Organisatie | Almelo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening 2005 |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 149; Algemene wet bestuurs- recht titel 4.2
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2005 | 18-06-2013 | nieuwe regeling; treedt ipv Algemene subsidie verordening 1999, nr. 2158 | 16-12-2004 gemeentelijke advertentie 21-12-2004 | Onbekend |
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 3 - Reikwijdte van de verordening
Deze verordening is van toepassing op de subsidiëring van alle activiteiten die door aanvragers in het gemeentelijk belang worden uitgevoerd voor zover in andere verordeningen (deelverordeningen) geen specifieke procedures of regels zijn opgenomen.
Artikel 4 – Inhoudelijk Beleid
De gemeenteraad stelt per hoofdfunctie de beleidsdoelstellingen en/of nota’s vast, waarin wordt bepaald welke producten/prestaties/activiteiten en/of een verzameling hiervan voor subsidie in aanmerking komen en welke specifieke voorschriften van toepassing zijn. De hoofdzaken uit de beleidsstukken worden opgenomen in het subsidiebeleidskader.
Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van deze verordening. Uitvoering houdt mede in het nemen van besluiten op aanvragen, het aangaan van budgetsubsidieovereenkomsten, het nemen van verdagingsbesluiten, besluiten omtrent bevoorschotting en het intrekken en/of wijzigen van subsidieverlenings- en/of vaststellingsbesluiten.
Verdagingsbesluiten worden schriftelijk meegedeeld aan de betrokken instellingen, onder vermelding van de reden en geven daarbij de termijn waarbinnen de beslissing kan worden tegemoet gezien.
Burgemeester en wethouders kunnen toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb aanwijzen, die zijn belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan de subsidie-ontvanger.
Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.
Artikel 14 - Beslistermijn en toetsing aanvraag
Indien niet op een aanvraag is beslist voor 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd, is de aanvrager bevoegd uitgaven te doen tot ten hoogste een derde deel van de bedragen die op de overeenkomstige posten van de laatst gegeven subsidiebeschikking zijn vastgesteld.
Artikel 16 Budgetsubsidieovereenkomsten
Ter uitvoering van een subsidieverleningsbesluit kan als uitvoeringsovereenkomst tussen de gemeente en de instelling een budgetsubsidieovereenkomst worden afgesloten. Per overeenkomst worden specifieke bepalingen opgenomen over de te leveren producten en prestaties alsmede financieel-technische aspecten.
Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.
Artikel 27 – Beslistermijn en toetsing aanvraag
Indien niet op een aanvraag is beslist voor 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd, is de aanvrager bevoegd uitgaven te doen tot ten hoogste een derde deel van de bedragen die op de overeenkomstige posten van de laatst gegeven subsidiebeschikking zijn vastgesteld.
Artikel 33 – Toestemmingsvereiste
De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste zes weken worden verdaagd.
Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.
Artikel 37 – Beslistermijn en toetsing aanvraag
Artikel 38 - Besluit tot subsidievaststelling
Artikel 39 - Verplichtingen van de subsidie-ontvanger
Artikel 41 - Beslistermijn en toetsing aanvraag
Artikel 42 - Besluit tot subsidieverlening
Artikel 43 - Aanvraag tot subsidievaststelling
Artikel 44 - Subsidievaststelling
Artikel 46 - Beslistermijn en toetsing aanvraag
Artikel 47 - Besluit tot subsidieverlening
Artikel 48 - Aanvraag tot subsidievaststelling
Artikel 49 - Subsidievaststelling
Artikel 50 – Subsidievaststelling ineens
Artikel 51 - Verplichtingen subsidie-ontvanger
Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.
Artikel 55 – Beslistermijn en toetsing aanvraag
Artikel 56 – Besluit tot subsidieverlening
Artikel 57 – Aanvraag tot subsidievaststelling
Artikel 58 – Besluit tot subsidievaststelling
Artikel 59 – Verplichtingen van de subsidie-ontvanger
Artikel 60 – Weigeringsgronden
Artikel 61 - Vergoeding aan de gemeente bij vermogensvorming
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidie-ontvanger wordt ontvangen.
Burgemeester en wethouders verlenen geen voorschotten op de subsidie zodra zij kennis hebben genomen van het ontbinden van een instelling, conservatoir beslag op (een deel van) het vermogen van een instelling, een ten aanzien van een instelling verleende surséance van betaling dan wel uitgesproken faillissement.
Artikel 63 – Gelieerde instellingen
Artikel 64 – Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden
Een instelling die een subsidie heeft aangevraagd of waaraan een subsidie is verleend, doet zo spoedig mogelijk mededeling aan burgemeester en wethouders van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag dan wel een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.
Artikel 65 – Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
Artikel 66 – Tegengaan vervreemdingen
Artikel 67 – Levering van goederen en diensten aan derden
Artikel 68 – Medewerking aan onderzoek door gemeente
Een subsidieontvangende instelling werkt mee aan door of namens de gemeente ingesteld onderzoek dat is gericht op het verkrijgen van inlichtingen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.
Artikel 70 – Zaken waarin de verordening niet voorziet
In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.
Artikel 71 - Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen van de bepalingen in deze verordening afwijken, indien toepassing ervan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 72 - Overgangsbepaling
Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de overgangssituatie tussen de huidige procedurele verwerking en de inwerkingtreding van de nieuwe subsidieverordening.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.
Deze verordening kan aangehaald worden als ‘Algemene Subsidieverordening gemeente Almelo 2005’.
Op 1 januari 1998 is de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Deze tranche bevat onder meer “Titel 4.2 Subsidies”, waarin algemene regels zijn opgenomen over subsidiëring, die uiteraard ook voor de gemeentelijke overheid gelden.
De Awb geldt ten opzichte van gemeentelijke bepalingen als hogere regelgeving. De raad kan dus geen regels vaststellen die in strijd zijn met de betreffende regels.
Ook het letterlijk overnemen van dwingende Awb-bepalingen is niet mogelijk. Ingevolge artikel 122 van de Gemeentewet vervallen de bepalingen van een gemeentelijke verordening van rechtswege wanneer in het onderwerp van die verordening door een wet wordt voorzien.
Noodzaak van een wettelijke grondslag
De hoofdregel van de subsidietitel in de Awb is, dat subsidies gebaseerd moeten zijn op een wettelijk voorschrift. Voor gemeenten is dat voorschrift een gemeentelijke verordening. Deze regel komt voort uit de wens de rechtzekerheid van de subsidieaanvrager en de subsidie-ontvanger te verbeteren. Tevens streeft de wetgever verbetering van de doelmatigheid van de overheidsuitgaven na. Onzorgvuldig of willekeurig handelen is beter te toetsen aan de hand van een subsidieverordening dan aan de hand van een op zichzelf staand besluit.
Voor de gemeenten bevat de Awb drie uitzonderingen op de hoofdregel: subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost, de incidentele subsidieverstrekking en het verstrekken van subsidie in afwachting van de totstandkoming van een verordening, de spoedshalve subsidie. Ook de uitzonderingen zijn in de Awb zodanig geregeld, dat aan de eisen van rechtszekerheid en de wens tot doelmatigheid wordt voldaan.
Volgens de Memorie van Toelichting op de Awb moet de subsidieverordening voldoen aan een tweetal minimumeisen. Allereerst wordt een omschrijving verlangd van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend. In de tweede plaats moet de verordening een grondslag bieden voor de verplichtingen die het bestuursorgaan aan de subsidieverlening kan verbinden, voor zover die grondslag niet reeds in de Awb zelf is neergelegd.
De in gemeentelijke regelgeving gehanteerde terminologie moet overeenkomen met die van de Awb. Dat betekent onder meer, dat niet meer gesproken kan worden over toekenning, afwijzing en definitieve vaststelling van subsidies.
Voortaan worden de volgende begrippen gebruikt:
De huidige subsidieverordening, de Algemene Subsidieverordening gemeente Almelo (ASV) is vastgesteld bij raadsbesluit van 15 juli 1999. Deze is qua inhoud onvoldoende toegespitst op budgetsubsidiëring en de uitgangspunten voor het subsidiebeleid zoals deze zijn vastgelegd in de Nota Subsidiebeleid (vastgesteld door het college in maart 2004 en voorzien van positief advies door raadscommissie). Vandaar dat een aangepaste ASV ter vaststelling wordt voorgelegd.
Het uitgangspunt waarop de bevoegdhedenverdeling in de nieuwe ASVA is gebaseerd, is, dat de raad op hoofdlijnen stuurt en het college zorgt voor de uitvoering hiervan. De raad zet de algemene beleidslijnen uit, stelt de prioriteiten en stelt bij begroting de gelden ter beschikking die per beleidstaak voor subsidiëring in enig jaar beschikbaar zijn.
De raad bepaalt ook de diverse grondslagen voor subsidiëring door middel van het vaststellen van deelverordeningen en, bij het ontbreken daarvan, het subsidiebeleidskader. Wij verwijzen in dit verband naar de artikelsgewijze toelichting.
Burgemeester en wethouders zijn binnen deze door de raad vastgestelde grenzen verantwoordelijk voor de uitvoering, dat wil zeggen voor de verlening, bevoorschotting, vaststelling en betaling van de subsidies. Ook zijn burgemeester en wethouders bevoegd om toezicht en controle uit te oefenen op de naleving van de subsidieafspraken. Daarnaast zijn burgemeester en wethouders bevoegd om een subsidie in te trekken, als niet (meer) aan de in de verordening gestelde regels wordt voldaan.
De rechtsbescherming is volledig geregeld in het eerste hoofdstuk van de Awb. Voor een subsidieaanvrager staat de mogelijkheid open om tegen alle besluiten bezwaar aan te tekenen bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen. Tegen een besluit is verder, in tweede instantie, beroep mogelijk bij de rechtbank, sector bestuursrecht.
Procedurele eisen in relatie tot Afdeling 4.2.8 van de Awb
Afdeling 4.2.8 van de Awb bevat een facultatieve standaardregeling voor structurele subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Dat wil zeggen, dat gemeenten er voor kunnen kiezen om deze afdeling voor die categorie van toepassing te verklaren. In de nieuwe ASVA is daar niet voor gekozen, omdat de aan de verschillende subsidievormen te stellen procedurele eisen verschillen en soms ook wat afwijken van of verder gaan dan de eisen geformuleerd in deze afdeling. In de nieuwe ASVA zijn per subsidievorm voor zover aan de orde de voorschriften met betrekking tot de subsidieaanvraag, subsidieverlening, subsidievaststelling en aanvullende verplichtingen geformuleerd. Dat heeft als voordeel, dat per subsidievorm een overzichtelijk beeld ontstaat.
Voor het totaaloverzicht belangrijke voorschriften in de Awb
De ASVA heeft de Awb als kader . Zoals hiervoor reeds geschetst, hangt het van de aard van de regels in de Awb af (dwingend, gangbaar, aanvullend of facultatief) of deze rechtstreeks gelden voor de gemeente of dat de gemeente kan aanvullen dan wel afwijken. Voor het totaaloverzicht is het in ieder geval vaak nodig om de met de verschillende onderwerpen verband houdende Awb-artikelen te kennen. Wij hebben er daarom voor gekozen om in de artikelsgewijze toelichting tevens per artikel de relevante artikelen uit de Awb weer te geven. Ter onderscheiding hebben wij deze in een kader geplaatst.
Diverse Awb-artikelen komen in dat verband niet ter sprake, terwijl zij wel van groot belang zijn in verband met de rechtstreekse geldigheid. Het betreft bepalingen over de subsidieaanvraag, de subsidieverlening, de subsidievaststelling, intrekking en wijziging. Voor een goed overzicht vermelden wij die algemeen geldende bepalingen hier, eveneens in een kader en voor zover nodig met enige toelichting.
Ingevolge artikel 4.2 van de Awb dient de subsidieaanvraag volledig te zijn om in behandeling te kunnen worden genomen. Indien dit niet het geval is, heeft het college de bevoegdheid om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Twee belangrijke momenten in het proces van subsidiëring zijn de subsidieverlening en de subsidievaststelling. De subsidieverlening vestigt een rechtens afdwingbare, zij het voorwaardelijke, aanspraak op financiële middelen, veelal voor een bepaald tijdvak. Wanneer de activiteiten zijn verricht en ook aan de overige verplichtingen is voldaan, wordt het subsidie in beginsel overeenkomstig de verlening vastgesteld. De subsidievaststelling is het besluit, waarbij wordt bepaald welk bedrag daadwerkelijk zal worden uitbetaald.
De mogelijkheid bestaat om af te zien van subsidieverlening en direct tot vaststelling over te gaan, indien een verlening vooraf gelet op de subsidievorm en de hoogte van het subsidiebedrag niet nodig dan wel te omslachtig is De artikelen 4:30 tot en met 4:32 van de Awb geven onder meer aan welke eisen worden gesteld aan de beschikking tot subsidieverlening.
De Awb gaat ervan uit, dat de subsidie-ontvanger de aanvraag tot subsidievaststelling indient. Bij verordening kan daarvoor een termijn worden gesteld. Dit is voor de verschillende subsidievormen in de desbetreffende hoofdstukken gedaan.
Artikel 4:44 van de Awb geeft de uitzonderingen op het principe dat de subsidie-ontvanger de aanvraag tot vaststelling indient. In dit verband wijzen wij op de bevoegdheid die burgemeester en wethouders op grond van artikel 4:47 hebben om de subsidie ambtshalve vast te stellen.
De hoofdregel luidt, dat de subsidie overeenkomstig de verlening wordt vastgesteld. Lagere vaststelling is alleen toegestaan in de in artikel 4:46 van de Awb genoemde gevallen.
Ambtshalve vaststelling houdt in, dat het college overgaat tot subsidievaststelling, zonder dat daartoe een aanvraag is ingediend. De subsidie wordt dan vastgesteld op basis van de op dat moment beschikbare gegevens. Het kan bijvoorbeeld voorkomen, dat een subsidie-ontvanger de termijn ongebruikt laat verstrijken of dat de subsidieverlening wordt ingetrokken. In dat laatste geval kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat een aanvraag tot vaststelling wordt ingediend.
Artikel 4:45 gaat over de verantwoording van de activiteiten door de subsidieaanvrager. De gemeente kan op dit vlak nadere eisen stellen in de verordening. In de nieuwe ASVA is dit voor de verschillende subsidievormen gedaan.
Intrekking en wijziging van subsidies
In de verordening zijn geen bepalingen opgenomen over de intrekking en wijziging van subsidies. De mogelijkheden daartoe zijn geregeld in de artikelen 4:48 tot en met 4:51 van de Awb. Voor een goed overzicht is het belangrijk deze artikelen te kennen.
In een beperkt aantal gevallen kan desubsidieverlening met terugwerkende kracht worden ingetrokken. Deze maatregel moet worden gezien als een aanvulling op de mogelijkheid om een subsidie lager of op nul euro vast te stellen. Er hoeft dus in bepaalde, in artikel 4:48 genoemde gevallen niet gewacht te worden met ingrijpen tot het moment van subsidievaststelling.
Intrekking wegens feiten of omstandigheden die zich na de vaststelling hebben voorgedaan of die het bestuursorgaan ten tijde van de vaststelling niet bekend konden zijn, is in artikel 4:49 geregeld. Hieraan is een limiet van vijf jaar gesteld.
Artikel 4:50 handelt over intrekking of wijziging van de subsidieverlening voor de toekomst.
Artikel 4:51 regelt het weigeren van de voortzetting van subsidies die al drie jaar of langer worden verstrekt. Dat kan alleen bij veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten en met inachtneming van een redelijke termijn.
HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 – Begripsomschrijvingen
De begripsomschrijvingen in dit artikel van de verordening zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.
Een omschrijving van het begrip “subsidie” ontbreekt, omdat artikel 4:21 van de Awb daar een definitie van geeft, die dwingend is en algemene geldigheid heeft. Opname in de verordening is derhalve niet mogelijk. Desalniettemin is het zinvol op deze plaats aandacht te besteden aan de wettelijke definitie.
Er wordt uitgegaan van een materieel subsidiebegrip: zodra aan de elementen van de begripsomschrijving wordt voldaan, spreken wij van subsidie. Deze elementen zijn:
Verstrekkingen in natura, zoals bijvoorbeeld het om niet of voor een lage huurprijs beschikbaar stellen van een accommodatie, vallen niet onder het subsidiebegrip.
Met het woord “aanspraak” wordt aangegeven, dat de financiële middelen niet daadwerkelijk verstrekt hoeven te worden. Zo is bijvoorbeeld ook het garant staan van de gemeente voor afbetaling van een lening een subsidie in de zin van de verordening. De gemeente verplicht zich immers tot betaling op het moment dat de geldlener daartoe niet in staat is. Het is dus niet zo, dat pas van subsidie kan worden gesproken op het moment dat de financiële middelen daadwerkelijk worden verstrekt. Voldoende is dat de aanspraak op financiële middelen wordt gevestigd.
Het cruciale moment is niet de feitelijke verstrekking, maar de beslissing om de voorgenomen activiteit te subsidiëren als zij werkelijk plaatsvindt.
Commerciële transacties waarbij de gemeente partij is, vallen buiten het subsidiebegrip.
De subsidie wordt verleend en vastgesteld door een bestuursorgaan van de gemeente. Meestal zal dit het college van burgemeester en wethouders zijn.
Het moet gaan om een gebonden inkomens- of vermogensoverdracht in die zin, dat bij de subsidieverlening, voorafgaand aan de te verrichten activiteiten, de bestedingsrichting van de verleende middelen is vastgelegd.
Indien het gaat om een algehele of aanvullende inkomensvoorziening (bijvoorbeeld sociale zekerheid, studiefinanciering, schadevergoedingen), dan wordt het uitgekeerde bedrag niet als subsidie gezien.
De bekostiging van het onderwijs vindt plaats op basis van de specifieke onderwijswetgeving. Volgens de wet zijn de algemene regels inzake subsidiëring dan ook niet rechtstreeks, maar wel van overeenkomstige toepassing, ter bevordering van een zekere mate van harmonisatie.
Artikel 2 – Rechtspersoonlijkheid
Regel is, dat subsidie wordt verstrekt aan instellingen die een volledige rechtspersoonlijkheid bezitten. Dit artikel biedt de mogelijkheid om daarvan in bijzondere gevallen af te wijken, dat wil zeggen voor activiteiten die passen binnen het subsidiebeleid en waarbij de omstandigheid dat deze niet worden gerealiseerd door een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling geen beletsel is.
Artikel 3 – Reikwijdte van de verordening
Het opnemen van de term “gemeentelijk belang” heeft tot doel om aanvragen waarbij geen algemene belangen van de inwoners c.q. bezoekers van de gemeente Almelo betrokken zijn, te kunnen uitsluiten.
Artikel 4 – Inhoudelijk beleid
De gemeenteraad is op grond van de bepalingen van de Gemeentewet het aangewezen orgaan om subsidiëring te regelen. Door de inhoudelijke criteria zo veel mogelijk op te nemen in beleidsuitgangspunten en beleidsnota’s, wordt aan het primaat van de raad tegemoet gekomen en wordt eveneens de rechtsgelijkheid bevorderd.
Artikel 5 – Subsidiebeleidskader
Het subsidiebeleidskader geeft een zo compleet mogelijk, compact overzicht van het subsidiebeleid. Door de periodieke vaststelling daarvan (in beginsel eens in de vier jaar) komt de schijnwerper regelmatig te staan op het zogenaamde bestaande beleid.
De bevoegdheidsverdeling geeft aan dat de raad stuurt op hoofdlijnen en dat het college verantwoordelijk is voor de uitvoering van het door de raad vastgestelde beleid.
In artikel 4:25 van de Awb wordt de mogelijkheid geschapen een subsidieplafond te hanteren. De bevoegdheid tot vaststelling van een subsidieplafond moet dan wel in de verordening zijn opgenomen. Op grond van het eerste lid van artikel 4:26 van de Awb moet de verordening tevens regelen hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld of welk orgaan dat krachtens de verordening mag doen. Artikel 7 voorziet in deze wettelijke eisen, zodat nu de mogelijkheid bestaat om met subsidieplafonds te gaan werken.
Het subsidieplafond is een oplossing voor het probleem dat het ontbreken van een toereikende begrotingspost niet kan worden tegengeworpen aan de subsidieaanvrager, omdat de subsidieregeling een ongeclausuleerde aanspraak op subsidie creëert. Bij subsidieaanvragen die op grond van deze verordening worden ingediend, zal dat niet gauw het geval zijn. Er is zo veel beleidsvrijheid, dat burgemeester en wethouders ook zonder subsidieplafond bevoegd zijn het subsidie te weigeren op grond van het feit dat zij er om beleidsinhoudelijke redenen geen geld (meer) voor willen vrijmaken. De weigering moet uiteraard wel deugdelijk worden gemotiveerd.
Niettemin moet de mogelijkheid tot vaststelling van een subsidieplafond er wel zijn. Te denken valt in dit verband bijvoorbeeld aan het speciale “potje” voor incidentele activiteiten.
Als een subsidieplafond is vastgesteld, moet dat worden gepubliceerd. Tevens is de raad verplicht om aan te geven welk verdelingssysteem wordt gehanteerd. Daarin is de raad vrij. Gedacht kan worden aan het tendersysteem, waarbij aanvragen voor een bepaalde datum moeten worden ingediend, waarna aan de hand van bepaalde criteria een selectie wordt gemaakt. Een andere mogelijkheid is toepassing van het principe: ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond moet op deze verdelingsmaatstaven worden gewezen.
Het plafond (inclusief de verdelingsmaatstaven) moet bekendgemaakt worden voor aanvang van het tijdvak waarop het betrekking heeft. Potentiële subsidieaanvragers moeten daarmee immers rekening kunnen houden bij de inrichting van hun aanvraag. Ook behoren zij te weten, dat hun subsidieaanvraag kan worden geweigerd wegens het ontbreken van gelden, ook al voldoet de aanvraag aan de gestelde eisen.
Dit artikel geeft uitwerking aan het bepaalde in artikel 4:24 van de Awb. Het betreft een zogenaamde gangbare regel. Dat wil zeggen, dat de gemeente de vrijheid heeft om deze anders in te vullen.
Artikel 8 bepaalt, dat burgemeester en wethouders indien de verslaglegging van de subsidie-ontvangers in dat opzicht niet toereikend is, zullen moeten evalueren. Geen eisen worden gesteld aan de inhoud van de evaluatie. Deze zullen per subsidie anders kunnen zijn. Ook een termijn wordt niet voorgeschreven, omdat deze afhankelijk is van de effecten die in beeld moeten komen (soms op korte termijn, soms op langere termijn, soms periodiek).
Er wordt dus afgeweken van de in de Awb opgenomen termijn van vijf jaar en de verplichting tot evaluatie wordt beperkt tot subsidies voor activiteiten waarover de verslaglegging van de subsidie-ontvanger onvoldoende inzicht biedt.
In de Awb is in Hoofdstuk 5, Afdeling 5.1 het nodige geregeld omtrent toezichthouders. Een uitgebreide regeling in de verordening is daarom niet nodig. Wel moet de verordening de mogelijkheid aangeven om toezichthouders aan te wijzen.
Op grond van het bepaalde in Afdeling 5.1 moet de instelling de toezichthouder toegang verlenen tot de accommodatie en de administratie. Hij is bevoegd inlichtingen te vorderen en zo nodig zakelijke bescheiden en gegevens mee te nemen om kopieën te kunnen maken.
Op grond van artikel 5:14 van de Awb is bepaald, dat de toezichthouder niet de bevoegdheden heeft die worden vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19, omdat dergelijke bevoegdheden in het kader van de subsidieverordening geen zin hebben.
Voor het democratisch functioneren van een instelling zijn moeilijk algemene regels te geven. Natuurlijk is het controleerbaar of de eigen regels, waarnaar de instelling zich moet gedragen, op voldoende wijze voorzien in interne democratische besluitvorming. Daartoe is het tweede lid van dit artikel geformuleerd. Deze bepaling is zo geformuleerd, dat alle instellingen op een eigen wijze inhoud kunnen geven aan het principe van democratisering.
Het artikel heeft met name een signaalfunctie. Het gemeentebestuur verwacht van gesubsidieerde instellingen een democratisch karakter, dat moet zijn vastgelegd in de interne regelgeving van een instelling, bij voorkeur aangevuld met een klachtenprocedure.
Door opname van dit artikel is het wel duidelijk dat de gemeente hierop let en het al dan niet democratisch functioneren een rol kan spelen bij afwegingen bij een subsidieaanvraag.
Artikel 11 – Toegankelijkheid accommodaties voor gehandicapten
Gekozen is voor een facultatieve bepaling. Soms brengt de aard van de activiteiten of de historie met zich mee, dat een accommodatie niet of slechts met onevenredig hoge kosten geschikt te maken is. Uiteraard wordt ernaar gestreefd dat zo veel mogelijk activiteiten feitelijk toegankelijk zijn voor gehandicapten.
De datum voor het indienen van de aanvraag houdt verband met de besluitvorming in het kader van de begrotingscyclus van de gemeente. Dit artikel geeft globaal aan welke gegevens met een aanvraag moeten worden ingediend. Burgemeester en wethouders kunnen, indien zij dit nodig achten, bepalen, dat ook andere gegevens moeten worden overgelegd.
Dit artikel is rechtstreeks ontleend aan (het facultatieve) artikel 4:62 van de Awb.
Artikel 14 – Beslistermijn en toetsing aanvraag
Het niet in deze verordening opnemen van beslistermijnen zou betekenen, dat de Awb van toepassing zou zijn. Ingevolge die wet geldt een “redelijke termijn”, die na acht weken verstreken is, zij het dat verdaging (ook met een “redelijke termijn”) mogelijk is. Binnen het kader van de begrotingscyclus van de gemeente is dit onvoldoende.
De bepaling in het derde lid dat burgemeester en wethouders de aanvraag toetsen aan het gemeentelijke beleid, biedt de mogelijkheid van inhoudelijke toetsing.
Artikel 15 – Besluit tot subsidieverlening
Bij budgetsubsidiëring vormen zowel subsidieverlening als subsidievaststelling onderdeel van het subsidieproces.
Bij subsidieverlening wordt in feite gezegd, dat een instelling in principe een bepaald bedrag aan subsidie krijgt. Dit is tevens het maximum aan subsidie dat een instelling kan ontvangen. Afhankelijk van de verrichte prestaties/activiteiten wordt de subsidie na afloop van het subsidietijdvak definitief vastgesteld.
Artikel 16 – Budgetsubsidieovereenkomsten
Dit artikel maakt het mogelijk dat naast de beschikking tot subsidieverlening een (privaatrechtelijke) uitvoeringsovereenkomst wordt afgesloten. Een dergelijke overeenkomst biedt de mogelijkheid om het verrichten van de activiteiten zo nodig te vorderen via de civiele rechter. Hieraan kan behoefte bestaan, als de activiteit bestaat uit het verschaffen van door de gemeente essentieel geachte voorzieningen en (dreiging met) intrekking van de subsidie een onder de gegeven omstandigheden onvoldoende effectieve sanctie is. Dit kan zich voordoen, als het aanbieden van de desbetreffende voorziening niet eenvoudig door anderen of de gemeente zelf kan worden overgenomen.
Artikel 17 – Aanvraag tot subsidievaststelling
Dit artikel heeft betrekking op de voorbereiding van het tweede publiekrechtelijke moment in het subsidietraject. Voorafgaand aan het vaststellen van een subsidie zullen de instellingen een aanvraag moeten indienen, vergezeld van een aantal stukken. Deze stukken zijn voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring die tenminste omvat: de geleverde producten en prestaties, de ingezette middelen (al of niet onderbesteding), staat van herkomst en besteding van middelen, de financiële toestand van de instelling, reserveringen en reserves, de getrouwheid van de jaarrekening en een oordeel over de inzet van ontvangen subsidies.
Artikel 18 – Besluit tot subsidievaststelling
De subsidievaststelling is het logische vervolg op de subsidieverlening. Voor budgetsubsidie is daarbij uitgangspunt dat niet geleverde prestaties of activiteiten niet worden betaald. Zie verder de toelichting in het algemene gedeelte.
Artikel 19 – Verplichtingen van de subsidie-ontvanger
Het stellen van eisen met betrekking tot de administratie van een instelling is met name van belang met het oog op de subsidievaststelling. De administratie moet daarom inzichtelijk en controleerbaar zijn.
Artikel 20 – Egalisatiereserve
In dit artikel staan de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het creëren van een egalisatiereserve. Dit is een buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. De hoogte van deze buffer is in beginsel niet aan een maximum gebonden. Het kan echter niet de bedoeling zijn, dat deze reserve oneindig groot wordt. Daarom wordt vastgesteld, dat de instelling gehouden is inzicht te bieden in de resultaatrekening en de balans; daarover dient een goedkeurende accountantsverklaring te worden overlegd. Aan de hand van dit inzicht kan de gemeente van geval tot geval bepalen of de reserves onnodige hoog zijn en met de instelling overeen komen dat bepaalde activiteiten uit deze reserves worden gefinancierd. Dit past ook binnen het gegeven dat de instelling veelal werkt binnen de richtvorm van een stichting; daarmee is bepaald dat financiële middelen alleen mogen worden aangewend binnen de doelstellingen van de stichting.
Artikel 21 – Bestemmingsreserves en voorzieningen
Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een instelling om naast een egalisatiereserve één of meerdere bestemmingsreserves en/of voorzieningen te vormen. Om een goed gebruik van de financiële middelen te waarborgen, dient hiervoor toestemming aan burgemeester en wethouders te worden gevraagd.
De bedoeling van dit artikel is, dat indien met subsidie verkregen eigendommen aan de doelstelling worden onttrokken, een evenredig deel van het vermogen dat met de subsidie is opgebouwd, terugvloeit naar de gemeente.
Het vijfde lid is bedoeld om te voorkomen, dat een instelling in verband met het naleven van deze verplichting ten opzichte van de gemeente in strijd moet handelen met haar statuten.
Artikel 23 - Toestemmingsvereiste
Dit artikel sluit aan bij artikel 4:71 van de Awb. Het eerste lid daarvan is facultatief, de overige leden (over de beslissingstermijn) zijn dwingend van aard.
Voor de zwaardere subsidievormen, budgetsubsidie en exploitatiesubsidie, is het merendeel van de toestemmingsvereisten uit de Awb overgenomen. Dit geldt alleen niet voor de onderdelen e. g. en h. Onderdeel g. heeft betrekking op fondsen en reserves, waarvoor afzonderlijke bepalingen in de verordening zijn opgenomen (zie de artikelen 21 en 22). De vereisten geformuleerd onder e. en h. zouden de bedrijfsvoering van de betrokken instellingen onnodig kunnen belemmeren.
HOOFDSTUK 3 -EXPLOITATIESUBSIDIE
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 12.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13.
Dit artikel is rechtstreeks ontleend aan( het facultatieve) artikel 4:63 van de Awb.
Artikel 27 – Beslistermijn en toetsing aanvraag
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 14.
Artikel 28 – Besluit tot subsidieverlening
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 15.
Artikel 29 – Aanvraag tot subsidievaststelling
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 17.
Artikel 30 - Subsidievaststelling
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 18.
Artikel 31 – Verplichtingen van de subsidie-ontvanger
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 19.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 22.
Artikel 33 – Toestemmingsvereiste
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 23.
HOOFDSTUK 4 – WAARDERINGSSUBSIDIE
Artikel 37 – Beslistermijn en toetsing aanvraag
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 14.
Artikel 38 – Besluit tot subsidievaststelling
Bij de waarderingssubsidies is gekozen om direct over te gaan tot het vaststellen van de subsidie. In het verleden heeft bij deze instellingen (bijna) geen financiële of inhoudelijke toets plaatsgevonden. Het gaat hier ook vaak om kleinere instellingen, die relatief gezien structureel een laag bedrag aan subsidie ontvangen.
Artikel 39 – Verplichtingen van de subsidie-ontvanger
Om toch inzicht te houden in de activiteiten die de subsidie-ontvanger verricht, is ervoor gekozen om de instellingen na afloop van het subsidiejaar een verslag te laten overleggen. Daarnaast worden burgemeester en wethouders in de gelegenheid gesteld nadere eisen te stellen aan de administratie van de instellingen.
HOOFDSTUK 5 - INVESTERINGSSUBSIDIE
De aanvraag om investeringssubsidie kent een specifieke termijn van indiening en tevens enkele bijzondere, op de subsidiesoort toegesneden in te dienen stukken. Verder kan verwezen worden naar de toelichting bij artikel 12.
Artikel 41 – Beslistermijn en toetsing aanvraag
De investeringssubsidie kent een specifieke beslistermijn. Verder kan verwezen worden naar de toelichting bij artikel 14.
Artikel 42 – Besluit tot subsidieverlening
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 15.
HOOFDSTUK 6 – EENMALIGE SUBSIDIE
De aanvraag om een eenmalige subsidie kent een specifieke termijn van indiening en dient vergezeld te gaan van een aantal op de subsidiesoort toegesneden stukken.
Artikel 46 – Beslistermijn en toetsing aanvraag
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 14 en 41. Lid 3 biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid nadere regels te stellen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan subsidie bij jubilea.
Artikel 47 – Besluit tot subsidieverlening
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 15 en behoeft geen toelichting.
Artikel 48 – Aanvraag tot subsidievaststelling
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 17. In verband met de subsidiesoort blijft de eis van het overleggen van een accountantsverklaring hier achterwege.
Artikel 50 – Subsidievaststelling ineens
Er is voor gekozen om bij de eenmalige subsidie de mogelijkheid te hebben om de subsidie eerst te verlenen of deze gelijk vast te stellen. In de praktijk zal dit vaak afhangen van de hoogte van de subsidie.
Artikel 51 – Verplichtingen subsidie-ontvanger
Om toch inzicht te houden in de activiteiten die de subsidie-ontvanger verricht, is ervoor gekozen om de instellingen na afloop van de activiteiten een verslag te laten overleggen. Daarnaast worden burgemeester en wethouders in de gelegenheid gesteld nadere eisen te stellen aan de administratie van de instellingen.
Artikel 55 – Beslistermijn en toetsing aanvraag
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 14.
Artikel 56 – Besluit tot subsidieverlening
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 15 en behoeft geen toelichting.
HOOFDSTUK 8 – OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 60 – Weigeringsgronden
De artikelen 4:25 en 4:35 bevatten dwingend recht, waarvan niet bij verordening kan worden afgeweken. Wel is het mogelijk deze weigeringsgronden aan te vullen. Hiervan wordt in dit artikel gebruik gemaakt. Het betreft hier een limitatieve opsomming, zodat andere weigeringsgronden niet kunnen worden toegepast.
Artikel 4:25, tweede lid, bepaalt, dat een subsidie moet worden geweigerd indien door verstrekking van het subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. De integrale tekst van artikel 4:25 is te vinden in de toelichting op artikel 7.
Artikel 61 – Vergoeding aan de gemeente bij vermogensvorming
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 4:41 van de Awb, een facultatief wetsartikel; de verordening moet een grondslag bieden om hiervan gebruik te maken.
De subsidie-ontvanger is onder bepaalde omstandigheden verplicht tot het betalen van een schadevergoeding aan de gemeente, wanneer het subsidie tot vermogensvorming bij de subsidie-ontvanger heeft geleid.
Hierbij gaat het in het bijzonder om situaties, waarbij vermogensbestanddelen niet langer dienen voor de verwezenlijking van het doel, waarvoor subsidie is verleend.
Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een instelling zichzelf ontbindt of een vorm van samenwerking met een andere instelling aangaat en het mede door middel van subsidie in eigendom verworven instellingspand verkoopt.
Deze vergoedingsverplichting is wel gekoppeld aan een verjaringstermijn van maximaal vijf jaar.
In de praktijk wordt meestal met voorschotten gewerkt. Op grond van artikel 4:54 van de Awb is voorschotverlening alleen mogelijk indien de verordening dat bepaalt. Afgewogen moet worden of voorschotverlening noodzakelijk is en zo ja, welk systeem van bevoorschotting wordt gehanteerd. De beslissing om een voorschot te verlenen of te weigeren moet worden beschouwd als een beschikking, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Verlening van een voorschot verplicht tot uitbetaling.
De subsidie kan bij voorschot in twaalf of minder termijnen worden uitgekeerd. Als betalingsritme voor de twaalf termijnen geldt:
Dit wordt bepaald bij de verlening van de subsidie.
Uitzondering hierop is de bevoorschotting bij de budgetsubsidie, die in beginsel per kwartaal geschiedt (conform uitgangspunten Nota subsidiebeleid).
Bij relatief kleine subsidies, zoals waarderingssubsidies, kan bevoorschotting plaatsvinden in 1 termijn, in januari aan het begin van ieder subsidiejaar.
De wijze van bevoorschotting kan worden bepaald bij verlening van de subsidie.
Het college kan afwijken van bovenstaande betalingsritmes in daartoe aangewezen gevallen.
Het is mogelijk de beschikking tot subsidieverlening te combineren met een beschikking tot voorschotverlening. Het is zinvol vast te leggen hoe met de voorschotten wordt omgegaan bij de subsidievaststelling en wat er moet gebeuren als de vaststelling lager uitvalt dan de bevoorschotting.
Op grond van het tweede lid kan het rondpompen van geld worden voorkomen. Bevoorschotting aan een instelling waarvan het voortbestaan onzeker is, kan worden gestopt (artikel 4:56). Op grond van artikel 4:56 kan worden voorkomen, dat naderhand voorschotten moeten worden teruggevorderd van een instelling die niet aan haar verplichtingen voldoet.
Artikel 63 – Gelieerde instellingen
Dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat burgemeester en wethouders geen afgerond beeld hebben van de financiële rechten en verplichtingen van een instelling. Daarom moet inzicht ontstaan in bij een andere instelling ondergebracht geld (a), dochterinstellingen (b) en steunstichtingen (c).
Artikel 64 – Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden
Op diverse plaatsen in deze verordening wordt aangegeven wat burgemeester en wethouders in verband met bepaalde omstandigheden moeten/kunnen beslissen. Die omstandigheden zijn burgemeester en wethouders meestal bekend via gevraagd of ongevraagd door een instelling gegeven informatie. Het ligt voor de hand, dat de bereidheid van een instelling om informatie te verstrekken afneemt naarmate de gevolgen daarvan minder gunstig (kunnen) zijn. Daarom wordt in dit artikel bepaald, dat informatieverstrekking verplicht is (zo spoedig mogelijk en schriftelijk) als het gaat om omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een door burgemeester en wethouders te nemen beslissing.
Artikel 65 – Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
Op grond van artikel 4:37, eerste lid, kan de gemeente de subsidie-ontvanger bepaalde verplichtingen opleggen.
Omdat het gemeentebestuur activiteiten subsidieert die het van belang acht voor de inwoners, heeft het er ook belang bij, dat de instelling zich verzekert tegen mogelijke risico’s. Een brand- en inbraakverzekering voor de roerende en onroerende zaken alsmede een WA-verzekering voor personeel en vrijwilligers worden daarom verplicht gesteld. De in het vierde lid opgenomen mogelijkheid van vrijstelling kan worden gebruikt, als mocht blijken dat een risico niet te verzekeren is dan wel er een uitzonderlijk hoge risicodekking wordt verlangd.
Artikel 66 – Tegengaan vervreemdingen
Dit artikel beoogt te voorkomen, dat subsidiegelden worden gebruikt voor oneigenlijke doelen of door een instelling elders worden ondergebracht, buiten het zicht van de gemeente.
Artikel 67 – Levering van goederen en diensten aan derden
Dit artikel is bedoeld om getrapte subsidiëring te voorkomen. Een instelling mag, zonder toestemming van burgemeester en wethouders, de subsidie niet deels ten goede laten komen aan derden die niet tot de doelgroep behoren.
Artikel 68 – Medewerking aan onderzoek door de gemeente
Medewerking aan onderzoek door de gemeente is in het algemeen niet verplicht. Met deze bepaling, die gebaseerd is op artikel 4:38 van de Awb, wordt aangegeven, dat gesubsidieerde instellingen niet de vrijheid hebben zich aan die medewerking te onttrekken.
HOOFDSTUK 9 – SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 70 – Zaken waarin de verordening niet voorziet
Als de praktijk aanleiding geeft om deze verordening aan te vullen, zullen burgemeester en wethouders uiteraard voorstellen aan de raad moeten doen. Omdat de tijd die gemoeid is met de totstandkoming van zo’n aanvulling te lang kan zijn om een beslissing op te schorten (in verband met voorgeschreven termijnen of belangen van de gemeente en/of instellingen), geeft dit artikel burgemeester en wethouders de bevoegdheid om te handelen in gevallen waarin de verordening (nog) niet voorziet.
Artikel 71 – Hardheidsclausule
Dit artikel is opgenomen om ten opzichte van een instelling in begunstigende zin te kunnen afwijken van deze verordening. Daarvoor is wel nodig dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
De aanduiding “hardheidsclausule” geeft aan, dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, waarin een strikte toepassing van één of meer artikelen in redelijkheid niet kan worden verlangd.