Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Leeuwarden

Beleidsregels handhaving Wet Werk en Bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Leeuwarden
Officiële naam regelingBeleidsregels handhaving Wet Werk en Bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)
CiteertitelBeleidsregels handhaving WWB, IOAW en IOAZ 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

-

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-02-201201-01-2013nieuwe regeling

10-01-2012

Huis aan Huis; 8 februari 2012

-
01-08-201009-02-2012nieuwe regeling

06-07-2010

Huis aan Huis; 28 juli 2010

-
01-01-201001-08-2010nieuwe regeling

15-12-2009

Huis aan Huis; 29 december 2009

-

Tekst van de regeling

Beleidsregels handhaving Wet Werk en Bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

Inhoud

 

1. Inleiding

2. Hoogwaardig Handhaven

2.1   Vroegtijdig informeren

2.2  Optimalisering dienstverlening

2.3 Controle op maat 

2.4 Signaalsturing

2.5 Risicosturing

2.6  Themacontroles

2.7  Sanctie opleggen

3. Terugvordering

3.1  Herziening en intrekken toekenningsbesluit

3.2  Onterecht of te hoog bedrag verleend

3.3  Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

3.4  Bruto of netto terugvorderen

4. Invordering

4.1  Betalingsverplichting

4.2  Verrekening, beslaglegging en eventuele rente en kosten

5. Kwijtschelding

5.1  Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

5.2  Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

5.3  Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

5.4  Kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting

5.5  Afzien van kwijtschelding ten aanzien van periode van drie jaar

5.6  Kwijtschelding wegens dringende redenen

6. Verhaal

6.1  Verhaal

7. Inwerkingtreding

7.1  Inwerkingtreding

Bijlage: “Heimelijke waarneming door sociale diensten"

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand (WWB),  de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), waaronder ook de handhaving.

Artikel 8a van de WWB luidt als volgt:

“De gemeenteraad stelt in het kader van het financiële beheer bij verordening regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.”

Artikel 35, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de IOAW luidt als volgt:

“De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot  de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van het financiële beheer.”

Artikel 35, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de IOAZ luidt als volgt:

“De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van het financiële beheer.”

Middels het vaststellen van de Handhavingsverordening WWB, IOAW en IOAZ  2012 voldoet de gemeenteraad aan deze verplichting. Het college is bevoegd om voor de uitvoering van deze verordeningen nadere regelgeving vast te stellen. Deze regels zijn vastgelegd in de Beleidsregels Handhaving WWB, IOAW en IOAZ 2012.

Onder het begrip handhaving worden alle activiteiten van de gemeente verstaan die er op gericht zijn dat betrokkenen zich aan wet- en regelgeving houden. Misbruik en oneigenlijk gebruik van de bijstand of de uitkering dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Hierbij zijn er twee groepen activiteiten te onderscheiden, namelijk preventie en repressie. Bij preventie gaat het om de nalevingsbereidheid van belanghebbenden te bevorderen. Onder repressie wordt verstaan dat geconstateerd misbruik in een zo vroeg mogelijk stadium wordt opgespoord en bestraft.

Het handhavingsbeleid bestaat uit een aantal onderdelen, te weten:

  • *

    preventieve en repressieve fraudebestrijding;

  • *

    maatregelen;

  • *

    terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal.

In de Handhavingsverordening WWB, IOAW en IOAZ  2012 en zijn de doelstellingen en uitgangspunten van het handhavingsbeleid benoemd.

Doelstellingen:

  • 1.

    bevordering van de zelfredzaamheid van de belanghebbende;

  • 2.

    naleving van wet- en regelgeving ter voorkoming van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik van de  WWB, de IOAW en de IOAZ;

  • 3.

    instandhouding van het maatschappelijke draagvlak voor het sociale zekerheidsstelsel.

Uitgangspunten:

  • 1.

    handhaving is ondersteunend en dienstbaar aan de participatiedoelstellingen van de gemeente;

  • 2.

    het recht op bijstand of een uitkering is altijd verbonden aan een of meerdere verplichtingen voor de belanghebbende;

  • 3.

    klantsituatie staat centraal;

  • 4.

    balans tussen preventie en repressie;

  • 5.

    een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WWB, de IOAW en de IOAZ.

In artikel 1, eerste lid, onderdeel f van de Handhavingsverordening WWB, IOAW en IOAZ  2012 is fraude als volgt gedefinieerd: het ten onrechte geheel of gedeeltelijk ontvangen van bijstand door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen. Het verkrijgen van een uitkering door het doen of nalaten van handelingen of het al dan niet verstrekken van inlichtingen in strijd met de feitelijke situatie behoort, om van fraude te kunnen spreken, verwijtbaar te zijn.

Handhaving omvat het hele terrein van verplichtingen, waaronder de arbeids- en re-integratieverplichting en de informatie- en inlichtingenverplichting, die aan de WWB, de IOAW en de IOAZ  zijn verbonden. Indien belanghebbende deze verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, dient het college in beginsel de bijstand of de uitkering verlagen. Het college is daarnaast in principe ook verplicht om de bijstand te verlagen als de klant onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont. De oplegging van een dergelijke maatregel is veelal gericht op een correctie van het gedrag van de belanghebbende en niet zozeer als straf bedoeld. Het opleggen van een maatregel wegens een zeer ernstige misdraging is echter een punitieve sanctie. De gemeente heeft het maatregelenbeleid vastgelegd in de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012.

De beleidsregels Handhaving WWB, IOAW en IOAZ  2012 gaan in hoofdlijnen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip ‘hoogwaardig handhaven’ en de wijze van terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal. Deze hoofdlijnen worden nader uitgewerkt in werkinstructies.

Hoofdstuk 2 Hoogwaardig handhaven

De gemeente Leeuwarden voert haar handhavingsbeleid uit binnen het concept van de hoogwaardige handhaving. Hoogwaardige handhaving dient er toe dat wet- en regelgeving beter wordt nageleefd.

De kans dat mensen zich spontaan aan wet en regels houden wordt groter als:

  • *

    zij goed en tijdig geïnformeerd zijn over hun rechten en plichten die verbonden zijn aan het  ontvangen van een uitkering;

  • *

    zij de regels en de controlepraktijk die daaruit voortvloeit accepteren;

  • *

    zij weten dat controle op de regels plaatsvindt;

  • *

    zij voldoende worden afgeschrikt door opgelegde en uitgevoerde straffen.

Men onderscheidt in deze controlesystematiek reguliere en intensieve controles. De intensieve controles worden uitgevoerd op basis van fraudesignalen of naar aanleiding van een verhoogd risico op fraude. Bij signaalsturing worden die uitkeringsgerechtigden onderzocht waarvan signalen binnenkomen die op mogelijke fraude wijzen. Bij risicosturing worden belanghebbenden onderzocht die voldoen aan een - vooraf bepaald - risicoprofiel. Beide methodes worden gebruikt ten behoeve van controle op maat: hoe meer risico, hoe intensiever de benodigde controle.

In de WWB, de IOAW en de IOAZ  is terugvordering een bevoegdheid van gemeenten. De gemeente bepaalt in beleid de terugvorderings- en verhaalregels.

Wanneer handhavingsbeleid wordt vastgesteld hoeft het college slechts naar het beleid te verwijzen wanneer zij gebruik wenst te maken van haar bevoegdheid.

Vaststellen van kwijtscheldingsbeleid is noodzakelijk omdat in de WWB, de IOAW en de IOAZ  geen bepalingen zijn opgenomen inzake kwijtschelding.

2.1 Vroegtijdig informeren

2.1.1 Het college informeert belanghebbenden en overige burgers voldoende en tijdig.

2.1.2 De informatie wordt mondeling tijdens de contacten met de belanghebbende, schriftelijk, digitaal en in individuele besluiten verstrekt.

2.1.3 De gemeente kan bij het geven van voorlichting gebruik maken van de media en foldermateriaal.

2.1.4 Het college kan voorlichting geven over de ontwikkeling van de fraudebestrijding en de uitvoering van het fraudebeleid.

2.1.5 Het college geeft aan welke gegevens nodig zijn voor de verlening of voortzetting van de uitkering en wanneer en op welke manier die gegevens door belanghebbende moeten worden aangeleverd.

2.1.6 Het niet verstrekken van de onder punt 2.1.5 genoemde gegevens kan consequenties hebben voor de verlening of voortzetting van de uitkering.

2.1.7 Het college is bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en kan de verstrekte documenten of bewijsstukken zowel bij aanvang als tijdens de lopende uitkering, verifiëren bij externe instanties.

2.1.8 Verificatie vindt plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften die vastgelegd zijn in de Wet bescherming persoonsgegevens en het college verifieert uitsluitend datgene wat nodig is voor de vaststelling van het recht op een uitkering.

2.1.9 Niet, onjuist of onvolledige verstrekking van voor de bepaling van het recht op uitkering relevante gegevens die aan de belanghebbende te wijten is, wordt gezien als onvoldoende medewerking verlenen en kan aanleiding geven tot een vermoeden van fraude.

2.1.10 In geval van het vorige punt kan het college het recht op uitkering voor wat betreft de WWB voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten (artikel 54, eerste en tweede lid van de WWB). Ook de IOAW en de IOAZ kennen het college als punt 2.1.9 van toepassing is de bevoegdheid toe om de uitkering op te schorten op grond van artikel 17 lid, eerste en tweede lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

2.1.11 Bij het vermoeden van fraude stelt het college een nader onderzoek in en treft maatregelen naar gelang de uitkomst van het onderzoek.

2.1.12 Indien op grond van de aangeleverde gegevens er een recht op uitkering is, kan het college onderzoeken of de belanghebbende de aanvraag om uitkering had kunnen voorkomen.

2.1.13 Indien de belanghebbende de aanvraag om een uitkering had kunnen voorkomen, kan er op grond van de WWB een maatregel opgelegd worden wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

2.1.14 Het college kan in de contracten die met aanbieders van re-integratiediensten worden afgesloten, afspraken vastleggen over de wijze waarop deze moeten omgaan met fraude- en verzuimsignalen, zowel in de richting van de belanghebbende als naar de gemeente.

2.2  Optimalisering dienstverlening

2.2.1 Het college biedt belanghebbenden voldoende zekerheid en duidelijkheid door middel van vroegtijdige informatie in begrijpelijk taalgebruik.

2.2.2 Het college geeft helder en duidelijk in de werkintake alle aspecten, rechten en plichten die in relatie staan tot de uitvoering van de wetten aan.

2.2.3 Die verstrekte informatie heeft zowel betrekking op organisatorische als inhoudelijke zaken.

2.2.4 Het college draagt zorg voor een duidelijk, consequent,  doeltreffend, klantgericht, toegankelijk beleid.

2.2.5 Het college maakt gebruik van transparante werkprocessen, werkinstructies en formulieren. 

2.2.6 Het college stelt de belanghebbende in de gelegenheid om tijdig (binnen 7 dagen) wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) de uitkering, te melden door middel van het wijzigingsformulier.

2.2.7 Het college wijst de belanghebbende op de gevolgen van het niet, te  laat, onjuist of onvolledig invullen van het wijzigingsformulier.

2.3 Controle op maat

2.3.1 Het college stelt bij het constateren van een fraudesignaal een intensief onderzoek in.

2.3.2 Het college stelt controleprotocollen op voor het te voeren onderzoek, waarbij op basis van objectieve criteria de in te zetten middelen van licht naar zwaar kunnen oplopen.

2.3.3 De in te zetten middelen zijn van licht naar zwaar:

  • a.

    consult;

  • b.

    de combinatie dossieranalyse, verificatie en validatie;

  • c.

    waarneming ter plekke;

  • d.

    confrontatie;

  • e.

    huisbezoek.

2.3.4 De bevoegdheid om deze middelen in te zetten ontleent het college aan de artikelen 17 en 53a WWB, respectievelijk de artikelen 13 en 14 van zowel de IOAW als de IOAZ.

2.3.5 Het waarnemen vindt plaats volgens de ‘Procesbeschrijving heimelijke waarnemingen door sociale diensten’ waarvan Leeuwarden het CBP heeft meegedeeld dat Leeuwarden conform deze beschrijving werkt.

2.3.6 Het college kan besluiten om naar aanleiding van de bevindingen van  het intensieve onderzoek de Sociale Recherche in te zetten.

2.3.7 Het college hanteert de volgende maximale termijnen voor afhandeling

Bijzonder Onderzoek (B.O.);

  • *

    9 maanden voor Sociale Zaken tussen binnenkomst signaal en overdracht B.O.;

  • *

    6 maanden voor B.O. om onderzoek te starten; en

  • *

    3 maanden voor onderzoek.

Indien deze termijnen niet worden gehaald, dan gaat het dossier  retour naar de afdeling Sociale Zaken voor administratieve  afhandeling.

2.3.8 Het college zet een strafrechtelijk traject in indien het benadelingsbedrag hoger is dan bruto € 10.000,- of als het vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag € 10.000,- of meer zal bedragen.

2.3.9 Indien er sprake is van recidive zet het college het strafrechtelijk traject reeds in wanneer binnen een periode van vijf jaar beide benadelingsbedragen bij elkaar opgeteld ten minste € 10.000,- bedragen.

2.3.10 De aangiftegrens van € 10.000,- geldt niet wanneer:

  • *

    de uitkering is beëindigd en derhalve geen corrigerende maatregel meer kan worden opgelegd;

  • *

    wanneer belanghebbende een voorbeeldfunctie heeft of wanneer de fraude is gepleegd met medeweten of medewerking van één of meer ambtenaren van Sociale Zaken.

In deze gevallen wordt bij een benadelingsbedrag vanaf € 3.000,- het dossier overgedragen naar de Sociale Recherche.

2.3.11 Als het voorgaande artikel niet van toepassing is en het gaat om een benadelingsbedrag van € 3000,- tot € 10.000,-, dan wordt de zaak indien er sprake is van een samenloop van fraude met één of meer andersoortige strafbare feiten, afgehandeld door de afdeling handhaving in plaats van de Sociale Recherche.

2.3.12 Het doen van aangifte wegens fraude sluit het opleggen van een maatregel conform de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ  2012 uit indien  het Openbaar Ministerie is overgegaan tot vervolging en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen of als een transactie is overeengekomen met de belanghebbende.

2.4  Signaalsturing

2.4.1 Het college besluit om een belanghebbende intensiever te controleren als fraudesignalen zich voordoen.

2.4.2 Het college stelt controleprotocollen op voor de diverse signalen en soorten fraude.

2.5  Risicosturing

2.5.1 Het college kan door middel van risicoanalyse vooraf bepalen welke groepen een verhoogd risico op fraude hebben.

2.5.2 Er dient sprake te zijn van een objectief vast te stellen situatie van verhoogd risico.

2.5.3 Het college stelt vooraf een onderzoeksprotocol (risicoprofiel) op waarin wordt aangegeven wanneer controle plaats vindt gericht op een specifieke risico.

2.5.4 Dit onderzoeksprofiel voldoet aan de minimale eisen:

  • *

    omschrijving van het doel dat met de inzet van risicoprofielen moet worden bereikt;

  • *

    het moet administratief traceerbaar zijn;

  • *

    niet gebaseerd zijn op etniciteit en mag niet stigmatiserend zijn.

2.5.5 Het college voert een beperkte steekproef met het risicoprofiel uit alvorens het risicoprofiel breed toe te passen.

2.5.6 Uitleg van risicoprofielen is onderdeel van het vroegtijdig informeren.

2.5.7 Het college besluit om naar aanleiding van een risicoprofiel een Intensief controletraject in te zetten.

2.5.8 De risicoscorekaart maakt onderdeel uit van risicosturing.

2.6  Themacontroles

2.6.1 Het college kan beslissen om themacontroles uit te voeren.

2.6.2 De controles gebeuren op basis van een objectief thema en kunnen worden onderverdeeld in een administratief en een feitelijk onderzoek.

2.6.3 Themacontroles zijn aan een bepaalde tijdsduur gebonden.

2.7  Sanctie opleggen

2.7.1 De gedragingen waarbij en de wijze waarop een sanctie kan worden opgelegd is geregeld in de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012.

Toelichting

Vroegtijdig informeren

In de WWB, de IOAW en de IOAZ is het uitgangspunt  ‘een uitkering mits’ en staat centraal dat werk boven uitkering gaat. Uitkeringsafhankelijkheid moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen en in duur worden beperkt.  

In genoemde wetten geldt een stelsel van rechten en plichten.

Om te voorkomen dat een uitkering wordt verstrekt aan hen die daar geen recht op hebben is het nodig dat al bij de aanvraag de gegevens van de belanghebbende(n) gedegen gecontroleerd en geverifieerd worden. Dit moet leiden tot het voorkomen van onterechte instroom.

De vraagstelling in de digitale aanvraag of het aanvraagformulier, alsmede het wijzigingsformulier moet zo zijn dat de belanghebbende als het ware gedwongen wordt alle benodigde informatie te verstrekken, niets kan achterhouden en ook niet voor meerdere uitleg vatbare antwoorden kan geven.

De rechtmatigheidcontrole van de instroom in een uitkering op grond van de WWB en de IOAW wordt in samenwerking met het UWV Werkbedrijf opgepakt. In dit kader geschiedt de eerste intake voor een uitkering door het UWV Werkbedrijf, waarna een beoordeling van de aanvraag plaatsvindt door de gemeente. Onderdeel van deze beoordeling is contact met de belanghebbende.

Bedoelde rechtmatigheidscontrole met betrekking tot aanvragen op grond van de IOAZ vindt plaats in samenwerking met het BZF.

Alertheid op fraudesignalen kan voorkomen dat ten onrechte een uitkering of een inkomensvoorziening wordt verstrekt, en wordt schade, zowel voor de gemeente als voor de belanghebbende, voorkomen.

Optimaliseren dienstverlening

Een optimale dienstverlening, door het vergroten van het gemak voor de belanghebbende en het wegnemen van belemmeringen, kan een bijdrage leveren aan de naleving van de rechten en plichten van belanghebbenden. Naast het gebruik van een duidelijke en begrijpelijke digitale aanvraag of dito aanvraagformulier zal maximaal gebruik gemaakt moeten worden van de mogelijkheden die het Digitaal Klantdossier biedt. Hierdoor kan en moet worden voorkomen dat een belanghebbende meerdere malen dezelfde informatie aan instanties moet leveren.

In de werkintake door de gemeente na de beoordeling van de aanvraag worden de rechten en verplichtingen besproken die verbonden zijn aan het recht op uitkering.

Repressief handhaven

Repressie heeft betrekking op de activiteiten die verricht worden nadat het misbruik is vastgesteld. Niet alleen het toepassen van sancties en het terug- en invorderen van ten onrechte uitbetaalde bedragen maar ook die activiteiten die nodig zijn om fraude te kunnen vaststellen. Repressief handhaven kent een aantal instrumenten te weten signaalsturing, risicosturing, themacontroles en sanctioneren.

Signaalsturing

Fraudesignalen kunnen binnenkomen door bestandsvergelijking (Inlichtingenbureau) of -koppeling, een externe melding (tip) of een alerte medewerker van de gemeente. Op het moment dat een mogelijk fraudesignaal binnen komt zal worden getracht de mogelijke fraude zoveel mogelijk te beperken.

Wanneer een belanghebbende tijdens het onderzoek de fraudesignalen onvoldoende kan weerleggen vindt overdracht plaats naar Team Handhaving of de Sociale Recherche.

Risicosturing

Risicosturing is de systematiek waarbij belanghebbenden met een verhoogd risico intensiever worden gecontroleerd. Wanneer vastgesteld is wie, wat en waar je moet controleren kan fraude ook sneller ontdekt, verwerkt en afgehandeld worden. Het doel van risicosturing is controle in te zetten op klantgroepen die op basis van een bepaald profiel (één of meer gemeenschappelijke kenmerken) een verhoogd frauderisico hebben.

Vaststellen van een risicoprofiel heeft inmiddels een verdere verfijning ondergaan door invoering van de risico-scorekaart. Dit instrument wordt  gebruikt om de kans op een verhoogd risico van regelovertreding te bepalen. De score wordt vastgesteld aan de hand van objectieve criteria zoals geslacht, leeftijd, duur werkloosheid, opleiding, werkervaring, woonsituatie en gezinssituatie.

Een risicoprofiel kan aanleiding zijn voor een themacontrole, waarbij in een achteraf situatie het gehele bestand projectmatig gecontroleerd wordt.

Themacontroles

Bij themacontroles wordt periodiek de aandacht op een wisselende themagroep gericht. Dit thema moet administratief detecteerbaar zijn, hetgeen betekent dat de themagroep uit het geautomatiseerde systeem moet kunnen worden gehaald. Het doel van themacontroles is het klantenbestand, of een deel daarvan, op projectmatige wijze te controleren op rechtmatigheid. Deze controles kunnen onderliggende fraudesignalen opleveren die voor een nader intensief onderzoek in aanmerking komen.

Onderdeel van een themaonderzoek kan ook een werkplekcontrole zijn al dan niet in samenwerking met andere instanties. Themacontroles kennen een ander uitgangspunt dan risicoanalyse en zijn aanvullend. Themacontroles vormen een completering van de instrumenten die bij Hoogwaardig Handhaven worden ingezet.

Controle en opsporing

Binnen de gemeente Leeuwarden is ervoor gekozen om de intensieve controletaak bij Team Handhaving te beleggen. Een van de diensten die Team Handhaving biedt is consult. Dit is een lichte vorm van controle en laagdrempelig. Bij consult ligt de verantwoordelijkheid bij de casemanager. Deze schakelt bij aanvragen of tussentijdse wijzigingen, waarbij sprake is van een risicovolle situatie dan wel fraudevermoeden, de medewerker Handhaving in om samen een gesprek aan te gaan eventueel gevolgd door een huisbezoek. In een enkel geval vindt er een waarneming plaats.  

Verificatie en validatie

Controle is de andere dienst die Team Handhaving biedt en een zwaarder middel dan consult. Controle kan bestaan uit dossieronderzoek, het checken van verbruiksgegevens, waarneming - eventueel gevolgd door een gesprek met verhoorplan - en huisbezoek. Vervolgens wordt er een rapport gemaakt met daarin een advies richting casemanager dan wel Sociale Recherche. Het hele onderzoek kan enige maanden in beslag nemen.

Waarnemingen

Het inzetten van het middel waarneming gebeurt zo beperkt mogelijk, omdat het een zwaar middel is. Het vormt een inbreuk op de privacy. De werkwijze staat aangegeven in de ‘Procesbeschrijving heimelijke waarnemingen door sociale diensten’.  Leeuwarden heeft de Commissie Bescherming Persoonsgegevens (CBP) meegedeeld dat conform deze beschrijving gewerkt wordt.

Confrontatie

Bij elke vorm van fraude wordt aandacht aan het confronteren besteed. In de praktijk doet Team Handhaving deze gesprekken aan de hand van een verhoorplan.

Huisbezoeken

Het afleggen van een (on)aangekondigd huisbezoek is bedoeld om de rechtmatigheid van een uitkering vast te stellen en kan voor zowel algemene als bijzondere bijstand gelden. Een huisbezoek vormt een inbreuk op de levenssfeer als bedoeld in art. 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 10, eerste lid van de Grondwet (GW).

Deze inbreuk kan, indien bijzondere omstandigheden van het geval dit noodzakelijk maken, evenwel gerechtvaardigd zijn.  

Protocol huisbezoek

Huisbezoek wordt gezien als een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt zowel voor onaangekondigde als ook voor aangekondigde huisbezoeken. Medewerking van de belanghebbende aan een huisbezoek kan alleen worden gevraagd, als daarvoor voldoende rechtvaardiging bestaat.

De gemeente Leeuwarden voert het beleid dat een (on)aangekondigd huisbezoek alleen wordt afgelegd als daarvoor in het individuele geval een bijzondere aanleiding bestaat. Er moet sprake zijn van een objectieve grond op basis waarvan er getwijfeld wordt aan de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering. Dit kan zijn in geval wanneer naar het oordeel van het de uitkering verlenende  orgaan de verstrekte gegevens over de woon- en leefsituatie, in samenhang met de aanwezige informatie, onvoldoende zijn om het recht op uitkering  vast te stellen. Wanneer de belanghebbende in deze gevallen niet meewerkt aan het huisbezoek, wordt de uitkering geweigerd of beëindigd.

Het hanteren van huisbezoek als controlemiddel is gebonden aan de navolgende regels:

  • 1.

    Huisbezoek vindt alleen plaats door een casemanager vergezeld van een medewerker handhaving (consult) of door twee medewerkers handhaving (controle).

  • 2.

    Een huisbezoek wordt uit eigen beweging afgelegd wanneer de beschikbare gegevens onvoldoende uitsluitsel geven over de woon- of leefsituatie en dat zonder verificatie van de feitelijke situatie ter plaatse het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

  • 3.

    Een huisbezoek zonder voorafgaande aankondiging vindt alleen plaats, als dit in redelijkheid noodzakelijk is voor het vaststellen van de feitelijke situatie en er gevaar voor wegmaking  van gegevens bestaat. Huisbezoeken, die in onmiddellijke aansluiting op het verzoek om medewerking plaatsvinden worden ook als onaangekondigd beschouwd.

  • 4.

    De medewerker die het huisbezoek aflegt is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden van de woning.

  • 5.

    De medewerker legitimeert zich door het tonen van een door gemeente uitgegeven legitimatiebewijs.

  • 6.

    De medewerker vraagt uitdrukkelijk de toestemming om binnen te treden.

  • 7.

    Als de toestemming wordt geweigerd wordt de belanghebbende voorgelicht over de mogelijke gevolgen voor het recht op uitkering. Daarna wordt de belanghebbende alsnog in de gelegenheid gesteld op de eerdere weigering terug te komen.

  • 8.

    Het bezoek dient zich in eerste instantie te beperken tot de woonkamer. Voor bezichtiging van de overige ruimten is toestemming van belanghebbende nodig. Het is niet geoorloofd op eigen initiatief deuren te openen en papieren door te nemen. Voor iedere handeling is voorafgaande uitdrukkelijke toestemming nodig.

  • 9.

    Aan het eind van het huisbezoek worden de bevindingen met de belanghebbende besproken en, indien mogelijk, de conclusies van het onderzoek meegedeeld. De bevindingen en conclusies worden vastgelegd in een rapport.

  • 10.

    De persoonlijke levenssfeer van niet uitkeringsgerechtigde medebewoners dient zoveel mogelijk te worden gerespecteerd. Het is uitgesloten dat de door dezen bewoonde ruimten worden betreden zonder toestemming.

Sociale Recherche Friesland (SRF)

In Leeuwarden begint opsporing waar controle eindigt. Het vormt de laatste schakel in de handhavingsketen. Om opsporing succesvol op te kunnen pakken is het van belang inzicht te hebben in de ontwikkelingen die zich in de eerdere fasen van die keten afspelen (preventie, controle, verificatie en validatie).

Omdat het Openbaar Ministerie een strikte scheiding tussen opsporing en controle eist is sinds 1 januari 2004 de Sociale Recherche geregionaliseerd tot één provinciaal samenwerkingsverband Sociale Recherche Friesland. Deze samenwerking beperkt zich tot de opsporingsactiviteiten.

Bij de start van het samenwerkingsverband van SRF heeft de gemeente Leeuwarden bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) gemeld dat zij de procesbeschrijving 'Heimelijke waarneming door sociale diensten’ onderschrijven. Daarmee geeft zij aan te werken volgens dit document, het CBP heeft dit proces goedgekeurd.

De medewerkers van SRF beschikken over bijzondere opsporingsbevoegdheid.

Van deze bevoegdheden wordt gebruik gemaakt wanneer langs andere weg geen betrouwbaar beeld van de situatie van de belanghebbende kan worden verkregen.  

Bij vermoedens van fraude die waarschijnlijk het bedrag van € 10.000,- te boven gaan, worden altijd de Sociaal Rechercheurs ingezet, mede vanwege het strafrechtelijk vervolgtraject dat bij een dergelijke fraudeomvang dient te worden gevolgd. Op deze regel gelden een aantal uitzonderingen. Dossiers worden ook naar de SRF doorgestuurd bij fraudebedragen vanaf € 3.000,- wanneer een situatie zich voordoet zoals is beschreven in 2.3.10.

Bij de in de regels genoemde andersoortige strafbare feiten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan hennepteelt of drugshandel.

Sanctie opleggen

De gedragingen waarbij en de wijze waarop een sanctie kan worden opgelegd is geregeld in de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012.

Als er een voornemen is om een maatregel op te leggen, dan wordt belanghebbende eerst van de geconstateerde maatregelwaardige gedraging op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. Het horen kan op twee manieren plaats vinden:

  • *

    de belanghebbende wordt direct na constatering van de maatregelwaardige gedraging gehoord;

  • *

    de belanghebbende ontvangt een brief waarin het voornemen om een maatregel op te leggen wordt medegedeeld. In die brief wordt belanghebbende de gelegenheid geboden om binnen zeven werkdagen een reactie te geven.

In principe wordt een belanghebbende altijd gehoord, tenzij artikel 5, tweede lid van de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ  2012 van toepassing is.

De overige zaken met betrekking tot het opleggen van sancties worden nader uitgewerkt in werkinstructies.

 

Hoofdstuk 3 Terugvordering

3.1 Herziening en intrekken toekenningsbesluit

3.1.1 Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om een besluit inzake de toekenning of weigering van bijstand te herzien of in te trekken met toepassing van art. 54, derde en vierde lid van de WWB, respectievelijk art. 17, derde en vierde lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

3.2   Onterecht of te hoog bedrag verleend

3.2.1 Onterecht verleende bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals genoemd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB. In geval van een onterecht verleende uitkering wordt het voorgaande gebaseerd op de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAW dan wel de artikelen 25 tot en met 21 van de IOAZ.

3.3  Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

3.3.1 Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit  indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

3.4  Bruto of netto terugvorderen

3.4.1 Terugvordering van de teveel verstrekte bedragen geschiedt:

  • *

    bruto in geval van fraude indien en voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en uitvoeringsinstellingen;

  • *

    netto in alle overige gevallen. 

Toelichting

Het opschorten van het recht op uitkering en het herzien of intrekken en terugvorderen van toekenningsbeschikkingen zijn bevoegdheden. Hiermee krijgt het college ruimte om de te nemen beslissingen af te stemmen op lokaal beleid en specifieke individuele omstandigheden. De gemeente Leeuwarden maakt van deze bevoegdheden gebruik.

Ten onrechte of teveel betaalde bedragen aan uitkering kunnen worden teruggevorderd. Evenzeer kan een bedrag aan uitkering  dat bij wijze van voorschot is verleend, worden teruggevorderd wanneer vastgesteld is dat geen recht op die uitkering bestaat. Ook een uitkering die in de vorm van een geldlening is verleend wordt teruggevorderd als de belanghebbende de betaalverplichting niet nakomt evenals borgtocht die wordt geëffectueerd. Hierbij kan ook worden gedacht aan de als geldlening verstrekte bijstand waarbij burgemeester en wethouders zekerheidstelling hebben gevraagd op de eigen woning. Ten slotte kan het voorkomen dat de uitkering onverschuldigd is betaald. Ook in die situaties kan deze worden teruggevorderd.

Terugvordering behelst zowel het nemen van het terugvorderingsbesluit als de tenuitvoerlegging daarna. Om een en ander effectief te laten verlopen, dient een aantal beslissingen te worden genomen. In de eerste plaats dient in daartoe omschreven gevallen de eerder toegekende uitkering te worden herzien waardoor de belanghebbende juridisch in de juiste uitkeringssituatie wordt geplaatst. In de tweede plaats dient een terugvorderingsbesluit te worden genomen. In dat besluit wordt de grond aangegeven waarop wordt teruggevorderd alsmede de hoogte van het terug te vorderen bedrag. Ten slotte wordt een betalingsbesluit genomen waarin wordt vastgesteld over welke periode en met welke termijnbedragen de belanghebbende het verschuldigde bedrag terugbetaalt. Bovengenoemde beslissingen kunnen verwoord worden in één besluit.

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van de terugvordering.

Ten eerste kan in een vroeg stadium worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen in een individuele situatie op grond van dringende redenen. Wanneer op grond van dringende redenen wordt afgezien van een terugvorderingsbesluit zal dit in een besluit aan de belanghebbende kenbaar moeten worden gemaakt. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering (lees: invordering) in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in hoofdstuk 5.

Artikel 58, vierde lid, van de WWB  en artikel 25, vierde lid van de IOAW geven de mogelijkheid om belasting en premies terug te vorderen voor zover deze niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het UWV Werkbedrijf. De mogelijkheid om te verrekenen doet zich voor bij verrekening binnen het kalenderjaar. Artikel 25, vierde lid van de IOAZ kent dezelfde bevoegdheid voor zover geen verrekening mogelijk is met de belastingdienst.

In de praktijk levert het bruto bedrag terugvorderen onbegrip bij belanghebbenden op. De belanghebbende moet namelijk meer terug betalen dan dat hij heeft ontvangen en moet via de belastingdienst de betaalde premies en belastingen zien terug te krijgen. Er wordt daarom gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te zien van brutering, met uitzondering van terugvorderingen als gevolg van fraude. Dit op basis van het uitgangspunt dat in geval van fraude alle verstrekte bijstandsbedragen, niet te verrekenen premies en belastingen voor rekening van de belanghebbende moeten blijven.

Voor de aangifte bij justitie wordt uitgegaan van het benadelingsbedrag. In de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude wordt onder nadeel verstaan het brutobedrag dat ten onrechte ten laste van de uitkerende instantie(s) is gekomen. Afgedragen of af te dragen loonbelasting en eventuele premies zijn derhalve in het nadeel begrepen. Voor de aangifte bij justitie wordt derhalve uitgegaan van het bruto benadelingsbedrag ongeacht of de belasting en premies nog verrekend kunnen worden aan het einde van het kalenderjaar.

Hoofdstuk 4 Invordering

4.1  Betalingsverplichting

4.1.1 Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terug- of betalingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

4.1.2 De termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden bedraagt op grond van art. 4:87 van de AWB zes weken.

4.1.3 Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt de  betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

4.1.4 De wijze van onderzoek en de controle op mogelijke mutaties worden nader beschreven in werkinstructies.

4.1.5 Voor zover de schuldenaar beschikt over activa, die nauw samenhangen met de ontstaansgrond van de vordering, wordt teruggevorderd ten laste van deze activa.

4.1.6 Elk voorstel van de belanghebbende waarbij het totaal bedrag van de nieuwe vorderingen binnen een termijn van respectievelijk 12 of 36 maanden dit afhankelijk van de reden van het ontstaan van de  vordering  volledig kan worden voldaan, wordt geaccepteerd.

Deze regel wordt alleen toegepast bij belanghebbenden waarvan de uitkering wordt beëindigd en er verder geen bestaande vorderingen aanwezig zijn.

4.1.7 Vervolgens wordt zoveel mogelijk ineens teruggevorderd ten laste van het vermogen.

Onder het vermogen verstaan wij alle aan de belanghebbende in eigendom toebehorende roerende en onroerende zaken en vermogensrechten, voor zover deze na aftrek van alle schulden, uitgezonderd de gemeentelijke vorderingen, een bedrag van € 1.500,- te boven gaan.

Algemeen gebruikelijke huisraad wordt aan de belanghebbende gelaten.

4.1.8 De betalingscapaciteit in het toepasselijke inkomen is gelijk aan het gedeelte van het inkomen dat de beslagvrije voet (als basis daarvoor geldt: 90 % van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag) overschrijdt. In de praktijk kunnen zich verfijningen voordoen. Deze moeten in een werkinstructie nader worden uitgewerkt.

4.1.9 Voor zover deze bedragen bekend zijn wordt de beslagvrije voet verhoogd met:

  • *

    de premie voor de verplichte zorgverzekering en de eventuele premie voor een aanvullende ziektekostenverzekering, verminderd met het toepasselijke bedrag van artikel 23, tweede lid van de WWB en verminderd met de daadwerkelijk ontvangen zorgtoeslag;

  • *

    de voor rekening van de belanghebbende komende woonkosten verminderd met ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag, voor zover de woonkosten, na deze vermindering, meer bedragen dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met dien verstande dat de verhoging van de beslagvrije voet niet meer bedraagt dan het huurtoeslag bedrag waarop de belanghebbende, uitgaande van de laagste inkomenscategorie, krachtens artikel 21 van de Wet op de huurtoeslag ten hoogste aanspraak heeft (artikel 475d, vijfde  lid, onderdeel b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

4.1.10 De hoogte van de betalingsverplichting wordt mede bepaald door de ontstaansgrond van de vordering. Zo zal van de belanghebbende een grotere inzet van het aanwezige inkomen en vermogen worden gevergd bij fraudevorderingen.

4.1.11 Met betrekking tot vorderingen die samenhangen met onverschuldigd betaalde uitkeringen als gevolg van fraude, wordt de betalingscapaciteit volledig in aanmerking genomen; in de overige gevallen van onverschuldigde betaling wordt 50 % van de betalingscapaciteit als maatstaf genomen.

4.1.12 Bij de vaststelling van de betalingscapaciteit in het inkomen wordt rekening gehouden met de bijzondere, financiële en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

4.1.13 Met betrekking tot schulden die naar hun oorsprong worden ingevorderd ten laste van de helft van de betalingscapaciteit wordt van de belanghebbende per vordering gedurende maximaal 36 maanden een aflossing gevraagd.

4.1.14  De betalingsverplichting wegens fraude wordt na 36 maanden gematigd door uit te gaan van 50% van de betalingscapaciteit.

4.1.15 In geval van samenloop van fraudevorderingen wordt, in afwijking van het eerste lid, uitgegaan van de volledige betalingscapaciteit. Echter, bij betalingsverplichtingen van samenloop van fraude die voor 1 augustus 2010 zijn vastgesteld, worden de verplichtingen per vordering na 36 maanden gematigd door vervolgens uit te gaan van 50% van de betalingscapaciteit.

4.1.16 Bij samenloop van twee of meer niet-fraudevorderingen wordt de halve betaalcapaciteit als verplichting opgelegd.

4.1.17 Het toerekenen van de betalingen gebeurt in een vaste volgorde: de invorderingskosten, de boete, maatregel, oudste fraudevordering en jongste vordering.

4.1.18 Het college kan de aflossing op een vordering die niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, respectievelijk artikel 13, eerste lid van zowel de  IOAW als de IOAZ opschorten, als het college van oordeel is dat dit noodzakelijk is voor het welslagen van een eventueel participatietraject van de belanghebbende.

4.2  Verrekening, beslaglegging en eventuele rente en kosten

4.2.1 Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het betalingsbesluit ten uit voer gelegd door middel van:

  • *

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand op grond van artikel 60, derde  lid, van de WWB dan wel verrekening met de maandelijkse uitkering op grond van artikel 28, tweede lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of

  • *

    bij het ontbreken van deze mogelijkheid en nadat een dwangbevel is verzonden een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met  479g, behoudens artikel 479e, tweede  lid  van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of;

  • *

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

4.2.2 Indien de belanghebbende in gebreke is met tijdige betaling en de vordering in de beslagfase verkeert, wordt de vordering verhoogd met een forfaitair percentage van 15 % van het op dat moment openstaande bedrag met een minimum van € 100,- en een maximum van € 1000,-.

Toelichting

Sociale Zaken van de gemeente Leeuwarden hanteert de wettelijke betaaltermijn van zes weken. Als betaling binnen deze termijn niet mogelijk is, wordt de aflossingsverplichting overeenkomstig dit hoofdstuk vastgesteld. De termijn om te reageren op een aanmaning dan wel dwangbevel bedraagt 14 dagen.

Het is een verplichting om het aflossingsbedrag te voldoen. We hebben dan ook te maken met een betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of betalingsbesluit geldt als aflossingsverplichting. De ontstaansgrond van de vordering bepaalt mede de hoogte van de betalingsverplichting. Zo zal van de belanghebbende een grotere inzet van het aanwezige inkomen en vermogen worden gevergd bij fraudevorderingen. Onder een fraudevordering wordt verstaan het ten onrechte geheel of gedeeltelijk ontvangen van een uitkering door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan het college.

Voor (mede-)bijstandsgerechtigden geldt dat de betalingsverplichting op basis van de ruimte in het inkomen als volgt wordt opgelegd: bij enkelvoudige fraudeschulden gedurende 36 maanden een maandelijkse inhouding ter hoogte van het verschil tussen de beslagvrije voet en de toepasselijke bijstandsnorm na aftrek van het vakantiegeld. Bovendien gaat het vanaf het moment van vaststellen van de betaalverplichting gereserveerde vakantiegeld in de maand van uitbetaling naar de gemeente. Na 36 maanden vindt halvering plaats door af te zien van het vakantiegeld. Bij samenloop van fraudevorderingen wordt altijd uitgegaan van de volledige aflossingscapaciteit. Bij niet-fraudevorderingen wordt gedurende maximaal 36 maanden volstaan met een maandelijkse inhouding ter hoogte van het verschil tussen de beslagvrije voet en de toepasselijke bijstandsnorm na aftrek van het vakantiegeld.

Voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau geldt dat in de minnelijke fase bij fraudeschulden in beginsel gedurende 36 maanden een maandelijkse verplichting ter hoogte van het verschil tussen de beslagvrije voet en het actuele inkomen exclusief het vakantiegeld wordt opgelegd. Daarboven doet de gemeente in de maand van uitbetaling een beroep op het - vanaf het opleggen van de betaalverplichting opgebouwde - vakantiegeld. Na 36 maanden wordt de maandelijkse betaalverplichting gehalveerd en tevens gaat de helft van het vanaf het moment van vaststellen van de betaalverplichting gereserveerde vakantiegeld, in de maand van uitbetaling naar de gemeente.  

Bij niet-fraudevorderingen wordt gedurende maximaal 36 maanden volstaan met een maandelijkse betaalverplichting. De maandelijkse betaalverplichting bedraagt de helft van het verschil tussen de beslagvrije voet en het actuele inkomen exclusief het vakantiegeld. Daarnaast wordt, in de maand van uitbetaling, een beroep gedaan op de helft van het vanaf het moment van vaststellen van de betaalverplichting gereserveerde vakantiegeld. In overleg met de belanghebbende kan ervoor worden gekozen de maandelijkse aflossing inclusief het opgebouwde vakantiegeld vast te stellen waardoor het vakantiegeld in de maand van uitbetaling kan worden vrijgelaten. Bij samenloop van twee of meer niet-fraudevorderingen wordt de halve betaalcapaciteit gevraagd. 

De aflossingscapaciteit, bestaande uit het verschil tussen netto inkomen en de beslagvrije voet, kan onder invloed van bijzondere, individuele omstandigheden van financiële, sociale of persoonlijke aard worden bijgesteld.

a) bijzondere noodzakelijke kosten

Voor zover geen bijzondere bijstand is verleend in noodzakelijke kosten, kan het bedrag daarvan in mindering worden gebracht op de betalingscapaciteit. Daarbij kan worden gedacht aan ziektekosten en overige kosten waarin bijzondere bijstand zou zijn verleend indien de belanghebbende over niet meer inkomen beschikte dan het sociaal minimum.

b) buitengewone uitgaven

Onder deze categorie vallen uitgaven van buitengewone aard en omvang, waarin het inkomen op het niveau van het sociaal minimum weliswaar niet voorziet, maar die ook niet kunnen worden beschouwd als noodzakelijke kosten, waarin bijzondere bijstand zou kunnen worden verleend. Bijvoorbeeld het betalen van alimentatie, bijdragen in de kosten van het onderwijs en overige bijdragen in de sfeer van medische en maatschappelijke dienstverlening die op het inkomen zijn afgestemd. Dit geldt tevens voor buitengewone verwervingskosten.

c) andere dringende financiële verplichtingen

Het gaat hier om (achterstallige) betalingen, waarvan eventuele stopzetting de primaire levensbehoeften aan onderdak, warmte en water bedreigt. Mogelijke huisuitzetting kan deze schuldeisers voorrang verschaffen Het belang van de gemeente bij ontvangst van de betalingen, zal moeten worden afgewogen tegenover het individuele belang van de belanghebbende.

d) overige correcties

Als de op te leggen betaalverplichting een bedreiging vormt voor de gezondheid van de belanghebbende, zal daarmee rekening gehouden kunnen worden.

De casemanager krijgt de ruimte om maatwerk aan de belanghebbende ten aanzien van het ingezette instrument te bieden. Als extra motivatie of stimulans kan de terugbetalingsverplichting van een niet-fraudevordering gedurende een bepaalde aaneengesloten periode van werk (dus uitkeringsonafhankelijkheid) worden opgeschort. Indien de belanghebbende binnen de afgesproken termijn, door eigen toedoen, terugkeert in de uitkering dan zal de belanghebbende (weer) moeten aanvangen met aflossing op de vordering. Over het voorgaande dienen vooraf heldere afspraken met belanghebbende te worden gemaakt.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de belanghebbende tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Alvorens tot beslag kan worden overgegaan dient er eerst een dwangbevel te worden verzonden. Dwanginvordering kan plaatsvinden via een aankondiging executie gevolgd door een kennisgeving van beslag.

In plaats van het gemeentelijke invorderingsbeleid gelden dan de gewone regels voor beslag. In de beslagfase wordt altijd een beroep gedaan op een maandelijkse verplichting ter hoogte van het verschil tussen de beslagvrije voet en het actuele inkomen exclusief de beslagvrije voet van het in de maand van uitbetaling - vanaf het opleggen van de betaalverplichting - opgebouwde vakantiegeld.

Daarnaast staat ook de gewone weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de eerder genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. De kosten worden in beginsel vastgesteld op een percentage van 15 % van de (art. 1 Besluit buitengerechtelijke kosten) met een minimum van € 100,- en een maximum van € 1000,-). Rente en de kosten van een aanmaning en een dwangbevel worden geacht in dit percentage te zijn verdisconteerd en worden niet afzonderlijk bij de klant in rekening gebracht.

 

Hoofdstuk 5 Kwijtschelding

5.1 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

5.1.1 Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of de uitkering indien:

  • *

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • *

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens bedoelde vorderingen met dekking zoals beschreven onder 5.2.1 derde gedachtenstreepje, van de overige schuldeisers  zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • *

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

5.2  Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

5.2.1 Van kwijtschelding als in dit hoofdstuk bedoeld wordt afgezien indien:

  • *

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • *

    in afwijking van het hiervoor gestelde  is kwijtschelding toch mogelijk indien er sprake is van dringende redenen;

  • *

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

5.2.2 Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) wegens schuldenproblematiek, treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

5.3  Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

5.3.1 Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • *

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • *

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • *

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

5.4  Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

5.4.1 Het college besluit om van terugvordering of van verdere terugvordering (lees: invordering) af te zien, indien de belanghebbende:

  • *

    gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of

  • *

    gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of

  • *

    gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ ; of

  • *

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht, niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, dan wel artikel 13, eerste lid zowel de IOAW als de IOAZ en het uit doelmatigheidsoverwegingen wenselijk is deze vordering kwijt te schelden; of

  • *

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost (zie toelichting) en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

5.5 Afzien van kwijtschelding ten aanzien van periode van drie jaar

5.5.1 Kwijtschelding na drie jaar is niet mogelijk, zodat er geen kwijtschelding wordt verleend, ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

5.6 Kwijtschelding wegens dringende redenen

5.6.1 Kwijtschelding is mogelijk als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Toelichting 5.1

Het gemeentebestuur zal gebruikmaken van de bevoegdheid tot kwijtschelding als, naast de wettelijke voorwaarden, ook tenminste wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • *

    er moet sprake zijn van een bedreigende, problematische schuldsituatie;

  • *

    de belanghebbende is door het niet nakomen van zijn financiële verplichting vastgelopen in een uitzichtloze situatie, waaraan hij niet op eigen kracht kan ontsnappen;

  • *

    het voortbestaan van de schulden en/of het niet voldoen van de schulden vormt een ernstige bedreiging voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid of het maatschappelijk functioneren van de belanghebbende en zijn gezin, waaronder ook de deelname aan het arbeidsproces;

  • *

    het bestaan van de gemeentelijke vordering mag niet de overwegende factor zijn voor het opzetten van een schuldregeling en medewerking aan de schuldregeling kan worden geweigerd als er grond bestaat voor het oordeel, dat de belanghebbende ten aanzien van het ontstaan of het onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest.

Toelichting 5.2 en 5.3 

Het college kan afzien van terugvordering dan wel invordering van ontvangen bijstand als zonder een vorm van kwijtschelding geen schuldenregeling tot stand komt. Schulden die door pand of hypotheek op goederen zijn gedekt vallen buiten de schuldenregeling, tenzij het niet mogelijk is deze schulden te verhalen op de goederen.

Een schuldregeling kan pas tot stand komen nadat een besluit is genomen tot het afzien van (gedeeltelijke) terugvordering. Met het genoemde onder 5.3.1 wordt voorkomen dat, bij het eventueel mislukken van het tot stand komen vaneen schuldregeling, afgezien wordt van terugvordering. Het kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek wordt ingetrokken indien niet binnen 12 maanden nadat het besluit is genomen een schuldregeling tot stand is gekomen.

Toelichting 5.4

Als iemand gedurende drie jaar onafgebroken aan zijn opgelegde betaalverplichting heeft voldaan volgt kwijtschelding van de restantvordering. Ongeacht de grootte van de restschuld. Deze regeling is niet van toepassing op terugvorderingen die het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid WWB, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

De belanghebbende hoeft hier geen verzoek voor te doen. Kwijtschelding wordt per vordering beoordeeld. Een vordering komt pas voor kwijtschelding in aanmerking wanneer er gedurende drie jaar op deze vordering is afgelost.

Als de belanghebbende het achterstallige bedrag over de achterstallige periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald, kan het college op een daartoe strekkend verzoek afzien van verdere invordering. Het college maakt eenmalig van deze bevoegdheid gebruik, als de achterstand niet meer dan zes maanden bedraagt. Bij een grotere achterstand of aanzuivering na langere tijd is niet zozeer sprake van aanzuivering van de achterstand, maar eerder van afkoop van de vordering. Deze regel is niet van toepassing als betrokkene niet vrijwillig aan zijn betaalverplichting heeft voldaan maar middels beslag, tenzij betrokkene heeft aangetoond wel te willen betalen maar niet kon betalen.

Heeft de belanghebbende gedurende vijf jaar (drie jaar bij niet-fraude) geen betalingen verricht, dan kan worden aangenomen dat het niet aannemelijk is dat betaling nog op enig moment zal plaats vinden. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan iemand van wie de verblijfplaats onbekend is of aan de persoon die zich definitief in een land heeft gevestigd waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Een ander voorbeeld is de schuld die vijf jaar (drie jaar bij niet-fraude) onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit van de belanghebbende. Het gaat hier om de situatie, waarin de gemeente de reële verwachting heeft, dat incasso activiteiten niets meer zullen opleveren. Met nadruk wordt er op gewezen dat de gemeente bij haar besluit om af te zien van terugvordering (lees: invordering) de afweging moet maken of nog op enig moment valt te verwachten dat de belanghebbende de openstaande schuld zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost en zicht bestaat op het voldoen aan de betalingsverplichting.

Tenslotte kan er sprake zijn van een afkoopregeling waarbij minstens 50% van de vordering in één keer wordt afgelost. De toepassing van dit artikel is beperkt tot de specifieke situatie waarin:

  • *

    de gemeente de reële verwachting heeft dat de afkoop van de uitkeringsschuld meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure wordt gevolgd; en

  • *

    de belanghebbende door de afkoop in de gelegenheid wordt gesteld om in één keer uit zijn schuldsituatie te geraken, waarmee mogelijkheden kunnen ontstaan om een nieuwe start te maken in het maatschappelijk verkeer; en

  • *

    de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid WWB, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

Toelichting 5.5

De kwijtschelding na drie jaar bij niet-fraudevorderingen is ook aan de orde bij gewone geldleningen en de hieruit voortvloeiende terugvorderingen.  Buiten beschouwing blijft de aflossing van geldlening onder verband van krediethypotheek. Hier gelden speciale regels voor. Hetzelfde geldt voor de aflossing van aan zelfstandigen verstrekte geldleningen, waarbij het gerealiseerde bedrijfsinkomen vaak beslissend is.

Toelichting 5.6

De bevoegdheid om een vordering wegens dringende redenen kwijt te schelden kan op verzoek aan het college op elk moment tijdens de invordering worden gebruikt. De afwijking is aangewezen als de invordering voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zou hebben. Het moet gaan om iets uitzonderlijks, dat afwijking van het beleid rechtvaardigt. Financiële en niet-financiële omstandigheden kunnen in de beoordeling worden betrokken.

Het is niet doenlijk om bij voorbaat aan te geven welke omstandigheden op zich of in onderling verband dringende redenen kunnen opleveren. Het betreft een soort hardheidsclausule voor die gevallen waarin de toepassing van de regeling leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Het moet gaan om noodsituaties waarin het voortbestaan van de schuld de lichamelijke of geestelijke conditie van de schuldenaar ernstig schaadt, een noodzakelijk hulpverleningstraject zeer belemmert of voortzetting van de aflossing op de schuld zwaarwegende negatieve consequenties voor de gezinsleden heeft.

 

Hoofdstuk 6 Verhaal

6.1 Verhaal

6.1.1 Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheden tot  verhaal op grond van de WWB.

6.1.2 Verhaal is slechts mogelijk op basis van in de limitatief door de WWB genoemde gronden.

6.1.3 Het college past verhaal niet alleen toe op nieuwe gevallen maar ook  op belanghebbenden die voor 1 oktober 2007 in de uitkering zaten.

6.1.4 Er wordt ongeacht de draagkracht van belanghebbende een betaalverplichting opgelegd.

6.1.5 Er vindt heronderzoek verhaal plaats als de verhaalbijdrage op nihil is gesteld in verband met schulden. Dit heronderzoek wordt ingepland op het moment dat de schulden in redelijkheid voldaan kunnen zijn. De verhaalbijdrage wordt bij een heronderzoek naar de draagkracht niet gewijzigd als deze in vergelijking met het vorig onderzoek niet hoger is dan € 25,- per maand.

6.1.6 Het college besluit indien nodig tot verhaal in rechte.

6.1.7 De gemeente ziet af van verhaal op onderhoudsplichtigen van  jongmeerderjarigen (18 tot 21 jaar).

6.1.8 Bij het bestaan van dringende redenen kan worden afgezien van verhaal.

Toelichting

Inleiding

Op 16 juli 2009 is de Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in verband met de inning van partneralimentatie bekend gemaakt (zie Stb. 2009, 303). Hiermee is het dwangmiddel voor de inning van alimentatie voor kinderen uitgebreid met de mogelijkheid om ook partneralimentatie door het LBIO te laten innen.

Voor de verhaalpraktijk heeft dit tot gevolg dat geen gebruik meer hoeft te worden gemaakt van de verhaalsmogelijkheid als bedoeld in artikel 62b van de WWB. In de plaats daarvan kan de belanghebbende op grond van artikel 55 van de WWB  verplicht worden de inning van alimentatie over te dragen aan het LBIO als hij een (groter) beroep doet op bijstand, omdat een door de rechter opgelegde alimentatieverplichting niet wordt nagekomen. Deze wetswijziging draagt ertoe bij dat een alimentatiegerechtigde eenvoudiger in staat is dan wel verplicht kan worden zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen als de ex-partner de verplichtingen niet nakomt.

Op grond van artikel 55 van de WWB kan de belanghebbende, naast de verplichting tot het effectueren van bestaande alimentatieaanspraken, tevens de verplichting opgelegd worden een gerechtelijke procedure te starten ter verkrijging van een alimentatiebijdrage. In afwachting van de uitspraak van de rechtbank, gaat sociale zaken al wel over tot verhaal. Het accent komt, door het opleggen van de alimentatie eis-verplichting, echter meer op de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende te liggen. Nadat de rechter de alimentatiebijdrage heeft vastgesteld wordt de verhaalbijdrage omgezet in een inkomstenkorting in verband met alimentatie. De gemeente conformeert zich vanaf dan aan de uitspraak van de rechter en beëindigt het bijstandsverhaal.

Het opleggen van de verplichting tot het effectueren van bestaande alimentatieaanspraken dan wel starten van een gerechtelijke procedure in verband met het eisen van alimentatie, betekent ook dat medewerking door belanghebbenden in voorkomende gevallen zal moeten worden afgedwongen. Team invordering zal, in samenspraak met een medewerker inkomen, medewerking afdwingen door het starten van een maatregelenonderzoek en het eventueel opleggen van een maatregel (op grond van artikel 16 van de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012, omdat er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid). Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan blijken door het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering (toelichting op artikel 16 maatregelenverordening).

Indien incasso niet tot resultaat leidt of indien in bijzondere gevallen dit in redelijkheid niet van de bijstandsgerechtigde gevergd kan worden, of een rechterlijke uitspraak over alimentatie ontbreekt, zal het college gebruik maken van zijn bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 62 en 62b van de WWB.

Wettelijke grondslag voor verhaal

Verhaal is een bevoegdheid van het college om in een aantal gevallen kosten van bijstand bij derden in rekening te brengen.

Verhaal heeft dus, in tegenstelling tot terugvordering, nooit betrekking op personen die de bijstand zelf ontvangen, maar op derden zoals bijvoorbeeld de gewezen echtgenoot die onderhoudsplichtig is jegens de persoon die bijstand ontvangt. Bij samenloop van de mogelijkheid tot terugvordering en de mogelijkheid tot verhaal op de gewezen echtgenoot, is het aan het college om te kiezen. Verhaal heeft dus geen voorrang boven terugvordering.

Verhaalsgronden

De WWB geeft de volgende drie gronden voor verhaal:

1. Verhaal op onderhoudsplichtige. Hieronder valt:

  • *

    verhaal op degene die de onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot niet of niet behoorlijk nakomt;

  • *

    verhaal op degene die de onderhoudsplicht jegens zijn minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt;

  • *

    verhaal op het minderjarig kind dat de onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

  • *

    verhaal op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

  • *

    verhaal op degene die zijn onderhoudsplicht jegens zijn meerderjarig kind van 18 tot 21 jaar, dat bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 van de WWB ontvangt, niet of niet behoorlijk nakomt.

2. Verhaal op ontvanger schenking. Dit geschiedt als:

  • *

    degene aan wie de belanghebbende die bijstand ontvangt een schenking heeft gedaan.

3. Verhaal op de nalatenschap van de belanghebbende. Dit is onder andere mogelijk indien:

 

  • *

    aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

  • *

    de bijstand was verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht;

  • *

    bijstand wordt verleend voor de kosten van de lijkbezorging van de belanghebbende, begraven of cremeren, op grond van de WWB.

Voor de eerste verhaalgrond op onderhoudsplichtigen geldt: daar waar verhaal op zijn plaats is zal gebruik gemaakt worden van de verhaalvormen zoals genoemd in de verhaalgronden, behalve het verhaal op degene die zijn onderhoudsplicht jegens zijn meerderjarig kind van 18 tot 21 jaar, dat bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 WWB ontvangt, niet of niet behoorlijk nakomt. De gemeente Leeuwarden past deze grond niet toe in verband met de geringe aantallen meerderjarig kinderen van 18 tot 21 jaar die bijstand ontvangen en het feit dat de relevante gevallen bijna nooit voldoende draagkracht bezitten om effectief te verhalen.

De toepassing van verhaal op de te handhaven verhaalsvormen zal zorgvuldig moeten geschieden daar persoonlijke omstandigheden vaak aanleiding kunnen geven tot het afzien van verhaal. Bij de beoordeling van het recht tot verhaal op een onderhoudsplichtige wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

Voor de berekening van de verhaalbijdrage worden de Tremanormen als leidraad genomen.

Er dient slechts te worden bijgedragen op grond van de onderhoudsplicht voor zover er behoefte is. Eerst dient beoordeeld te worden of sprake is van draagkracht. Die draagkracht wordt beoordeeld middels een controle van Suwinet. Als blijkt dat het inkomen uit werk of sociale uitkering minder bedraagt dan het wettelijk minimum bruto loon bij een volledig dienstverband, dan wordt op voorhand definitief afgezien van verhaal vanwege onvoldoende financiële draagkracht. Een tweede beoordeling vindt plaats door controle van de Kamer van Koophandel. Indien blijkt dat de onderhoudsplichtige werkzaam is als zelfstandig ondernemer dan vindt altijd een aanschrijving plaats in het kader van verhaal.

Als de draagkracht toereikend is, is de behoefte van de kinderen beslissend, Die behoefte wordt vastgesteld d.m.v. de Trematabel . Eigen aandeel kosten van kinderen. De gemeente kan nooit meer verhalen dan de verstrekte bruto bijstand. Ook als de bepaalde bijdrage voor de kinderen zo hoog is dat deze feitelijk niet alleen aan de kinderen ten goede komt, maar ook aan de moeder (meestal), is dit geen reden om het verhaalsbedrag lager vast te stellen. De bijstand is onsplitsbaar. Alle middelen van de in de gezinsbijstand betrokken personen tellen mee. De bijdrage blijft derhalve niet beperkt tot het verschil tussen de norm alleenstaande ouder en die van een alleenstaande. De ingangsdatum van deze vorm van verhaal is altijd de dag na datum dagtekening eerste inlichtingenverzoek verhaal.

Voor de tweede verhaalgrond (verhaal op ontvanger schenking) geldt: de regel bepaalt dat kosten van bijstand kunnen worden verhaald op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan, voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet zou hebben plaatsgevonden. Onder een schenking kan o.a. worden verstaan:

  • *

    het geven van geld of goed om niet;

  • *

    het kwijtschelden van een schuld;

  • *

    het verwerpen van een erfenis;

  • *

    het verkopen van een goed beneden de marktwaarde;

  • *

    het overbedelen van de ex-echtgenoot bij een boedelscheiding.

Verhaal is evenwel niet mogelijk als de schenker de noodzaak van bijstandsverlening, gelet op alle omstandigheden, ten tijde van de schenking redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien.

Voor de derde verhaalgrond (verhaal op nalatenschap)geldt: indien de terugvordering al tijdens het leven heeft plaatsgevonden kan bij het overlijden de vordering gewoon worden ingebracht om uit de nalatenschap te worden voldaan. Eventuele erfgenamen kunnen worden aangesproken in hun hoedanigheid als opvolgers onder algemene titel. Indien de vordering bij of na het overlijden wordt ontdekt en nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden, kan slechts op de nalatenschap verhaal worden gezocht. Op eventuele erfgenamen kan geen verhaal worden gezocht.

Bij verhaal moet onderscheid worden gemaakt in de situatie waarin er een uitvoerbare rechterlijke uitspraak is, en de situatie waarin die er niet is. De inhoud van het verhaalbesluit en het karakter van verhaalbesluit (wel of geen executoriale titel) verschilt naargelang de situatie.

Wel een uitvoerbare rechterlijke uitspraak (alimentatie gevraagd door belanghebbende)

Met een uitvoerbare rechterlijke uitspraak wordt hier bedoeld een uitvoerbare rechterlijke uitspraak in de zin van artikel 62b van de WWB, dus een uitvoerbare rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Indien betaling door de onderhoudsplichtige uitblijft kan invordering anders dan een verhaalbesluit op grond van artikel 62 van de WWB en artikel 62f van de WWB geschieden door middel van een dwangbevel. Indien een rechterlijke uitspraak niet wordt nagekomen, kan het college conform de rechterlijke uitspraak verhalen. Alsdan moet dit schriftelijk aan de onderhoudsplichtige bekend gemaakt worden, met de aanmaning dat het achterstallige bedrag binnen dertig dagen moet zijn voldaan. Tegen dit besluit kan de onderhoudsplichtige geen bezwaar indienen. Wel kan hij binnen een periode van 30 dagen in verzet komen bij de rechtbank, waarbij hij zich niet kan verzetten tegen het opleggen van de onderhoudsbijdrage. Het verzet heeft een schorsende werking (artikel 62b van de WWB). Pas als het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard kan tot invordering worden overgegaan.

Voor het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag hoeft geen deurwaarder te worden ingeschakeld. Als er ten behoeve van de invordering behoefte is aan het leggen van executoriaal beslag op iets anders dan het loon of de uitkering van de onderhoudsplichtige, dan dient een gerechtsdeurwaarder ingeschakeld te worden.

Geen uitvoerbare rechterlijke uitspraak (n.a.v. verzoekschrift gemeente)

Het verhaalbesluit, anders dan een verhaalbesluit bij niet nakoming van een rechterlijke uitspraak, heeft geen executoriale titel. Bij het verhaalbesluit wordt het bedrag of worden de bedragen genoemd, alsmede de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd. Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken. Indien de belanghebbende, nadat deze de verhaalbeschikking heeft ontvangen, niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte. Hiertoe wordt een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank (artikel 62h van de WWB). Dwanginvordering na een rechterlijke verhaalsuitspraak vangt aan met een dwangbevel.

Dringende redenen

In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Als er bijvoorbeeld in het verleden sprake is geweest van mishandeling, is dit op zich niet voldoende reden om nu af te zien van verhaal. Zelfs incest is niet voldoende reden om af te zien van verhaal ten behoeve van het kind, indien niet nader wordt ingegaan op de consequenties van verhaal. Er kan besloten worden om tijdelijk van verhaal af te zien bij verblijf van belanghebbende in een ‘Blijf van mijn lijf’-huis. Indien wordt verhaald, wordt de woonplaats van belanghebbende immers bekend, hetgeen een risico zou kunnen vormen voor de veiligheid van belanghebbende en de eventueel bij belanghebbende verblijvende kinderen.

Met betrekking tot de onderhoudsplichtige kan gedacht worden aan de situatie waarin ingesteld verhaal dermate ernstige psychische problemen tot gevolg heeft, dat doorzetten van verhaal onacceptabel geacht wordt. De aangevoerde redenen dienen geobjectiveerd te worden, oftewel geverifieerd en bevestigd te worden door derden, zoals politie,(vertrouwens)arts, psycholoog en maatschappelijk werkende. Voorkomen moet worden dat de gemeente op grond van niet-bevestigde argumenten besluit om af te zien van verhaal. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

Verhaal in rechte en heronderzoek

Het college besluit tot verhaal in rechte als de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat. De gemeente kan in een verhaalprocedure op grond van art. 62h van de WWB in rechte optreden zonder procureur. De gemeente is bij verhaal in rechte geen vast recht en geen vergoeding voor de deurwaarder verschuldigd, met uitzondering van het uitbrengen van exploten. Voor de behandeling van verzoekschriften met betrekking tot verhaal in rechte en verzoeken tot wijziging van een rechterlijke verhaalsuitspraak, is de rechtbank bevoegd. Het college neemt een apart besluit tot verhaal in rechte. Het indienen van een verzoekschrift is een taak van de burgemeester, maar geschiedt in de praktijk door een gemandateerde.

Door de rechter vastgestelde verhaalsbedragen worden van rechtswege gewijzigd. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente ieder jaar na een wijziging van de alimentaties om nieuwe vaststelling van de door de rechter vastgestelde verhaalsbedragen moet verzoeken.

Behoudens ingeval van verhaal op de nalatenschap van kosten van bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht, worden kosten van bijstand die meer dan vijf jaar voor de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald. Deze verjaringstermijn staat echter niet in de weg aan latere tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak.

Voor de belanghebbende op wie verhaal wordt gezocht, geldt een afzonderlijke inlichtingenplicht. Hij is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor het verhaal van belang zijn. Het niet voldoen aan deze inlichtingenplicht houdt automatisch in dat de onderhoudsplichtige een onderhoudsbijdrage ten hoogte van de bruto kosten van de bijstand wordt opgelegd.

Als geen draagkracht is vastgesteld verricht het college, indien nihilstelling plaats vond vanwege schulden, één keer een onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalbijdrage. Dit onderzoek wordt ingepland op het moment dat de schulden redelijkerwijs kunnen zijn voldaan door de onderhoudsplichtige. Beoordeeld wordt in dit onderzoek of de onderhoudsplichtige in staat is alsnog een verhaalbijdrage te voldoen. Mocht er draagkracht zijn dan wordt hem alsnog een verhaalbijdrage opgelegd. Vind nihilstelling plaats op grond van onvoldoende financiële draagkracht op grond van het inkomen (dus zonder schulden), dan wordt definitief afgezien van verhaal.

Er worden, uitzonderlijke situaties daargelaten, geen heronderzoeken verhaal meer uitgevoerd. De onderhoudsplichtige heeft te allen tijde het recht om (schriftelijk) een verzoek tot herziening van de verschuldigde verhaalbijdrage in te dienen. Er vindt dan alsnog een herbeoordeling plaats. 

Mochten gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, dan wordt als gevolg van dit onderzoek de verhaalbijdrage gewijzigd vastgesteld. Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een verhaalbijdrage als de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 25,- per maand.

Hoofdstuk 7 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden per 9 februari 2012 in werking, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Handhaving Wet Werk en Bijstand en Wet Investeren in Jongeren, zoals vastgesteld op 6 juli 2010.