Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eindhoven

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEindhoven
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven 2010
CiteertitelAlgemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De integrale tekst van de verordening is samengesteld uit gemeenteblad 2009, nr. 85 en de wijziging in gemeenteblad 2010, nr. 40, 2010, nr. 80, 2010, nr. 81, 2011, nr. 18

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-12-200913-12-2012Nieuwe regeling

01-12-2009

Gemeenteblad 2009, nr. 85

EJ09058637.def

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven 2010

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat de gemeenteraad in de vergadering van 1 december 2009 heeft vastgesteld de volgende verordening:

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water : wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

  • e.

    rechthebbende: hij die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening:

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet.

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.1.2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2.2.2a, 2.3.1.2a, 2.3.1.9, 3.3.1 en 4.1.5b.

  • 4.

    Het verdagingsbesluit voldoet aan artikel 31 van de Dienstenwet.

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet Algemene

    bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een

    aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.5.3, 4.3.2 of 4.4.2.

Artikel 1.1.2a Ontvangstbevestiging

De ontvangstbevestiging voldoet aan artikel 29 van de Dienstenwet.

Artikel 1.1.3 Te late indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.1.6a Vervallen van vergunning of ontheffing

Een vergunning of ontheffing vervalt, wanneer:

  • a.

    sedert haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing;

  • b.

    gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing;

  • c.

    de verlening van een vergunning of ontheffing, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning of ontheffing, van kracht is geworden.

Artikel 1.1.7 Termijnen

Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van eentijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 1.1.7a Vergunningduur

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.1.8 Meldingen

Indien op grond van deze verordening een melding is vereist maakt het bevoegde bestuursorgaan bekend op welk tijdstip en in welke vorm een dergelijke melding moet plaatsvinden.

Artikel 1.1.9 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1.1.10 Van rechtswege verleende beschikking.

  • 1.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een vergunning of onthef­fing van de artikelen 2.1.3.1, 2.1.3.1a, 2.1.4.3, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.6.10, 2.4.24, 2.4.28, 2.4.30, 4.1.5b, 5.1.7, 5.1.10, 5.2.1, 5.2.2b, 5.2.3a, 5.2.3d, 5.3.1, 5.4.2, 5.5.1 en 5.8.2 is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege ge­geven. De verlening van rechtswege geldt als vergunning of ontheffing.

  • 2.

    Voorschriften waarvan in deze verordening of de samenhangende beleids­regels is bepaald dat die steeds in een vergunning worden opgenomen, ma­ken ook deel uit van een vergunning van rechtswege.

  • 3.

    Het bestuursorgaan maakt de vergunning bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven. Bij de bekendmaking en mededeling van de vergunning wordt vermeld dat de vergunning van rechtswege is gegeven.

  • 4.

    Bij inwerkingtreding van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht vervallen het eerste t/m derde lid en is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de artikelen 2.1.3.1, 2.1.3.1a, 2.1.4.3, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.6.10, 2.4.24, 2.4.28, 2.4.30, 4.1.5b, 5.1.7, 5.1.10, 5.2.1, 5.2.2b, 5.2.3a, 5.2.3d, 5.3.1, 5.4.2, 5.5.1 en 5.8.2.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid, tweede lid en derde lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslistwordt op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.1 en 2.1.5.2.

Artikel 1.1.10a Geen van rechtswege verleende beschikking

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de artikelen 2.1.1.1, 2.2.2, 2.2.6, 2.3.1.2, 2.3.1.2a, 2.3.4.2, 2.4.1, 3.2.1 en 4.1.3, zevende lid.

Paragraaf 1.2 Coördinatiebepalingen

Artikel 1.2.1 Gecoördineerde behandeling van aanvragen

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ambtshalve of op verzoek van de aanvrager besluiten tot een gecoördineerde behandeling van aanvragen van alle door hem of door een ander gemeentelijk bestuurorgaan te nemen besluiten waarvan het bestuursorgaan redelijkerwijs kan aannemen dat deze nodig zijn voor de door de aanvrager te verrichten activiteit.

  • 2.

    Ambtshalve gecoördineerde behandeling blijft achterwege in het geval dat de aanvrager zo’n behandeling niet wenst.

Artikel 1.2.2 De aanvraag

  • 1.

    Bij gecoördineerde behandeling van aanvragen worden de aanvragen zoveel mogelijk gelijktijdig ingediend, met dien verstande dat de laatste aanvraag niet later wordt ingediend dan 4 weken na de ontvangst van de eerste aanvraag.

  • 2.

    Bij gecoördineerde behandeling wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier voor gecoördineerde behandeling.

  • 3.

    Indien de ontbrekende aanvraag niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn is ingediend, kan het bestuursorgaan de aanvrager in de gelegenheid stellen de ontbrekende aanvraag alsnog binnen een door hem te bepalen termijn in te dienen.

  • 4.

    De in deze paragraaf geregelde procedure wordt buiten toepassing gelaten, indien de ontbrekende aanvraag niet tijdig is gedaan. In dat geval wordt voor de toepassing van krachtens wettelijk voorschrift geregelde termijnen het tijdstip waarop tot het buiten toepassing laten wordt beslist, gelijkgesteld met het tijdstip van ontvangst van alle betrokken aanvragen.

  • 5.

    Onverminderd het eerste, tweede en derde lid, vangt bij de toepassing van deze paragraaf de termijn voor het nemen van besluiten aan met ingang van de dag waarop de laatste aanvraag is ontvangen.

Artikel 1.2.3 Beslistermijn bij coördinatie

Bij de toepassing van deze paragraaf geldt in afwijking van artikel 1.1.2 als termijn binnen welke de besluiten worden genomen, de termijn voor het besluit met de langste beslistermijn.

Artikel 1.2.4 Gelijktijdige verzending beslissing

Bij gecoördineerde behandeling zendt het bevoegde bestuursorgaan de beslissing op de aanvragen gelijktijdig aan de aanvrager.

Indien sprake is van besluiten van zowel college als burgemeester, draagt het laatst beslissende bestuursorgaan zorg voor deze verzending.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval, waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    De voorgaande leden gelden niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Optochten

(vervallen)

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene, die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, een samenkomst tot het belijden van godsdienst of een vergadering te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

  • 1.

    Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging, samenkomst of vergadering houdt;

    • b.

      het doel van de betoging, samenkomst of vergadering;

    • c.

      de datum waarop de betoging, samenkomst of vergadering wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging, samenkomst of vergadering houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene, die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3. Verspreiden van gedrukte stukken.

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder het publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.1.3.1a Beperking aanbieden goederen

  • 1.

    Het is verboden goederen aan te bieden onder het publiek op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4. Vertoningen e.d. op de weg.

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(vervallen).

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening.

(vervallen).

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het

    in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft alsbedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is het toegestaan de weg of een weggedeelte

    anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming daarvan, voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits;

      - geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt; en

      - geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; en

      - geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      uitstallingen bij winkels gelegen buiten de door het college aangewezen gebieden voor de verkoop van aan de winkel gerelateerde goederen, tot maximaal 1,2 meter buiten de gevel en alleen tijdens openingstijden van de betreffende winkel;

    • e.

      sandwich reclameborden bij winkels gelegen buiten de door het college aangewezen gebieden;

    • f.

      open containers tot zonsondergang diezelfde dag;

    • g.

      gesloten containers;

    • h.

      voertuigen, met uitzondering van voertuigen in gestempelde toestand, zoals kraanwagens, hijskranen, e.d.;

    • i.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • j.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

    • k.

      het plaatsen en hebben van kermisattracties of inrichtingen voor de verkoop van dranken, snoep of etenswaren op een plaats op een kermisterrein waarvoor de rechthebbende op de kermisattractie of de inrichting een dienstverleningsovereenkomst heeft afgesloten.

  • 4.

    Voorwerpen op de weg, zoals genoemd in het tweede lid, mogen:

    • a.

      geen gevaar of hinder veroorzaken voor personen of goederen. De vrije doorgang dient tenminste 1,5 meter te bedragen;

    • b.

      geen overlast veroorzaken voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

    • c.

      geen gevaar of hinder veroorzaken voor verkeer;

    • d.

      niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt, met uitzondering voor uitstallingen en sandwichborden op het trottoir;

    • e.

      de bereikbaarheid en/of doorgang voor hulpdiensten nooit hinderen;

    • f.

      geen belemmering vormen voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • g.

      nutsvoorzieningen niet bedekken;

    • h.

      niet langer dan 31 dagen aaneengesloten staan, dit met uitzondering voor vlaggen, wimpels, vlaggenstokken en zonneschermen. Gesloten containers die niet langer dan 31 dagen aaneengesloten staan worden gemeld aan het college;

    • i.

      geen schade aanrichten aan gemeente-eigendommen;

    • j.

      alleen op een bestaande verharde ondergrond worden geplaatst, zoals trottoir of parkeerplaats.

  • 5.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 6.
    • a.

      Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 2006.

    • b.

      Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 of terras als bedoeld in artikel 2.3.1.1, derde lid, waarvoor vergunning is verleend.

    • c.

      De in het derde lid genoemde criteria gelden niet voor zover daarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg.

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor zover in dit onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening Noord-Brabant 2006, de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel, de Telecommunicatiewet of de Verordening Kabels en Leidingen gemeente Eindhoven 2010.

Artikel 2.1.5.3 Omgevingsvergunning voor het maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 2006.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid geldt zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtverkrijgende.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaatsachtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3.

    Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daar op achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen

  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van 30 meter daarvan gedurende de periode van 1 maart t/m 31 oktober.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder het derde lid van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,5 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, brandbare stoffen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen ;

    • b.

      schouwburg-, muziek- en/of theatervoorstellingen die plaatsvinden in een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer;

    • c.

      voetbalwedstrijden, zoals bedoeld in artikel 2.2.5 t/m 2.2.7;

    • d.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet;

    • e.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • f.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • g.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • h.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.3.1 en artikel 2.1.4.3 van deze verordening. Voor deze activiteiten geldt de in deze verordening opgenomen aparte regeling;

    • i.

      sportwedstrijden, georganiseerd door een bij de NOC*NSF aangesloten of voor het college erkende instelling, die volgens door die instelling vastgestelde regels worden gehouden of gespeeld en worden gespeeld of gehouden in of op accommodaties waarover de organisator permanent de beschikking heeft.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2;

    • d.

      een feest, muziek of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een circus of kermis.

Artikel 2.2.2 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994 en de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant.

Artikel 2.2.2a Beslistermijn

  • 1.

    De burgemeester beslist op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.2.2 binnen zestien weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 2.2.3 Opheffing vergunningplicht

  • 1.

    De burgemeester kan besluiten onder door hem te stellen voorschriften, dat het verbod zoals opgenomen in artikel 2.2.2 niet geldt voor een door hem aangewezen evenement, of categorieën van evenementen, in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2.

    Het houden van een evenement waarvoor ingevolge een besluit als bedoeld in het eerste lid geenvergunning behoeft te worden verleend, wordt binnen vier weken voor de datum van de aanvang van het evenement,gemeld bij de burgemeester.

  • 3.

    De burgemeester kan binnen vijf dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het eerste lid te verbieden.

Artikel 2.2.4 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.5 Betaald voetbalwedstrijden

  • 1.

    Voor de toepassing van de artikelen 2.2.5 t/m 2.2.10 wordt onder organisator verstaan:

    • a.

      de betaald voetbalorganisaties PSV en FC Eindhoven, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie PSV/FC Eindhoven als thuisspelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie;

    • b.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Eindhoven, waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken;

    • c.

      degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken.

  • 2.

    Voor de toepassing van de artikelen 2.2.5 tot en met 2.2.10 wordt onder voetbalwedstrijd verstaan een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld in het vorige lid.

  • 3.

    Voor de toepassing van de artikelen 2.2.5 t/m 2.2.10 wordt onder stadion verstaan de locatie waar de organisator een wedstrijd organiseert.

  • 4.

    Onder de omgeving van het Philipsstadion wordt verstaan het gebied dat omsloten wordt door de Boschdijk, de Marconilaan, de Beukenlaan, de Strijpsestraat, de Willemsstraat, de Mauritsstraat, de Edenstraat, de Dr. Schaepmanlaan, de Elzentlaan, de St. Jorislaan, de Geldropseweg, de Vestdijk, de Bleekstraat, de Nachtegaallaan, het Dommeltunneltje en Fellenoord, met dien verstande dat de genoemde wegen ook behoren tot het gebied.

  • 5.

    Onder de omgeving van het FC Eindhoven-stadion wordt verstaan het gebied dat omsloten wordt door de Antoon Coolenlaan, de professor Holstlaan, de Rijksweg A2, de Engelse Tuin, de Roostenlaan en de Floralaan West.

Artikel 2.2.6 Voetbalvergunning

  • 1.

    Het is de organisator verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden. Een vergunning kan meer wedstrijden betreffen.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergunning moet worden ingediend uiterlijk vier weken voor de datum van de voetbalwedstrijd. De burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn afwijken en de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

Artikel 2.2.7 Verbod voetbalwedstrijd

  • 1.

    De burgemeester kan het doen spelen van een wedstrijd verbieden:

    • a.

      uit vrees voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde;

    • b.

      indien de krachtens artikel 2.2.6, derde lid, opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

    • c.

      indien niet, of niet tijdig een vergunning is aangevraagd.

  • 2.

    Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld in het vorige lid is uitgevaardigd.

  • 3.

    De burgemeester kan, onverminderd zijn bevoegdheid ingevolge het eerste lid, een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.2.5, eerste lid onder a, aanwijzen als een risicowedstrijd, indien daaraan naar zijn oordeel een verhoogd risico is verbonden voor de openbare orde en veiligheid.

Artikel 2.2.8 Orde in verband met voetbalwedstrijden

  • 1.

    Vanaf 4 uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot 4 uur na afloop van een voetbalwedstrijd is het niet toegestaan voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bedoeld zijn om de openbare orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden in een voetbalstadion de orde te verstoren.

Artikel 2.2.8a Aangewezen routes

Het is personen die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporter, of bij de politie als zodanig geregistreerd staan in de daartoe bestemde registers, verboden op de dag waarop een voetbalwedstrijd zal worden gespeeld die door de burgemeester ingevolge artikel 2.2.7, derde lid, als risicowedstrijd is aangewezen, ongeacht het daarbij eventueel te bezigen middel van vervoer, zich te begeven of te bevinden buiten de door de politie aangewezen routes.

Artikel 2.2.9 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2.2.10 Stadionomgevingsverbod

De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van een voetbalwedstrijd van de organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan twee jaar.

Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor zover de persoon tot wie het verbod gericht is in het gebied woonachtig is, blijkens opgave in het persoonsregister.

De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoelde verbod, nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptieve worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 of artikel 2.3.1.3.

  • 5.

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de directe gezinsleden van de houder;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 6.

    Onder leidinggevende wordt in deze paragraaf verstaan: degene die valt onder het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid, indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend be­stemmingsplan.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningenaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze  zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg voor het terras.

  • 4.

    Het bepaalde in het derde lid geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord Brabant 2006.

  • 5.

    De burgemeester kan een vergunning voor het exploiteren van een horeca­bedrijf waarin geen alcoholhoudende dranken worden verkocht weigeren, in­dien de leidinggevende van het horecabedrijf niet voldoet aan de eisen die wor­den gesteld bij of krachtens artikel 8, tweede lid, alsmede artikel 8, derde lid, of artikel 27, eerste lid, onder b van de Drank- en Horecawet.

  • 6.

    De burgemeester weigert een vergunning voor het exploiteren van een horeca­bedrijf, waarin alcoholhoudende dranken worden verkocht, indien de leiding­gevende van het horecabedrijf niet in het bezit is van een vergunning als be­doeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

  • 7.

    Een vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf, waarin alcoholhou­dende dranken worden verkocht, vervalt indien de leidinggevende van het hore­cabedrijf niet in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

  • 8.

    Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel  1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit en waarbij het  horecabedrijfmaximaal twintig vierkante meter mag bedragen en niet meer dan twintig procent van het vloeroppervlak van het voor publiek toegankelijke winkelgedeelte.

  • 9.

    Voor het horecabedrijf als bedoeld in het achtste lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor een winkel.

  • 10.

    Voorts geldt het eerste lid niet voor een horecabedrijf in een bioscoop,  theater, museum, gildehuis, sportvereniging, sportschool, dansschool (behalve als er eveneens openbare dansavonden georganiseerd worden),   biljart/snooker­centrum, bowlingcentrum, vrijetijdsaccommodaties met uitzondering van verenigingsgebouwen, studieverenigingen binnen het TUE-terrein, verpleeg-,  verzorgings- en ziekenhuizen.

Artikel 2.3.1.2a Terrassen

  • 1.

    Het is de exploitant van een horecabedrijf, waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 jo. artikel 2.3.1.3 niet is vereist, verboden zonder vergunning van de burgemeester een terras in gebruik te nemen.

  • 2.

    De burgemeester weigert een vergunning voor de ingebruikneming van een terras indien de exploitant van het horecabedrijf niet in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2, tenzij deze ingevolge artikel 2.3.1.3 niet is vereist.

  • 3.

    Dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 2006.

Artikel 2.3.1.3 Vrijstelling vergunningsplicht
  • 1.

    De burgemeester kan besluiten onder door hem te stellen voorschriften dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2

    De exploitatie van een horecabedrijf, en de exploitatie van bij een horecabedrijf behorende terras(sen) waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, geschiedt zodanig dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

Artikel 2.3.1.4 Sluitingsuur

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden deze voor publiek geopend te hebben of daarin of aldaar publiek toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 en 08.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod, gesteld in het eerste lid, geldt tussen 02.00 uur en 04.00 uur niet op zaterdag en zondag, alsmede tijdens de carnavalsdagen, op de dag dat de zomertijd ingaat, op tweede paasdag, op Koninginnedag, de dag na Hemelvaart, tweede pinksterdag, eerste kerstdag en de dag na tweede kerstdag voor horecabedrijven, gelegen binnen het gebied, dat wordt begrensd door de Emmasingel, de Keizersgracht, de Wal, de PC Hooftlaan, de Hertogstraat, de Vestdijk en het 18 Septemberplein, de inrichtingen, die aan deze straten zijn gelegen en de horecabedrijven gelegen aan het Stationsplein en de Dommelstraat.

Artikel 2.3.1.5. Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting.

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2.3.1.6. Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf.

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf gedrag ten toon te spreiden dat aanleiding is tot ordeverstoring dan wel in strijd is met de goede zeden.

Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1. geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de artikelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.

Artikel 2.3.1.9 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene, die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of

feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

(vervallen)

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene, die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder, is verplicht onverwijld de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

Deze paragraaf verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c. van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend.

De burgemeester weigert de vergunning:

indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Paragraaf 4 Toezicht op growshops

Artikel 2.3.4.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt vertaan onder:

  • a.

    Growshop: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met, dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een growshopwinkel of -groothandel;

  • b.

    houder: degene die een growshop ingevolge artikel 2.3.4.2. exploiteert;

  • c.

    leidinggevende:

    • a.

      de natuurlijke persoon of bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden voor wiens rekening en risico de growshop wordt uitgeoefend;

    • b.

      de natuurlijke persoon die de algemene leiding geeft aan een onderneming waarin de growshop wordt uitgeoefend in een of meer inrichtingen;

    • c.

      de natuurlijke persoon die de onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van de growshop.

  • d.

    Bezoeker: een ieder die in de growshop aanwezig is, met uitzondering van:

  • a. directe gezinsleden van de houder;

  • b. personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

  • c. personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.4.2 Exploitatie growshop

  • 1.

    Het is verboden een growshop te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie van de growshop in strijd is met het geldende bestemmingsplan;

    • b.

      de leidinggevende(n) de leeftijd van 21 jaar niet heeft bereikt;

    • c.

      de leidinggevende(n) in enigerlei opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de leidinggevende(n) onder curatele staat of is ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij;

    • e.

      de houder binnen vijf jaar voor de aanvraag om een vergunning als bedoeld in eerste lid een growshop heeft geëxploiteerd die op grond van verstoring van de woon- en leefsituatie, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest.

    • f.

      er geen verklaring omtrent gedrag is overlegd, die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunning is aangevraagd  is afgegeven.

Artikel 2.3.4.3 Vergunningaanvraag

Bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.4.2 moeten ten minste de volgende gegevens worden ingediend:

  • a.

    een origineel en recent uittreksel uit het handelsregister, verenigingen- of stichtingenregister van de Kamer van Koophandel;

  • b.

    kopie geldige legitimatiebewijs van de leidinggevende(n);

  • c.

    verklaring omtrent gedrag van de leidinggevende(n);

  • d.

    een kopie van het arbeidscontract van de leidinggevende(n);

  • e.

    koop- of huurakte van het pand waarin de growshop zal zijn gevestigd;

  • f.

    plattegrondtekeningen (schaal 1:100) van het pand waarin de growshop zal zijn gevestigd;

  • g.

    situatietekening van de kadastrale ligging van het pand waarin de growshop zal zijn gevestigd;

  • h.

    een ingevuld formulier ten behoeve van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met bijbehorende bescheiden.

Artikel 2.3.4.4 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meerdere growshops tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.4.5 Aanwezigheid in gesloten growshop

Het is bezoekers van een growshop verboden gedurende de tijd dat de growshop ingevolge het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde of op grond van een ingevolge artikel 2.3.4.4 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorende erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf, te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakmiddelen, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2. en op degenen die ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie aannemelijk maken dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebezigd worden voor andere handelingen dan die welke in het eerste lid worden genoemd.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    De in het eerste en twee lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op degenen die ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie aannemelijk maken dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebezigd worden voor andere handelingen dan die welke in die leden worden genoemd.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

(vervallen)

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 2006.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen of aan de rechthebbende op een winkelbedrijf onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.4.7a Verblijfsontzeggingen

(vervallen)

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke of drinkgerei van welke aard dan ook met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.8a Glazen en blikken drinkgerei

  • 1.

    De houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn inrichting geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten de inrichting brengen.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende flessen van glas die kennelijk zijn bestemd voor het bewaren van drank bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

  • 4.

    Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 respectievelijk van een ontheffing als bedoeld in artikel 35 van de Drank- en Horecawet verboden in een door de burgemeester aangewezen gebied en binnen een door de burgemeester aangewezen periode in een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 respectievelijk op de plaats waarvoor de genoemde ontheffing geldt, drank te verstrekken in drinkgerei van glas, in flessen van glas en in blikjes.

  • 5.

    Het in het vierde lid gestelde verbod geldt niet:

     a.  in het inpandige gedeelte van een horecabedrijf dan wel op daarbij horende, niet aan de weg gelegen terrassen, voor zover het glas en flessen van glas betreft, die niet in scherven uiteen kunnen vallen;

    b. in het inpandige gedeelte van een restaurant, van een afgescheiden

    restaurantgedeelte van een horecabedrijf, van een hotel of van een pension, dan wel op daarbij horende, niet aan de weg gelegen terrassen.

  • 6.

    Het is verboden op door de burgemeester aangewezen wegen of weggedeeltes in binnen een door de burgemeester aangewezen periode drank bij zich te hebben of met zich te voeren in glazen en flessen van glas en in blikjes. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kan de burgemeester de wegen of weggedeeltes en periode aanwijzen in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of bescherming van het woon- en leefmilieu indien en voor zover de genoemde belangen dit noodzakelijk maken.

  • 7.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het vierde en zesde lid gestelde verboden.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zich zonder redelijk doel op te houden in, op, bij of tegen een poort, portiek, raamkozijn of drempel van een gebouw, dan wel tot die poort, dat portiek, dat raamkozijn of die drempel toegang gevende trapopgangen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, waaronder een portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.10a Vechten

Het is verboden in het openbaar te vechten.

Het in eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door de burgemeester of het college aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, evenement, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.12a Aanwijzing plaatsen waar het verboden is fietsen te plaatsen

(Vervallen)

Artikel 2.4.12b Fietswrakken

  • (Vervallen)

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker, telescoop, telelens of andere optische instrumenten een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

(Vervallen)

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

Het is de eigenaar of houder van een hond of degene aan wiens zorg een hond kennelijk is toevertrouwd, verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • c.

    op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiekenmerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op door het college aangewezen plaatsen, mits de hond begeleid wordt door de eigenaar/houder.

Het in het eerste lid, onder a gestelde verbod geldt eveneens niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond of degene aan wiens zorg een hond kennelijk is toevertrouwd verboden die hond zich van uitwerpselen te laten ontdoen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen indien de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    De eigenaar of houder van een hond of degene aan wiens zorg een hond kennelijk is toevertrouwd is verplicht, indien hij zich met een hond op de weg bevindt, een zakje of schepje bij zich te hebben dat geschikt is voor de verwijdering van de uitwerpselen.

  • 4.

    De eigenaar of houder van en hond of degene aan wiens zorg een hond kennelijk is toevertrouwd is verplicht dit zakje of schepje op de eerste vordering te laten zien aan de toezichthoudende ambtenaar.

  • 5.

    Degene die het in het eerste lid genoemde verbod overtreedt, is strafbaar. De strafbaarheid wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond de uitwerpselen onmiddellijk verwijdert.

  • 6.

    Degene die het in het tweede, derde of vierde lid genoemde verbod overtreedt, is strafbaar.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand, inhoudende: de naam en het adres van de eigenaar of de houder van de hond.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

(vervallen)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Schade door duiven

(vervallen).

Artikel 2.4.24. Bijen.

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;b 

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Noord-Brabant 2006.

  • 5.

    Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.25 Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

Artikel 2.4.26 Geluidhinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

Artikel 2.4.27 Geluidhinder door vrachtauto's

(vervallen).

Artikel 2.4.28 Routering

  • 1.

    Het is verboden met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 1, onder ao van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kilogram of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan twee meter, tussen 23.00 uur en 07.00 uur op een andere dan door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen weg te rijden.

  • 2.

    Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.29 Spelen om geld

Het is verboden op de weg met kaarten, geld, dobbelstenen of andere voorwerpen om geld te spelen, zodanig, dat aan weggebruikers of aan bewoners of gebruikers van nabij gelegen panden overlast of hinder wordt veroorzaakt.

Artikel 2.4.30 Plaatsbewijzen

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg een plaatsbewijs voor een wedstrijd in het kader van het betaald voetbal te koop aan te bieden of ten verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daarvoor bestemde ruimten, behorende bij de plaats waar de wedstrijd wordt gehouden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het eerste lid.

Artikel 2.4.31 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2.4.32 Openbare fietsverkoop

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg fietsen of onderdelen van fietsen te koop aan te bieden, te verkopen of te kopen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor bedrijfsmatige handel in fietsen.

  • 3.

    De burgermeester kan wegen en tijden aanwijzen waarop het verbod niet geldt.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, voor zover het hier fietsen, auto’s of antiek betreft, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijf

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk

(Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

(vervallen)

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling.

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 7 Drugs- en andere overlast

Artikel 2.7.1 Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen

Het is verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaap- of kalmeringsmiddelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden.

Artikel 2.7.2 Openlijk gebruik harddrugs

Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw harddrugs te gebruiken of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.

Artikel 2.7.3

Verbod zich te bevinden op aangewezen plaatsen

(Vervallen)

Artikel 2.7.4 Hinderlijk gebruik softdrugs.

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, softdrugs te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben.

  • 2.

    Onder softdrugs worden verstaan: de middelen, genoemd in lijst II, onderdeel b, behorende bij de Opiumwet.

Afdeling 7a Verblijfsontzeggingen

Artikel 2.7a.1 Verblijfsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon-en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of zedelijkheid , aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende feiten verricht of zich gedraagt in strijd met artikel 2.7.1, artikel 2.7.2 of met artikel 3.2.6, nadat eerder het in het tweede lid van artikel 3.2.6 genoemde bevel tot onmiddellijke verwijdering is gegeven een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de omgeving waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of ordeverstorende feiten verricht of dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemde tijdvak van ten hoogste vier weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de omgeving waarvan de gedragingen hebben plaats gehad.

  • 3.

    Een verbod als genoemd in het tweede lid kan slecht worden opgelegd indien de strafbare feiten of openbare orde verstorende feiten binnen een jaar na het opleggen van het verbod, opgelegd op grond van het eerste of tweede lid, zijn geconstateerd.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid genoemde verboden, indien dat in verband met de persoonlijk omstandigheden van betrokkenen noodzakelijk is.

  • 5.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met het door de burgemeester opgelegde verbod.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel:

2.1.1.1 (samenscholing en ongeregeldheden);

2.2.1, tweede lid onder c (optochten);

2.1.5.1 (voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg);

2.1.5.2 (aanleggen en veranderen van een weg);

2.1.6.4 (openen straatkolken e.d.);

2.1.6.7 (gevaarlijk of hinderlijk voorwerp);

2.4.7 (hinderlijk gedrag op of aan de weg);

2.7a.1 (verblijfsontzeggingen);

2.4.8 (hinderlijk drankgebruik);

2.4.9 (hinderlijk gedrag bij of in gebouwen);

2.4.10 (gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten);

2.4.10a (vechten);

2.4.30 (plaatsbewijzen);

5.5.1 (verbod vuur te stoken),

van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven 2010 groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Preventief fouilleren

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, eveneens ten aanzien van de navolgende voor een ieder toegankelijke plaatsen: parkeergarages en parkeerterreinen in de open lucht.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1. de exploitant;

  • 2. de beheerder;

  • 3. de prostituee;

  • 4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

  • 6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden geëxploiteerd;

    • b.

      door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden beheerd;

    • c.

      het aantal werkzame prostituees;

    • d.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening waarop ten minste twee straten staan aangegeven met een schaal van tenminste 1:1.000;

    • f.

      de plattegrond(en) van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting;

  • 3.

    In de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en           

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychia­trisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaarde­lijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toege­laten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onher­roepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,--of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      1.    bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      2.    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249,250a (oud), 252, 273a (oud), 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      3.    de artikel 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j° artikel 8 of j° artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      4.    de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kans­spelen;

      5.    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de Weerkorpsen;

      6.    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,-- bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid onder sub b en c, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor tenminste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem hierover geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingsuur

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 08.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en/of de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie.

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden;

    • c.

      zonder een door of namens het college verstrekt geldig toegangsbewijs.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden als bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op tijden als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid, genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.2.6a Ontuchtige handelingen

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze geschieden in het kader van prostitutie.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door Titel XIV, Misdrijven tegen de zeden, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de door het college aangewezen wegen, weggedeelten of gebieden en gedurende door het college vastgestelde tijden.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Paragraaf 3 Beslissingstermijnen en weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f  van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn.

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, derde lid onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting type A of B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, leidinggevende of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    horeca-inrichting: inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies worden verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt;

  • e.

    sportinrichting: inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van een of meer voorzieningen of installaties voor het in de open lucht of in een besloten ruimte beoefenen van sport in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden;

  • f.

    recreatie-inrichting: inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is, van een gelegenheid tot zwemmen of baden, van een of meer voorzieningen of installaties voor het in een besloten ruimte dansen of geven van dansonderricht, het in een besloten ruimte onderrichten van muziek of toneel, of oefenen of houden van muziek-, toneel- of daarmee verwante uitvoeringen, het in een besloten ruimte vertonen van films, houden van presentaties, vergaderingen of congressen, of tentoonstellen van gebruiksvoorwerpen of voortbrengsels van kunst, cultuur of wetenschap, het in de open lucht vertonen van films, houden van muziek-, toneel of daarmee verwante uitvoeringen, of tentoonstellen van gebruiksvoorwerpen of voortbrengsels van kunst, cultuur of wetenschap, inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak gelegenheid wordt geboden tot het deelnemen aan kansspelen of om mee te dingen naar prijzen of premies door enige kansbepaling of tot het gebruiken van speelautomaten en inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak recreatief dagverblijf wordt geboden of waar een of meer voorzieningen aanwezig zijn voor recreatieve doeleinden, recreatief nachtverblijf wordt geboden in vakantiewoningen, trekkershutten of door middel van een kampeerterrein;

  • g.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • h.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor horeca-inrichtingen voor carnavalsvrijdag tot en met carnavalsdinsdag, Koninginnenacht vanaf 17.00 uur tot en met Koninginnedag 24.00 uur, 24 december vanaf 17.00 tot sluitingstijd (25 december), 26 december vanaf 17.00 uur tot sluitingstijd (27 december) en de jaarwisseling vanaf 17.00 uur tot 12.00 uur op 1 januari.

  • 2.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een horeca-, recreatie- en sportinrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op horeca-inrichtingen die zijn gelegen aan het Stratumseind, de Stratumsedijk - het gedeelte tussen het Stratumseind en de Bilderdijklaan - en de Oude Stadsgracht.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is het horeca-, recreatie- en sportinrichtingen binnen het gebied Strijp S toegestaan maximaal tien incidentele festiviteiten per kalender jaar te houden.

  • 4.

    Het is een inrichting, niet zijnde horeca-, recreatie- of sportinrichting, toegestaan maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 5.

    Het is een sport- en recreatie-inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het artikel 4.113 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 6.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste, derde en vierde lid.

  • 7.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het vijfde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 8.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft.

Artikel 4.1.5 Geluid- en trillingshinder door bouw- , sloop- en onderhoudswerkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden toestellen, installaties of apparaten voor bouw -, sloop- en onderhouds-werkzaamheden in werking te hebben of handelingen te verrichten zodanig dat voor een omwonende of voor de omgeving ernstige hinder door geluid en trillingen wordt veroorzaakt.

  • 2.
    • a.

      Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen.

    • b.

      Het college kan in dat geval degene die de activiteiten verricht de ver­plichting opleggen tot storting van een financiële bijdrage in het fonds waarvan de middelen worden aangewend indien nadeelcompensatie vanwege bouwhinder aan de orde is.

  • 3.
    • a.

      Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aan te wijzen activiteiten. Het college stelt beleidsregels met algemene voorschriften op waaraan bij die activiteiten voldaan wordt;

    • b.

      Het eerste lid is ook niet van toepassing op door het college aan te wijzen activiteiten die tussen 19.00 en 07.00 uur of op zaterdagen,zondagen en algemeen erkende feestdagen plaatsvinden. Het college stelt beleidsregels met algemene voorschriften op waaraan bij die activiteiten voldaan wordt. Een melding tevoren is vereist.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau en trillingsniveau;

    • b.

      de situering van geluid – en trillingsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik;

    • d.

      communicatie.

  • 5.

    Het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 4.1.5a Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder optreedt.

  • 2.

    Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het college kan activiteiten aanwijzen, waarop het eerste lid niet van toepassing is voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik;

    • d.

      communicatie.

  • 5.

    Het eerste lid geldt niet voor zover artikel 4.1.5 van toepassing is.

  • 6.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant , het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 4.1.5b Indiening ontheffing of melding

  • 1.

    Het college besluit op een aanvraag om ontheffing van artikel 4.1.5, tweede lid, binnen zes maanden.

  • 2.

    Het college kan het besluit op een aanvraag om ontheffing van het eerste lid met twee maanden verdagen.

  • 3.

    Het verzoek om een collegebesluit op een melding van artikel 4.1.5, vierde lid, wordt bij het college ingediend uiterlijk vier weken voor de datum van de aan­vang van de bouw-, sloop- en onderhoudsactiviteiten.

  • 4.

    Het college besluit op een aanvraag om een ontheffing van artikel 4.1.5a, tweede lid, binnen drie maanden.

  • 5.

    Het college kan het besluit om een aanvraag om een ontheffing van het vierde lid met een maand verdagen.

Artikel 4.1.6 Aanwijzing horecaconcentratiegebied

Het college kan een gebied aanwijzen als horecaconcentratiegebied in de zin van voorschrift 2.19 van de bijlage onder B van het Besluit.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal;

  • b.

    een boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een stamomtrek van minimaal 30 centimeter op 1,30 meter boven het maaiveld. Bij een meerstammig gewas wordt bij de bepaling van de stamomtrek uitgegaan van de dikste stam;

  • c.

    hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • d.

    houtwal: lintvormige begroeiingen van enige uitgestrektheid, bestaande uit bomen of struiken;

  • e.

    herplant: de aanplant van een houtopstand teneinde het verlies van een al of niet met vergunning gevelde houtopstand te compenseren;

  • f.

    bebouwde kom: de bebouwde kom, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid van de Boswet;

  • g.

    vellen: kappen, rooien en het verrichten van andere handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben, waaronder candelaberen – voorzover het voor de eerste keer gebeurt - alsmede verplanten;

  • h.

    dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • i.

    boomwaarde: de waarde van een houtopstand, bepaald volgens de Methode Raad of een door het college vastgestelde andere methode;

  • j.

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • k.

    iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus;

  • l.

    Groenreserve: het meerjaren investeringsbudget voor investeringen in het openbaar groen.

Artikel 4.3.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden.

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand, of een boom die op grond van een krachtens artikel 4.3.6. opgelegde verplichting is ge­plant, te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen die op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd en wind­schermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreer­de bosbouwondernemingen en gelegen is buiten de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

      - ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

      - ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen gerekend over het totale aantal rijen;

    • f.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • g.

      een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.6;

    • h.

      dode bomen voor zover die niet monumentaal zijn of voorkomen op de door het bevoegd gezag opgestelde lijst van waardevolle tuin- of erfbomen en bomen die direct gevaar opleveren voor de veiligheid van personen, zulks onverminderd de plicht binnen een week na velling daarvan melding te doen bij het bevoegd gezag en onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.6.     

    • i.

      houtopstand in tuinen of erven beho­rende bij woningen, tenzij de houtopstand wordt vermeld op een door het bevoegd gezag vastgestelde inventarisatielijst van waardevolle bomen.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan aan de vergunning als be­doeld in het eerste lid het voorschrift verbinden dat van deze vergunning pas ge­bruikt mag worden gemaakt na afloop van de bezwarentermijn en tevens dat, voor zover sprake is van een bezwaarschrift of een verzoek om voorlopige voor­ziening, van deze vergunning pas gebruik mag worden gemaakt zes weken nadat op dit bezwaarschrift is beslist of totdat op het verzoek om voorlopige voorzie­ning is beslist.

Artikel 4.3.3 Aanvraag vergunning

  • 1.

    Een vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is om over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer de teammanager van de Landelijke Service bij Regelingen (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.3.4 Weigeringsgronden/voorschriften

(vervallen)

Artikel 4.3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat de houtopstand in verband met de in artikel 1.1.9 genoemde belangen moet worden verplant.

  • 4.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren een voorschrift met betrekking tot het tijdstip waarop met de handeling waarvoor vergunning is verleend mag worden begonnen.

  • 5.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat ten behoeve van herplanting een bijdrage wordt voldaan aan de Groenreserve van de gemeente. Deze bijdrage is gelijk aan de boomwaarde van de houtopstand die op grond van de vergunning kan worden geveld of dat gedeelte van de boomwaarde dat niet door herplant kan worden gecompenseerd.

Artikel 4.3.6 Herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien de houtopstand waarop het in deze verordening bedoelde verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gedaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde voor het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevindt, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om, overeenkomstig door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn, voorzieningen te treffen waardoor die dreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.3.7 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.3.2, artikel 4.3.5 of artikel 4.3.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor degene aan wie de verplichting van artikel 4.3.5, vijfde lid, is opgelegd.

Artikel 4.3.8 Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.
    • a.

      Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

    • b.

      Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

Artikel 4.3.9 (Verspreiding) ziekte, gevaar

Het is verboden een houtopstand te hebben indien:

  • a.

    die houtopstand ziek is en het gevaar bestaat dat de ziekte wordt verspreid; of

  • b.

    die houtopstand anderszins gevaar oplevert voor personen of zaken.

Artikel 4.3.10 Beeldbepalende houtopstanden/monumentale bomen

  • 1.

    Het college zal een lijst van bomen opstellen die naar zijn oordeel beeldbepalend, monumentaal of waardevol zijn.

  • 2.

    Bij een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 4.3.2. voor een boom die op de in het eerste lid bedoelde lijst is opgenomen, overlegt de aanvrager een rapport, houdende de motivering voor het vellen van de betreffende boom. Dit rapport dient afkomstig te zijn van een door het college erkend boomverzorgingsbedrijf.

  • 3.

    Het college wint, alvorens over te gaan tot erkenning van een boomverzorgingsbedrijf, advies in van de Bomenstichting.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

  • 1.

    Het college kan, in de open lucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmate­rialen en oude metalen.

  • 2.

    In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Besluit beheer autowrakken, de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant of de Afvalstoffenverordening Eindhoven.

Artikel 4.4.1 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

(Vervallen).

Artikel 4.4.2 Omgevingsvergunning voor ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1.

    Het is verboden om op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om onverlichte reclame-uitingen aan te brengen voor:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewe­zen door de overheid;

    • c.

      opschriften of aankondigingen tot in totaal kleiner dan 0,5 m2 die betrekking hebben op: 

      - een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of ver­pachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      - het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijn­de bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uit­voering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aange­bracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat ver­voer.

  • d.

    opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om plakletters/ stickers met opschrift of afbeelding op binnenkant en/ of buitenkant van de ramen aan te brengen tot in totaal maximaal dertig procent van het totale raamoppervlak.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om onverlichte opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard op of aan onroerende zaken, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, aan te brengen onder de volgende voor waarden:

    • a.

      van het aanbrengen ervan dient vooraf schriftelijk een melding te worden gedaan aan het college;

    • b.

      deze opschriften of aankondigingen mogen niet langer dan 31 dagen aanwezig zijn. Voor verkiezingsborden geldt een termijn van 9 weken.

  • 5.

    Het bevoegd gezag is bevoegd nadere regels te geven met betrekking tot aard, plaats, afmetingen, vormgeving, kleur en intensiteit van verlichting van reclames.

  • 6.

    In de in het vierde lid bedoelde nadere regels kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende gebieden van de gemeente, tussen soorten van bebouwing alsmede tussen soorten van gebruik van bebouwing, erven en terreinen.

  • 7.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Land­schapsverordening Noord Brabant 2002;

    • b.

      voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Monu­mentenwet;      

    • c.

      voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 8.

    Het bevoegd kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde verbod, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder h en i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

  • b.

    Parkeren: Parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het in het eerste lid genoemde reglement.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen verboden voertuigen die hem toebehoren dan wel zijn toevertrouwd:

    • a.

      op de weg te parkeren;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om:

    • a.

      binnen een cirkel met een straal van 25 meter, met als middelpunt één van deze voertuigen, maximaal 2 voertuigen op de weg te parkeren;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken indien de herstel- of onderhoudswerkzaamheden voor die betreffende voertuigen in totaal niet meer dan 1 uur vergen.

  • 3.

    Onder verhuren wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruik van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruik van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op wegen of weggedeelten één of meerdere voertuigen te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het een particuliere voertuigeigenaartoegestaan:

    • a.

      één of meerdere voertuigen zelf te koop aan te bieden indien de betreffende voertuigen op het moment van aanvang van de verkoop tenminste 6 maanden aaneengesloten op naam staan van de particuliere voertuigeigenaar;

    • b.

      binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt  één deze voertuigen, maximaal 2 te koop staande voertuigen die hem toebehoren op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen, aanhangwagen of een ander dergelijk voertuig dat voor recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd op de weg en op parkeerterreinen te plaatsen of te hebben.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid is het toegestaan:

    • a.

      een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen of een ander dergelijk voertuig dat voor recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd maximaal drie dagen op de weg te hebben of te plaatsen en op parkeerterreinen maximaal veertien achtereenvolgende dagen.

    • b.

      de van een voertuig losgekoppelde aanhangwagen maximaal 24 uur op of  aan de weg te plaatsen of te hebben.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Landschapsverordening Noord-Brabant 2002 en de Wegenverordening Noord-Brabant 2006.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, langer dan 31 dagen op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    De aanduiding als genoemd in het eerste lid, dient de tijdelijkheid aan te duiden.

  • 3.

    Het in het eerste lid genoemde voertuig mag geen hinder geven aan zijn omgeving.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter of een breedte van meer dan 2,2 meter op de weg te parkeren, elders dan op de daartoe door het college voor dit soort voertuigen aangewezen parkeergelegenheden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 uur tot 18.00 uur.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van over­last, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fiet­sen of bromfietsen:

  • a.

    onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan; of

  • b.

    langer dan een door het college te bepalen periode onbeheerd te laten staan.

Artikel 5.1.11a Fiets- en bromfietswrakken

Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Artikel 5.1.12 Parkeerverbod bij kermissen e.d.

Het is verboden een voertuig te parkeren of geparkeerd te hebben of enig ander voorwerp te plaatsen of te laten staan, indien ter plaatse is bekend gemaakt dat op die weggedeelten een kermis, een markt of een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 plaatsvindt, dan wel dat die weggedeelten tijdelijk tot parkeerplaats voor woon- of pakwagens zijn bestemd, gedurende de tijden als bij die bekendmaking is aangegeven.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is toegestaan:

    • a.

      een inzameling die in besloten kring gehouden wordt;

    • b.

      een inzameling door een organisatie of instelling die beschikt over een CBF-verklaring van geen bezwaar of  het CBF-certificaat voor kleine goede doelen en mits de collecte wordt gehouden in een door het CBF vastgestelde roostervrije week of over het CBF-keurmerk, welke collecte tevoren is gemeld en in overeenstemming is met het (landelijk) collecterooster zoals dat wordt gehanteerd door de gemeente Eindhoven.

    • c.

      De inzameling als bedoeld onder b wordt schriftelijk gemeld bij het college.

Artikel 5.2.1a Werven ten behoeve van collectes
  • 1.

    Onder een openbare inzameling van geld of goederen of het daartoe aanbieden van een intekenlijst, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, wordt niet verstaan het rechtstreeks werven van leden en donateurs voor liefdadige en ideële organisaties. Rechtstreekse werving van leden en donateurs voor liefdadige en ideële organisaties, onder meer door middel van het ter plaatse doen ondertekenen van een aanmeldingsformulier al dan niet voorzien van een incassomachtiging voor het voldoen van een contributie of donatie, is toegestaan na voorafgaande melding aan het college.

  • 2.

    Het is verboden klanten voor commerciële organisaties rechtstreeks te werven zonder vergunning van het college. Het verbod geldt niet ten aanzien van wervingsactiviteiten als bedoeld in artikel 7, eerste en derde lid van de Grondwet.

Artikel 5.2.2. Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkelwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.

Artikel 5.2.2a Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5.2.2b Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod als bedoeld in artikel 5.2.2a, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aanbieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet:

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

Artikel 5.2.3a Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.1.9 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.3b Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.2.3c Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod in artikel 5.2 3a , eerste lid, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 2006.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5.2.3a, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.2.3d Loketverkoop

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg een afleveringsloket of andere dergelijke verstrekkingmogelijkheid voor eet- en drinkwaren te hebben, indien die verstrekkingsmogelijkheid vanaf de weg voor het publiek onmiddellijk bereikbaar is.

  • 2.

    Het eerste lid geldt eveneens voor horecabedrijven als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, bij een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

Artikel 5.2.4. Snuffelmarkten e.d.

(Vervallen).

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    Het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005 of de Landschapsverordening Noord-Brabant 2002.

Artikel 5.3.1a Motorvaartuigen

  • 1.

    Het is verboden een motorvaartuig in openbaar water te brengen of te hebben of binnen een afstand van 50 meter uit de oeverlijn van een openbaar water bij zich te hebben.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een motorvaartuig verstaan elk vaartuig dat uitsluitend of mede door een mechanische kracht die op of aan dat vaartuig aanwezig is wordt voortbewogen of bestemd is om op een zodanige wijze te worden voortbewogen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een motorvaartuig in openbaar water te brengen of te hebben of binnen een afstand van 50 meter uit de oeverlijn van een openbaar water bij zich te hebben, wanneer de activiteit of activiteiten welke op het openbaar water zullen plaatsvinden het gebruik daarvan niet nadelig beïnvloeden, waarbij onder nadelige beïnvloeding wordt verstaan:

    • -

      de activiteit vormt een gevaar voor personen en/of goederen;

    • -

      de activiteit is strijdig is met de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en/of het aanzien van de gemeente.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op openbaar water waarop het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing is

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor zover artikel 350 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het college kan voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z,  van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

  • 2.

    Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

    • a.

      zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden; dan wel

    • b.

      zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een fiets of een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • 3.

    Het tweede lid geldt niet voor bestuurders van motor­voertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voor­schrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4.

    Het tweede lid geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeers­wet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant aangewezen stiltegebieden.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het tweede lid.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben dan wel toe te laten dat dergelijke handelingen worden verricht.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het eerste lid.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is het toegestaan, indien geen afvalstoffen worden verbrand en indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke te gebruiken;

    • b.

      sfeervuren, zoals terrashaarden en vuurkorven, in gebruik te hebben;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden aan te leggen.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen omtrent het aanleggen van vuren en het gebruik van verlichting als bedoeld in het vierde lid van dit artikel.

  • 5.

    Het eerste lid geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant.

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op verharde delen van de weg.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 7 Sauna's en bruincentra

Artikel 5.7.1 Sauna's en bruincentra

(Vervallen)

Afdeling 8. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 5.8.1 Begripsbepaling

In deze afdelingwordt onder kampeermiddel verstaan:

Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 5.8.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbendeop een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

Artikel 5.8.3 Aanwijzingen kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod in artikel 5.8.2, eerste lid, niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden genoemd in artikel 1.1.9.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de politieambtenaren van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, alsmede, ieder voor zover het betreft zaken welke aan zijn toezicht zijn toevertrouwd, ambtenaren van de Koninklijke marechaussee bij verlening van bijstand alsmede de samenwerking met de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost krachtens de Politiewet, de ambtenaren van de Sector Vergunningen, Toezicht en Handhaving van de gemeente Eindhoven, de ambtenaren van de G.G.D. Brabant-Zuidoost, de ambtenaren van de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant en de ambtenaren van de SRE Milieudienst.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.2a Toezicht hoofdstuk 3

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening bepaalde zijn tevens belast de ambtenaren van het Prostitutie Controle Team.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Overgangsbepaling

  • 1.

    De APV 2010 is onmiddellijk van toepassing op vergunningen en ontheffingendie verleend zijn voor bepaalde tijd en zijn gebaseerd op de artikelen 2.3.1.2, 2.3.1.2a, 2.3.4.2, 3.2.1.

  • 2.

    De APV 2008 is van toepassing op voor 28 december 2009 verleende beschik­kingen niet genoemd in het eerste lid.

  • 3.

    Artikel 4.1.5 is niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning die zijn ontvangen voordat dit artikel in werking is getreden.

Artikel 6.5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven 2010.

 

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 28 december 2009.

Eindhoven, 17 december 2009.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

R. van Gijzel, burgemeester.

A. Brunninkhuis, secretaris.

Uitgegeven, 17 december 2009.

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Eindhoven,

A.Brunninkhuis

EJ09058637.def