt hiervoor een rekening.
Ondergetekende vraagt een vergunning aan voor een:
(* doorhalen wat niet van toepassing is)
2. Aard, omvang en doel van de activiteit
Bakken, braden en frituren mag uitsluitend plaatsvinden in een verkoopwagen die voldoet aan de Warenwetgeving, Wet Milieubeheer en overige regelgeving, waaronder brandveiligheidseisen. |
3. Gewenste standplaatslocatie
Van de stroomkast mag alleen gebruik gemaakt worden met een goedgekeurde stroomhaspel (type DRAKA KABEL QWPK). |
5. Afmetingen verkoopwagen of kraam (inclusief luifel)
6. Wanneer wilt u van de standplaats gebruik maken?
Artikel 3. Overlijden van de vergunninghouder
Na het overlijden van de vergunninghouder kan het college de vergunning overschrijven op de overblijvende echtgenoot/ echtgenote of geregistreerde partner, of één van de meewerkende kinderen, als daarvoor een aanvraag binnen 12 weken na het overlijden wordt ingediend en als er verder geen redenen zijn om de overschrijving te weigeren. De aanvrager dient wel te voldoen aan de gestelde criteria.