Organisatie | Hellendoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015 |
Citeertitel | Verordening financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Beleidsregels financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2017
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-02-2016 | 01-01-2016 | 01-01-2018 | Toevoeging beleidsregels | 26-01-2016 | 16INT00408 |
21-02-2015 | 01-01-2015 | 01-01-2016 | Nieuwe regeling | 13-01-2015 | 14INT05433 |
De raad van de gemeente Hellendoorn;
overwegende, dat het gewenst geacht wordt om financiële bijdrageregelingen vast te stellen om inwoners met een laag inkomen de mogelijkheid te geven deel te nemen aan of in aanmerking te laten komen voor:
dat deze financiële bijdrageregelingen bestaan uit:
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 november 2014;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
Verordening financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015
Artikel 4 Voorwaarden voor het declaratiefonds
De hoogte van de bijdrage bedraagt maximaal € 138,00 (per 1 januari 2016: € 140,00) per gezinslid per kalenderjaar. Uitsluitend kosten die liggen op het gebied van sport, cultuur, maatschappelijke deelname en vorming komen voor vergoeding in aanmerking. Voorbeelden van te declareren kosten zijn:
Op het gebied van cultuur en maatschappelijke deelname:
De hoogte van de bijdrage voor de aanschaf van een Nederlandse identiteitskaart of een paspoort is gelijk aan de kosten van het document, verhoogd met € 7,50. Afhankelijk van de geldigheidsduur van het identiteitsbewijs kan aan elk gezinslid eenmaal per vijf of tien jaar een bijdrage worden verstrekt. De bijdrage wordt niet verstrekt indien het identiteitsbewijs om niet wordt verstrekt.
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsbepalingen
Bij de aanvraag moeten bewijsstukken met betrekking tot het inkomen over de peilmaanden worden overgelegd. Daarnaast dient een verklaring te worden ondertekend met betrekking tot het vermogen. In de door burgemeester en wethouders te bepalen gevallen dienen desgevraagd ook bewijsstukken van het vermogen te worden ingediend.
Mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aanzienlijk beperkt
Op grond van artikel 35 Participatiewet (voormalig artikel 35 Wet werk en bijstand (WWB)) is het mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken. Degene, die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden geconfronteerd wordt met noodzakelijke bestaanskosten, waarin de algemene bijstand niet voorziet en die niet uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen boven bijstandsniveau kunnen worden betaald (de zogenaamde financiële draagkracht), heeft recht op bijzondere bijstand. Welke kosten daarvoor in aanmerking komen, hangt af van de individuele omstandigheden van het geval. Het is een kwestie van maatwerk: een individuele beoordeling is vereist.
Tot 1 januari 2015 was het op grond van artikel 35 WWB ook mogelijk om, in afwijking van de algemene regel, categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan de belanghebbende die:
De mogelijkheden voor categoriale bijzondere bijstand zijn met de komst van de Participatiewet 2015 aanzienlijk beperkt.
Uit de Memorie van Toelichting bij de Participatiewet 2015 blijkt dat de regering groot belang hecht aan het maatwerkprincipe van de individuele bijzondere bijstand. De verlening van categoriale bijzondere bijstand aan categorieën personen bij wie niet is vastgesteld of de betreffende kosten daadwerkelijk nodig of gemaakt zijn, wil de regering in de Participatiewet daarom beperken. De regering stelt zich op het standpunt dat algemeen, generiek inkomensbeleid voorbehouden dient te zijn aan het Rijk en dat de beleidsruimte voor colleges om een eigen generiek inkomensbeleid te voeren moet worden beperkt.
De regering heeft ervoor gekozen om alleen de categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering (CAV) of een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering te handhaven.
De overige bestaande vormen van categoriale bijzondere bijstand voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten en voor ouders met schoolgaande kinderen worden – in verband met de ongerichtheid van deze vorm van generieke inkomensondersteuning – afgeschaft.
Met het vervallen van de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verlenen aan mensen met schoolgaande kinderen ten behoeve van de bevordering van de participatie van die kinderen, vervalt ook de verplichting van de raad om terzake een verordening vast te stellen.
Alternatief voor categoriale bijzondere bijstand
In het kader van de bevordering van de deelname aan culturele, maatschappelijke en sportieve voorzieningen en activiteiten wijst de regering op andere mogelijkheden, zoals het bestaan van het inkomensondersteunende instrument van de zogenaamde stadspas die colleges op grond van artikel 108 Gemeentewet – ook voor de hiervoor genoemde doelgroepen – kunnen verstrekken. De verstrekking van een stadspas valt niet onder de bijstand. De regering vindt het zeer belangrijk dat met name kinderen de kans krijgen om deel te nemen aan activiteiten zoals sport, muziek of danslessen.
Verder stelt de regering dat colleges de mogelijkheid hebben om deelname aan culturele, maatschappelijke en sportieve voorzieningen en activiteiten – al dan niet in plaats van een stadspas – langs de weg van het instellen van een declaratiefonds te bevorderen. Het declaratiefonds is in feite een maatwerkvoorziening op grond van de Gemeentewet, in die zin dat mensen die deelnemen aan bovengenoemde activiteiten, binnen de door de colleges gestelde kaders, de daadwerkelijke kosten van deelname aan genoemde activiteiten vergoed krijgen.
Uit het Hellendoornse collegeprogramma blijkt dat burgemeester en wethouders in Hellendoorn het ook belangrijk vinden dat alle inwoners deel kunnen nemen aan maatschappelijke activiteiten. In het collegeprogramma en het coalitieakkoord staat:“dat wanneer maatschappelijke uitsluiting dreigt, het college burgers financieel wil ondersteunen met een minimaregeling en dat het armoedebeleid onverkort in stand blijft.”
Op grond van artikel 149 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad verordeningen maken die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Zo kan de gemeenteraad er in deze verordening dus voor kiezen om een aantal regelingen in het leven te roepen die als inkomensondersteuning voor de inwoners van de gemeente kunnen gelden met het doel dat alle inwoners kunnen participeren in de samenleving.
Van belang daarbij is dat de hierboven genoemde regelingen geen ‘verboden’ categoriale bijzondere bijstand inhouden, maar als inkomensondersteuning gelden.
Iets wordt beschouwd als inkomensondersteuning (en niet als categoriale bijzondere bijstand) in de zin van artikel 149 Gemeentewet als:
Categoriale bijzondere bijstand op grond van artikel 35 WWB was tot 1 januari 2015 bestemd voor de doelgroepen: pensioengerechtigden, chronisch zieken of gehandicapten en schoolgaande kinderen. De in deze verordening in het leven geroepen regelingen zijn bestemd voor alle inwoners van de gemeente Hellendoorn met een laag inkomen (met uitzondering van studenten). Het staat vast dat deze groep extra kosten heeft, die hun financiële draagkracht te boven gaat, waardoor het voor hen lastiger is om deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.
Het doel van beide in deze verordening in het leven geroepen regelingen is het kunnen deelnemen van inwoners aan maatschappelijke activiteiten. Er is bij het stimuleren van participatie dus zeker sprake van een stimulans om geld uit te geven. Er wordt in dat kader steekproefsgewijs gevraagd naar verificatiegegevens (betaalbewijzen) om vast te kunnen stellen of het geld aan het bestemde doel is uitgegeven.
Het verstrekken van de bijdrage uit het declaratiefonds vindt plaats in de vorm van een geldelijke bijdrage. Het verstrekken in natura is, gelet op de verscheidenheid van de kosten, niet doelmatig. Ditzelfde geldt voor de financiële bijdragen uit het school- en verenigingenfonds.
De hoogte van de financiële bijdrages is gelijk gesteld aan die van 2014. De kosten van een identiteitskaart en paspoort zijn afgestemd op de daadwerkelijke kosten van dat document.
Begrippen die in de verordening worden gebruikt en toegelicht dienen te worden, worden in dit artikel nader beschreven.
Bij de bepaling van de doelgroep voor deze regelingen is aansluiting gezocht bij het eerder ingezette minimabeleid. Het college stelt de inkomensgrenzen vast. Hierbij is het uitgangspunt dat deze inkomensgrens gelijk is aan 110 procent van de bijstandsnorm.
Verder stelt het college de vermogensgrenzen vast. Hierbij is het uitgangspunt dat de vermogensbepalingen van de Participatiewet en met name artikel 34 van de wet, van toepassing zijn.
Het eerder ingezette minimabeleid ten aanzien van het declaratiefonds wordt voortgezet.
Het schoolfonds is in 2008 omgezet in een school- en verenigingenfonds. Binnen dit fonds komen ook de contributies van verenigingen en deelname aan cultuuractiviteiten voor vergoeding in aanmerking.
Het declaratiefonds en het school- en verenigingenfonds kennen overlappingen ten aanzien van een aantal kosten die gezinnen maken voor hun kinderen. Een rangorde tussen de fondsen is niet aanwezig. De aanvrager bepaalt de keuze. Een door de aanvrager eenmaal gemaakte keuze kan niet meer worden gewijzigd.
Vanzelfsprekend komen de gemaakte kosten slechts eenmaal voor vergoeding in aanmerking.
De rangorde is voor schoolgaande kinderen niet van belang. De bijdragen ten behoeve van schoolgaande kinderen komen, gelet op het bepaalde in artikel 6, voor de maximale bijdrage, behoudens de tegemoetkoming voor het identiteitsbewijs, in aanmerking.
De kosten van een identiteitsbewijs zijn noodzakelijke kosten voor degene waarvoor de identificatieplicht geldt, maar het identiteitsbewijs kan ook gebruikt worden als reisdocument. Om die reden worden de kosten van een dergelijk document ook vergoed voor kinderen jonger dan 14 jaar. De hoogte van de vergoeding is afgestemd op de kosten van het document en pasfoto’s. Vanaf maart 2014 is de geldigheidsduur van een identiteitsbewijs voor personen van 18 jaar en ouder gewijzigd in 10 jaar. Voor personen tot en met 17 jaar blijft de geldigheidsduur van een identiteitsbewijs 5 jaar. Hierdoor komen de kosten van een document, overeenkomstig de geldigheidsduur van het document, eens per 5 of 10 jaar in aanmerking voor een vergoeding.
In het school- en verenigingenfonds wordt een extra bijdrage (een bedrag van € 109,00) verstrekt voor kinderen, die overgaan naar het vervolgonderwijs.
Dit ter compensatie van de extra hoge kosten waar ouders dan mee geconfronteerd worden, zoals een boekentas en het (veel) hogere schoolgeld.
Het college kan de hoogte van de bijdragen jaarlijks indexeren tot maximaal de ontwikkeling van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
De uitvoering van de bijdrageregelingen wijkt af van de reguliere aanvragen bijzondere bijstand. Daarom zijn enkele uitvoeringsbepalingen opgenomen, die alleen gelden voor de uitvoering van deze verordening.
Een aanvraag voor een financiële bijdrageregeling moet worden ingediend in het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.
Verificatie van inkomen vindt in alle gevallen plaats. Het moet zonder meer duidelijk zijn dat de aanvrager tot de doelgroep van de regeling behoort.
Nadrukkelijk is bepaald dat kinderen, die tot het gezin behoren, op de datum van de aanvraag jonger moeten zijn dan 18 jaar. Dit is noodzakelijk om verwarring te voorkomen met de peildatum uit het school- en verenigingenfonds.
Voorbeeld 1: een ouder kan voor een kind dat op 3 mei 2015 18 jaar wordt, tot 3 mei 2015 een aanvraag indienen voor het school- en verenigingenfonds of declaratiefonds. Vanaf 3 mei 2015 kan dit kind niet meer in aanmerking komen voor een vergoeding.
Voorbeeld 2: een kind gaat in 2015 over van basisonderwijs naar vervolgonderwijs. De ouder kan voor dit kind het school- en verenigingenfonds aanvragen. De peildatum van 1 januari 2015 bepaalt dat er recht is op een bijdrage van € 163,00. Daarnaast is er eenmalig recht op € 109,00 extra.
Steekproefsgewijs worden aanvragen op grond van zowel het declaratiefonds als het school- en verenigingenfonds in het geheel beoordeeld. Dit betekent dat de aanvrager dan ook om bewijzen ten aanzien van zijn vermogenspositie wordt gevraagd en om een overzicht van kosten (betalingsbewijzen) van de maatschappelijke en/of schoolse activiteiten die zijn ondernomen. De aanvrager dient aan het onderzoek zijn medewerking te verlenen.
De algemene regel is dat op een aanvraag binnen 8 weken een beslissing wordt genomen. Vervolgens moet binnen 6 weken de bijstand worden betaald. In artikel 10 is daarom een termijn opgenomen van 14 weken waarbinnen de bijstand betaald wordt. Dit geldt ook voor de extra bijdrage in de kosten van kinderen die voor het eerst het vervolgonderwijs volgen.
Het college stelt nadere beleidsregels op over de hoogte en de uitvoering van de financiële bijdrageregelingen. Nadrukkelijk is een hardheidsclausule opgenomen.