Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zevenaar

nr 07.02 Monumentenverordening Zevenaar 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZevenaar
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingnr 07.02 Monumentenverordening Zevenaar 2004
CiteertitelMonumentenverordening Zevenaar 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpruimtelijke ordening, stadsvernieuwing en bouw- en woningtoezicht.

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet artikel 147 en 149. Monumentenwet artikel 12, 14 en 15.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-01-200501-01-2011nieuwe regeling bij gemeentelijke herindeling

03-01-2005

Zevenaar Post, 19-1-2005

05-003
01-03-2004nieuwe regeling

18-02-2004

Zevenaar Post, onbekend

04-018

Tekst van de regeling

Intitulé

nr 07.02 Monumentenverordening Zevenaar 2004

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap, zijn cultuurhistorische waarde of zijn archeologische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk archeologisch monument:

    monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c.

    beschermd gemeentelijk monument:

onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van of behoren tot het onroerende monument en die genoemd worden in de beschrijving als bedoeld in artikel 9, tweede lid;

d.gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken;

e.beschermd rijksmonument:

onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

f.kerkelijk monument:

onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van, of behoren tot het onroerende monument en die genoemd worden in de beschrijving als bedoeld in artikel 9, tweede lid;

  • g.

    beschermd stads- en dorpsgezicht:

    • een groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde, waarin zich al dan niet één of meer monumenten bevinden en welke groep ingevolge deze verordening geplaatst is op de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten;

  • h.

    beschermd archeologisch gevoelig gebied:

een gebied dat van algemeen belang is voor de gemeente vanwege de aangetoonde of waarschijnlijke aanwezigheid van archeologische monumenten en dat ingevolge deze verordening is vermeld op de gemeentelijke lijst van archeologisch gevoelige gebieden;

i.kaart en lijst gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied:

de kaart en de lijst waarop zijn aangegeven en geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd aangewezen gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied;

  • j.

    monumentencommissie:

    de door het college ingestelde commissie als bedoeld in artikel 3.

  • k.

    bouwhistorisch onderzoek:

    in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • l.

    archeologisch onderzoek:

in schriftelijke rapportage vastgelegd veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

m.het doen van opgravingen:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten,waardoor verstoring van de bodem optreedt;

n.eigenaren:

degenen die in de openbare registers als eigenaren en zakelijk gerechtigden van een onroerend monument zijn ingeschreven;

  • o.

    het college:

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar.

  • p.

    selectiecriteria:

Door de raad vastgestelde criteria te hanteren bij procedures ter aanwijzing van een onroerend monument tot beschermd gemeentelijk monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 2 DE MONUMENTENCOMMISSIE

Artikel 3 Taak monumentencommissie

  • 1.

    Er is een monumentencommissie met als taak op verzoek of uit eigen beweging het college te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de uitvoering van deze verordening en over andere zaken betreffende de monumentenzorg.

  • 2.

    De leden van de commissie ontvangen een door het college vast te stellen vergoeding.

  • 3.

    De samenstelling, onafhankelijkheid en werkwijze van de monumentencommissie wordt geregeld in een door het college vast te stellen reglement.

Artikel 4 Termijn van advisering

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na de dag van ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Ingeval het college na acht weken geen advies heeft ontvangen, wordt de monumentencommissie geacht te hebben geadviseerd.

HOOFDSTUK 3 DE AANWIJZING ALS BESCHERMD GEMEENTELIJK MONUMENT

Artikel 5 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op schriftelijke aanvraag van een belanghebbende, een onroerend monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2.

    Beschermwaardig zijn objecten:

    • a.

      waarvan het casco (bouwkundige hoofdstructuur) in een redelijk goede staat is, zodat het object is te restaureren zonder volledige afbraak;

    • b.

      waarvan de oorspronkelijke vorm of aanleg in hoofdopzet nog aanwezig is, tenzij het een historisch gegroeide situatie betreft;

    • c.

      met een architectonische betekenis/kunstwaarden en/of oudheidkundige waarde en/of een stedenbouwkundige/ensemble-waarde.

  • 3.

    Van een object wordt een beschrijving gemaakt, welke de volgende elementen bevat:

    • a.

      een recente, duidelijke foto van het object;

    • b.

      plaats en straat, kadastrale aanduiding;

    • c.

      oorspronkelijk en huidige functie;

    • d.

      bouwjaar en bouwstijl;

    • e.

      omschrijving van het geheel en van de afzonderlijke onderdelen zoals gevels, vensters, deuren en dak;

    • f.

      situering op het perceel;

    • g.

      omgeving van het object;

    • h.

      bijzonderheden;

    • i.

      motivatie voor de aanwijzing;

    • j.

      naam en adresgegevens van de eigenaar en zakelijk gerechtigden;

    • k.

      indeling of inrichting object.

  • 4.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 5.

    Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een onroerend monument als beschermd gemeentelijk monument bepalen, dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 6.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Gelderland.

  • 7.

    Het college geeft van zijn voornemen tot aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument kennis aan de eigenaren. Tevens wordt aan degene die om aanwijzing heeft verzocht het voornemen kenbaar gemaakt. De kennisgeving geschiedt schriftelijk; in spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken.

  • 8.

    Het college neemt met betrekking tot kerkelijke monumenten geen beslissing tot aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument dan na overleg met de eigenaar.

Artikel 6 Zienswijze

De eigenaren en degenen die om aanwijzing hebben verzocht kunnen binnen zes weken na de dag van verzending van de kennisgeving bedoeld in artikel 5, zevende lid, schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken bij het college.

Artikel 7 Voorbescherming

  • 1.

    Met het oog op wijzigingen op of aan een monument dat nog niet geplaatst is op de gemeentelijke monumentenlijst, dan wel om aantasting van een dergelijk monument te voorkomen, zijn de artikelen 12,13, 14, 15 en 16 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De voorbescherming bedoeld in het eerste lid vangt aan op de dag na verzending aan de eigenaar van de kennisgeving, waarin het college zijn voornemen tot aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument mededeelt.

  • 3.

    De voorbescherming duurt voort tot het moment waarop het monument wordt geregistreerd als gemeentelijk beschermd monument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, dan wel tot het moment dat vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd.

  • 4.

    Indien het college een jaar nadat het voornemen kenbaar is gemaakt, geen beslissing omtrent aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument heeft genomen, vervalt de voorbescherming als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8 Beslistermijn, bekendmaking en mededeling

  • 1.

    Het college beslist binnen 18 weken na ontvangst van de aanvraag. Hij kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen; het college deelt dit zo spoedig mogelijk mee aan de eigenaar en de aanvrager.

  • 2.

    Het college maakt zijn besluit tot aanwijzing als beschermd gemeentelijke monument binnen vier weken na de datum van het besluit in ieder geval bekend aan de eigenaar en aan de in de openbare registers ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

  • 3.

    Mededeling van de bekendmaking als bedoeld in het vorige lid geschiedt in een lokaal dag- nieuws- of huisaanhuis-blad

Artikel 9 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en de redengevende beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument, waarbij zonodig die onderdelen worden genoemd waarop de bescherming met name is gericht.

Artikel 10 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan ambtshalve of op schriftelijke aanvraag van een belanghebbende wijzigingen aanbrengen in de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De artikelen 4, 5, vierde lid, en 8, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft het gestelde in het tweede lid achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend en bekend gemaakt als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid.

Artikel 11 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2.

    Alvorens het college besluit tot intrekken van de aanwijzing, wordt de eigenaar gehoord en vragen zij de monumentencommissie om advies. Artikel 4 en artikel 8, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het besluit tot intrekking wordt bekend gemaakt met toepassing van artikel 8, derde en vierde lid. De monumentencommissie ontvangt een afschrift.

  • 4.

    De aanwijzing wordt geacht te zijn ingetrokken, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of indien het beschermd gemeentelijk monument op grond van een monumentenverordening van de provincie Gelderland wordt aangewezen als beschermd provinciaal monument.

  • 5.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend en wordt bekend gemaakt op de wijze bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 4 VERGUNNINGEN TOT WIJZIGING OF AFBRAAK VAN BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 12 Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument geheel of gedeeltelijke af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 13 De aanvraag

  • 1.

    Het college stelt een formulier vast voor de indiening van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 12, tweede lid.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergunning, wordt ingediend bij het college.

  • 3.

    Bij de aanvraag om vergunning moeten de volgende bescheiden in drievoud worden overgelegd:

    • a.

      een situatietekening (schaal 1:1000) waaruit blijkt de situering van het bouwwerk op het betreffende terrein en de daarop voorkomende bebouwing, de wijze van ontsluiting, de aangrenzende terreinen met de daarop voorkomende bebouwing en het beoogde gebruik van het bij het bouwwerk behorende terrein;

    • b.

      tekeningen of foto’s van de omgeving inclusief de in de nabijheid gelegen bouwwerken voor zover nodig ter beoordeling van het uiterlijk van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • c.

      tekeningen of gegevens waaruit blijkt welke onderdelen van het monument aan wijzigingen onderhevig zullen zijn, de bestaande en de nieuwe toestand van deze delen, alsmede de details of gegevens die, naar het oordeel van het college relevant zijn om op de aanvraag te kunnen beslissen;

    • d.

      een werkbeschrijving of bestek.

  • 4.

    Het college kan ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag bepalen, dat bouwhistorisch onderzoek moet worden uitgevoerd door de aanvrager.

Artikel 14 De behandeling van de aanvraag

  • 1.

    Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, legt het college de aanvraag voor een ieder ter inzage. Van de terinzagelegging wordt mededeling gedaan in een lokaal dag- nieuws- of huis-aan-huisblad.

  • 2.

    Het college vraagt zo spoedig mogelijk advies aan de monumentencommissie. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het college beslist op een aanvraag binnen 18 weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 4, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het college kan aan de vergunning als bedoeld in artikel 12 slechts voorwaarden verbinden die strekken tot de bescherming van het belang met het oog waarop de vergunning is vereist.

  • 5.

    De werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, onherroepelijk op het beroep is beslist.

Artikel 15 Kerkelijk monument

Voorzover sprake is van een vergunningaanvraag, waarbij de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn, wordt de vergunning niet verleend dan in overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 16 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 12, tweede lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      2 jaar na de verlening geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

  • 2.

    Het college stelt de vergunninghouder van het voornemen tot intrekking van de vergunning in kennis.

  • 3.

    Een afschrift van het besluit tot intrekking wordt aan de monumentencommissie toegezonden.

HOOFDSTUK 5 DE BESCHERMING VAN GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

Artikel 17 De aanwijzing

  • 1.

    De gemeenteraad kan een gebied aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of op grond van de monumentenverordening van de provincie Gelderland.

  • 3.

    Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, verzoekt hij het college advies te vragen aan de monumentencommissie. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing. In spoedeisende gevallen kan het advies achterwege blijven.

Artikel 18 Bekendmaking en mededeling

Het college maakt het besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht binnen 4 weken na de datum van het besluit bekend. Artikel 8, derde en vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19 Registratie op de lijst beschermde stads- en dorpsgezichten

  • 1.

    Het college registreert het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de lijst beschermde stads- en dorpsgezichten welke onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De lijst als bedoeld in het eerste lid bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de op een kaart aangegeven gebiedsbegrenzing en de redengevende beschrijving van het gebied.

Artikel 20 Intrekken van de aanwijzing

De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn indien:

  • a.

    een besluit van de minister tot aanwijzing van het beschermd stads- en dorpsgezicht ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 onherroepelijk is geworden;

  • b.

    een besluit ingevolge een provinciale verordening tot aanwijzing van het beschermde stads- en dorpsgezicht onherroepelijk is geworden.

Artikel 21 Beschermend bestemmingsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de ruimtelijk ordening.

  • 2.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht bepaalt de gemeenteraad of en in hoeverre een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het eerste lid kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Het college hoort de monumentencommissie inzake een raadsvoorstel tot vaststelling van een bestemmingsplan bedoeld in het eerste lid. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden bouwwerken die zijn gelegen in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college of in strijd met de bij de vergunning gestelde voorwaarden een bouwwerk in een beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht:

    • a.

      te verstoren, te plaatsen, op te richten, geheel of gedeeltelijk af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een bouwwerk te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het stads-en dorpsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren en erfafscheidingen -niet zijnde een bouwwerk- te wijzigen.

  • 3.

    In een gebied dat is aangewezen als een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en waarvoor nog geen beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 18, eerste lid onherroepelijk is geworden, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen zonder vergunning van het college; het verbod als bedoeld in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Ingeval van gehele of gedeeltelijke afbraak als bedoeld in het tweede lid, kan de vergunning worden geweigerd, wanneer onvoldoende is verzekerd dat vervangende nieuwbouw past in de karakteristiek van het beschermde stads- of dorpsgezicht.

  • 5.

    Er is geen vergunning vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het college;

  • 6.

    Op de behandeling van aanvragen om een vergunning zijn de artikelen 13, 14, eerste en tweede lid, 15 en 16 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6 DE BESCHERMING VAN ARCHEOLOGISCH GEVOELIGE GEBIEDEN EN ARCHEOLOGISCHE MONUMENTEN

Artikel 23 De aanwijzing

  • 1.

    Het college kan al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een terrein aanwijzen als gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied.

  • 2.

    Voordat het college besluit over de aanwijzing vraagt hij de monumentencommissie zo spoedig mogelijk advies. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing. In spoedeisende gevallen kan het advies achterwege blijven.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988, of dat op grond van een provinciale verordening is ingeschreven in een provinciaal register.

Artikel 24 Voorbescherming

  • 1.

    Het college zendt aan de eigenaar van een terrein een kennisgeving van zijn voornemen tot aanwijzing van het terrein als gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied.

  • 2.

    Met ingang van de dag na die waarop de kennisgeving genoemd in het vorige lid aan de eigenaar van een terrein is verzonden tot het moment waarop de registratie als bedoeld in artikel 27 plaatsvindt, dan wel vaststaat, dat het terrein niet wordt geregistreerd, zijn artikel 7, vierde lid en de artikelen 12 tot en met 16 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Het college beslist binnen 18 weken na de dag van ontvangst van het advies van de monumentencommissie. Artikel 4, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Indien de aanwijzing als gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied geschiedt op initiatief van het college, beslist het college binnen 18 weken nadat het voornemen tot aanwijzing kenbaar is gemaakt.

  • 3.

    Het college kan de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen, mits belanghebbenden daarvan in kennis worden gesteld.

Artikel 26 Bekendmaking en mededeling
    • 1.

      Het college maakt het besluit tot aanwijzing als beschermd gemeentelijke archeologisch gevoelig gebied binnen vier weken na de datum van het besluit in ieder geval bekend aan de eigenaar en aan de in de openbare register ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

    • 2.

      Mededeling van de bekendmaking als bedoeld in het vorige lid geschiedt in een lokaal dag- nieuws- of huis-aan-huisblad

Artikel 27 Registratie
    • 1.

      Er is een kaart waarop gemeentelijke archeologisch gevoelige gebieden zijn aangegeven.

    • 2.

      Het college geeft het tot gemeentelijk archeologisch meldingsgebied aangewezen terrein aan op de kaart bedoeld in het eerste lid.

    • 3.

      Bij de in lid 1 bedoelde kaart behoort een lijst waarop wordt aangegeven de datum van de aanwijzing, de plaatselijke aanduiding, de op de kaart aangegeven gebiedsbegrenzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en de redengevende beschrijving van het gebied.

Artikel 28 Wijziging van de aanwijzing
    • 1.

      Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op verzoek van belanghebbende wijzigen.

    • 2.

      Voordat het college besluit over de aanwijzing vraagt hij de monumentencommissie om advies; artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

    • 3.

      De artikelen 23, derde lid, 25, 26 en 27 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29 Intrekken van de aanwijzing
    • 1.

      Het college kan de aanwijzing intrekken.

    • 2.

      Voordat het college besluit over de aanwijzing vraagt hij de monumentencommissie zo spoedig mogelijk advies.

    • 3.

      De artikelen 23, derde lid, 25, 26 en 27 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30 Verbodsbepaling
    • 1.

      Het is verboden in een beschermd gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0,50 meter onder het maaiveld.

    • 2.

      Het college kan de dieptegrens nader bepalen als vaststaat dan wel wordt vermoed, dat sprake is van archeologische waarden en vondsten op een geringere of op een grotere diepte.

    • 3.

      Het college verleent ontheffing van het bepaalde in het eerste en het tweede lid, indien:

    • a.

      aan door het college aan te wijzen personen toegang tot het terrein wordt geboden, èn

    • b.

      aan de onder a. genoemde personen de mogelijkheid wordt geboden om voorafgaand archeologisch onderzoek te verrichten of te doen verrichten.

Artikel 31 Aanvraag om ontheffing
    • 1.

      Een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 30, derde lid, wordt ingediend bij het college.

    • 2.

      Voordat het college beslist op de aanvraag, vraagt hij advies over de aanvraag aan de monumentencommissie. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

    • 3.

      Voordat het college beslist op de aanvraag, kan hij van de aanvrager een archeologisch onderzoek verlangen.

    • 4.

      Het college beslist binnen 18 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

    • 5.

      De werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, onherroepelijk op het beroep is beslist.

    1.

     

Artikel 32 Intrekken van de ontheffing
    • 1.

      Het college kan de ontheffing intrekken indien:

    • a.

      de ontheffing ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      degene aan wie de ontheffing is verleend de voorschriften niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de houder van de ontheffing zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het archeologisch gevoelig gebied zwaarder dient te wegen;

    • d.

      Niet binnen twee jaar na de dag waarop de ontheffing is verleend, van de ontheffing gebruik is gemaakt.

    • 2.

      De monumentencommissie ontvangt een afschrift van de beschikking tot ontheffing.

HOOFDSTUK 7 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN
  •  

Artikel 33 Vergunning voor beschermd rijksmonument
    • 1.

      Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument tezamen met de naar voren gebrachte zienswijzen aan demonumentencommissie, na afloop van de termijn van veertien dagen, bedoeld in artikel 12, tweede lid van de Monumentenwet 1988.

    • 2.

      Demonumentencommissie adviseert over de aanvraag binnen acht weken na de dag van verzending van het afschrift.

    • 3.

      Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt demonumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 8 SCHADEVERGOEDING
  •  

Artikel 34 Schadevergoeding
    • 1.

      Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering een vergunning te verlenen tot wijziging, afbraak, verstoring, verwijderen van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 12, tweede lid;

    • b.

      de weigering een vergunning te verlenen tot wijziging, afbraak, verstoring, verwijdering van een onroerende zaak gelegen in een gebied dat is aangewezen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 17;

    • c.

      de weigering een ontheffing te verlenen als bedoeld in artikel 31;

    • d.

      voorschriften verbonden aan een vergunning bedoeld onder a. en b. of aan een ontheffing bedoeld onder c.,

    schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

    2.Een verzoek tot schadevergoeding wordt behandeld volgens de bepalingen van de Procedure-verordening planschadevergoeding Zevenaar 1993.

HOOFDSTUK 9 HANDHAVING
  •  

Artikel 35 Strafbepaling
  • Hij, die handelt in strijd met artikel 12, 22 of 30 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 36 Toezicht
  • Het college wijst de ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 37 Opsporingsbevoegdheid
  • De opsporing van de in artikel 35 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 38 Binnentreden
  • De ambtenaren bedoeld in de artikelen 36 en 37 hebben toegang tot alle beschermde monumenten en archeologisch gevoelige gebieden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

HOOFDSTUK 10 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
  • 1.

     

Artikel 39 Inwerkingtreding
    • 1.

      Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten treedt zij onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet in werking op 1 maart 2004.

    • 2.

      De Monumentenverordening gemeente Zevenaar, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 26 juni 1991, vervalt op 1 maart 2004.

    • 3.

      Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

    • 4.

      De Monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 26 juni 1991, wordt -voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten- ingetrokken op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

    • 5.

      Lopende procedures die beogen dat monumenten en/of stads- en dorpsgezichten worden geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst respectievelijk de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten worden geacht te zijn gevoerd overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

    • 6.

      Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van deze verordening.

Artikel 40 Citeertitel
  • Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening Zevenaar 2004”

    Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 februari 2004.

    de griffier, de voorzitter,

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
  • MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE ZEVENAAR 2004

    HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1 Begripsbepalingen

    a.De omschrijving van het begrip monument sluit goeddeels aan bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. De vijftig-jaargrens echter die voor rijksmonumenten geldt, is niet overgenomen voor gemeentelijke monumenten. Hierdoor is het mogelijk monumenten “jonger” dan vijftig jaar onder de werking van de verordening te brengen.

    Overigens staat het gemeenten vrij om naast de bepaling van het begrip "monument" in de monumentenverordening, aanvullende criteria op te stellen. Aldus de Afdeling bestuurs-rechtspraak .

    Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Deze omschrijving is dermate ruim, dat zij ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde, die hier als het ware een toegevoegde waarde aan geeft.

    Terreinen kunnen bijvoorbeeld zijn parken, tuinen, een boerenerf, een schootsveld rond een kasteel, of een slagveld waar zich een historische gebeurtenis heeft afgespeeld. Het is niet vereist dat op het terrein een bouwkundig monument voorkomt om over een monument te kunnen spreken. Een zaak is een veel ruimer begrip.

    b. gemeentelijk archeologisch monument

    Het onderscheid tussen het begrip ‘beschermd gemeentelijk monument’ en het begrip ‘beschermd rijksmonument’ geldt ook ten aanzien van archeologische monumenten. Op de aanvraag voor een vergunning voor een beschermd archeologisch rijksmonument beslist namelijk de minister, terwijl het college beslist op een vergunningaanvraag voor een beschermd gemeentelijk archeologisch monument.

    Artikel 39 van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat het verboden is opgravingen te doen zonder schriftelijke vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor zowel rijks- als gemeentelijke archeologische monumenten.

    De eigendom van roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van een opgraving is

    geregeld in artikel 43 van de Monumentenwet 1988.

    c. beschermd gemeentelijk monument

    De verordening voorziet alleen in de bescherming van onroerende monumenten. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Het effectueren van de bescherming van een roerend monument is daarom problematisch.

    Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen op basis van de redengevende beschrijving wel worden beschermd.

    d. gemeentelijke monumentenlijst

    De registratie van een monument op deze lijst is een administratieve handeling, niet gericht op enig rechtsgevolg.

    e. beschermd rijksmonument

    De wetgever heeft gekozen voor de aanwijzing tot beschermd rijksmonument door de minister, maar voor decentralisatie van het vergunningenstelsel naar de gemeente. Ten behoeve van de uitvoering van dit vergunningenstelsel verlangt artikel 15 van de Monumentenwet 1988 dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin tenminste de advisering door een deskundige commissie is geregeld. Om die reden is het nodig om een omschrijving van een beschermd rijksmonument op te nemen in deze verordening. Op de vergunningverlening voor deze categorie monumenten zijn de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing. Zie voorts de toelichting bij artikel 33.

    f kerkelijk monument

    Zie de toelichting bij artikel 5, lid 8. Bij de aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument moeten het college overleggen met de eigenaar. Het bereiken van overeenstemming tussen beide partijen kan onderdeel vormen van de vergunningsprocedure tot wijziging van een beschermd kerkelijk monument. Zie voorts de toelichting onder c.

    g. beschermd stads- en dorpsgezicht

    De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument is als vorm van bescherming voor een stads-en dorpsgezicht soms onvoldoende. De beschermwaardigheid ligt vaak vooral in het totaal van een bepaald gebied; de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang wordt als bepalend element beschouwd. Het beschermende bestemmingsplan vormt in dat geval de basis van de bescherming. De uitwerking kan bijvoorbeeld geschieden via een beeldkwaliteitsplan. De lijst maakt onderdeel uit van de gemeentelijke monumentenlijst.

    h. gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied

    In een als zodanig aangewezen gebied zal bij een dreigende verstoring van het bodemarchief worden nagegaan of er archeologische waarden in het geding zijn. Dit kan leiden tot het doen van een opgraving.

    i.kaart en lijst van gemeentelijke archeologische gevoelig gebied

    Op deze kaart en bijbehorende lijst wordt onder meer de omvang van het archeologisch gevoelige

    gebied aangegeven en een beschrijving van de redenen van aanwijzing. Kaart en lijst maken onderdeel uit van de gemeentelijke monumentenlijst.

    j.monumentencommissie

    De samenstelling, benoeming, taken en bevoegdheden van de monumentencommissie worden geregeld in een door het college vast te stellen reglement.

    m.het doen van opgravingen

    Hieronder wordt verstaan: het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt.

    p.Selectiecriteria

    Deze criteria worden gelijktijdig met de Monumentenverordening Zevenaar 2004 door de raad vastgesteld.

    Artikel 2 Gebruik van het monument

    Bij het gebruik van het monument gaat het niet zo zeer om de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar om de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar aan het monument toekent, mede gelet

    op de constructie en de ligging. Dit is van belang bij de motivering van de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.

    HOOFDSTUK 2 DE MONUMENTENCOMMISSIE

    Artikel 3 Taak monumentencommissie

    Zie de toelichting achter artikel 1 onder j.

    Artikel 4 Termijn advisering

    Dit artikel regelt de voortgang van de procedure. Niet tijdig adviseren veronderstelt een positief advies tot plaatsing op de lijst als beschermd object.

    HOOFDSTUK 3 DE AANWIJZING ALS BESCHERMD GEMEENTELIJK MONUMENT

    Artikel 5 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

    Lid 1

    Het aanwijzen van een monument tot beschermd monument is geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid van het college. Op deze bevoegdheid is de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van

    toepassing, in het bijzonder Titel 4.1 Beschikkingen.

    Bij de aanwijzing behoort een omschrijving van de redenen voor de aanwijzing, de zogenoemde redengevende omschrijving. Met zo’n omschrijving kan worden voldaan aan de motiveringsplicht als geregeld in de artikelen 3:46 tot en met 3:50 van de Awb. De afweging van de belangen van de recht-

    hebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet eveneens uitdrukkelijk worden gemotiveerd in het aanwijzingsbesluit.

    De omschrijving vormt tevens het uitgangspunt voor de bescherming van het aangewezen monument.

    In zeer bijzondere gevallen kunnen ook interieurdelen worden aangewezen. Juist omdat het interieurdelen betreft, grijpt een dergelijke aanwijzing sterk in op de persoonlijke inrichtingswensen van de eigenaar respectievelijk gebruiker. Om deze reden kan dit alleen geschieden indien het zaken betreft met grote kwaliteit.

    Voordat het college besluit tot aanwijzing moeten de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord; afdeling 4.1.2 van de Awb is hier van toepassing.

    Het registreren van de aanwijzing op de gemeentelijke monumentenlijst is een administratieve handeling. Om die reden zijn de aanwijzing en de registratie van de aanwijzing in aparte artikelen opgenomen. Zie ook de toelichting bij artikel 9.

    Lid 2

    De hier genoemde toetsingscriteria zijn binnen de monumentenzorg in Nederland algemeen erkend.

    Wanneer bijvoorbeeld het casco van een monument in slechte staat is, of wanneer er dusdanige ingrij-pende verbouwingen zijn gepleegd als gevolg waarvan de oorspronkelijke vorm is verdwenen, is een object niet meer beschermwaardig.

    Lid 4

    De Monumentencommissie is een adviesorgaan in de zin van artikel 3:5 Awb; zie ook de artikelen 3:9, 3:49 en 3:50 Awb.

    Lid 5

    Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek is een discretionaire bevoegdheid van het college. Een bouwhistorisch onderzoek kan worden verricht bij de (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, bij de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument. De bouwhistorische waarde van een pand kan van belang zijn voor het besluit om een (deel van een) pand al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en voor de wijze waarop het pand op de gemeentelijke monumentenlijst wordt geregistreerd. De mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, kan van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen.

    Bouwhistorisch onderzoek en de aanwijzing tot beschermd monument

    De aanvraag tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument wordt veelal ingediend door een belangenvereniging tot behoud van monumenten en niet door de eigenaar. Ingeval een ander dan de eigenaar van een monument een aanvraag tot aanwijzing indient dan wel de gemeente ambtshalve een voorstel tot aanwijzing doet, kan de gemeente de eigenaar niet verplichten om een bouwhistorisch onderzoek uit te voeren.

    Om bouwhistorisch onderzoek te kunnen uitvoeren moet men al dan niet besloten ruimten en plaatsen betreden. Hiervoor is toestemming van de eigenaar nodig, hetgeen een probleem kan zijn. Binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen geregeld bij of krachtens de Wet op het binnentreden, te weten handhaven van de openbare orde en veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het is evident dat bouwhistorisch onderzoek hier niet onder valt. De gemeente is voor wat betreft het laten uitvoeren van

    bouwhistorisch onderzoek in een woning dan ook afhankelijk van de bereidheid van de bewoner om onderzoekers in zijn woning toe te laten.

    Bouwhistorisch onderzoek en de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument

    Zoals gezegd kan de mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen. Alvorens het college beslist op een vergunningaanvraag kan hij daarom bepalen, dat informatie nodig is over de bouwhistorische waarde. (Een deel van) de kosten van het onderzoek kan ten laste van de eigenaar worden gebracht.

    Het is niet noodzakelijk de voorwaarde van een bouwhistorisch onderzoek in de verordening vast te leggen, artikel 4:5 Awb biedt voldoende houvast. Er kan immers beargumenteerd worden, dat (de uitkomst van) een bouwhistorisch onderzoek tot de noodzakelijke gegevens behoort om tot een beoordeling van de aanvraag te komen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid. De gemeente kan de aanvrager bijvoorbeeld niet verplichten om voor het gehele pand bouwhistorisch onderzoek uit te voeren terwijl voor een deel van het pand een wijzigingsvergunning wordt aangevraagd.

    Daarnaast moet de gemeente bij het stellen van voorwaarden rekening houden met de kosten die met het bouwhistorisch onderzoek zijn gemoeid. Deze kosten moeten in redelijke verhouding tot de kosten van de verbouwing staan.

    Het is aan te raden in het aanvraagformulier bedoeld in artikel 13 op te nemen, dat bouwhistorisch onderzoek mogelijk nodig is om tot een beoordeling op de aanvraag te komen. Op deze manier is de aanvrager op het moment van aanvragen op de hoogte van wat er van hem wordt verlangd. Het onderzoek dient door deskundigen te worden uitgevoerd; in het aanvraagformulier kan worden aangegeven welke personen of instanties in zijn ogen voldoende gekwalificeerd zijn. Als de gemeente besluit bouwhistorisch onderzoek te subsidiëren, kunnen kwalitatief hogere eisen aan het onderzoek worden gesteld.

    In de vergunningvoorwaarden kan het doen van onderzoek en het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden worden geregeld, evenals het veilig stellen van afkomende bouwhistorische elementen.

    Lid 6

    Monumenten die aangewezen zijn als beschermd rijks- of provinciaal monument komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen. Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.

    Lid 8

    Deze bepaling is nodig omdat het voeren van overleg meer inhoudt dan het ‘naar voren brengen van zienswijzen’ en ‘horen’ op grond van de Awb. Het initiatief tot overleg dient van het college uit te gaan. Zie ook artikel 15 en de daarbij behorende toelichting.

    Artikel 7 Voorbescherming

    Deze bepaling is analoog aan artikel 5 van de Monumentenwet 1988 en regelt de zogenaamde voorbescherming.Doel van de voorbescherming is het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen gedurende de aanwijzingsprocedure. Als peildatum voor de voorbescherming geldt de dag na die waarop de kennisgeving is verzonden. Vanaf die datum tot, in geval van aanwijzing, het moment van inschrijving op de gemeentelijke monumentenlijst dan wel tot het moment waarop vaststaat dat zo’n inschrijving niet zal plaatsvinden, geldt het normale systeem van bescherming van beschermde monumenten, zoals geregeld in de artikelen 12 tot en met 16.

    De kennisgeving is een feitelijke handeling waaraan de wet rechtsgevolg verbindt. Aan deze constructie wordt de voorkeur gegeven boven een eventuele spoedprocedure, waarbij het advies van de

    monumentencommissie achterwege kan blijven.

    Artikel 8 Beslistermijnen

    De hier genoemde termijnen zijn termijnen van orde; overschrijding van deze termijnen kan echter strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel opleveren.

    Lid 3 Mededeling en publicatie

    Deze bepaling is een verbijzondering van de bekendmaking en mededeling van een besluit zoals geregeld in de artikelen 3:40 tot en met 3.45 Awb.

    De mededeling van de aanwijzing is voor de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden van groot belang en zal in de regel aangetekend worden verzonden.

    Een belanghebbende kan tegen het aanwijzingsbesluit een bezwaarschrift indienen op grond van de Awb. Daarna is beroep bij de rechtbank mogelijk en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

    Artikel 9 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

    Door de aanwijzing van het college van een onroerend monument verkrijgt het de status van beschermd gemeentelijk monument en het gehele object inclusief het interieur valt daarmee onder de werking van de Monumentenverordening. Andere (zelfstandige) zaken die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, moeten expliciet in de redengevende omschrijving zijn opgenomen, willen zij onder de beschermende werking van de verordening vallen.

    De registratie van de aanwijzing is een feitelijke handeling. Doel van de registratie is een ieder snel inzicht geven in welke zaken om welke reden zijn aangewezen.

    Artikel 10 Wijziging van de aanwijzing

    Omdat door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument het gehele objectonder de werking van de Monumentenverordening is geplaatst; zal een wijziging van de aanwijzing in de praktijk vaak een geval van ondergeschikte betekenis zijn (bijvoorbeeld een wijziging van de straatnaam, huisnummer, en dergelijke). Wanneer de monumentale waarde teniet is gegaan bijvoorbeeld door brand of doordat gebruik is gemaakt van een sloopvergunning, wordt een aanwijzing doorgehaald.

    Indien het college een onroerende zaak, die zich op het kadastrale perceel van het beschermd monument bevindt, maar niet eerder in de beschrijving is opgenomen (en daarom niet is beschermd), alsnog wil beschermen, kan hij de aanwijzing wijzigen. In dat geval geldt de gewone aanwijzingsprocedure en is ook de voorbescherming van toepassing.

    Artikel 11 Intrekken van de aanwijzing

    Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van een gemeentelijk beschermd monument in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de monumentencommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Na intrekking, bijvoorbeeld omdat het monument is gesloopt of anderszins volledig teloor is gegaan, haalt het college de aanwijzing op de gemeentelijke

    monumentenlijst door.

    Een beschermd gemeentelijk monument dat later wordt geregistreerd als beschermd rijks- of provinciaal monument wordt geacht vanaf dat moment niet meer te zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Hiervoor is geen apart besluit van het college vereist.

    HOOFDSTUK 4 VERGUNNINGEN TOT WIJZIGING OF AFBRAAK VAN BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

    Artikel 12 Verbodsbepaling

    Dit artikel vertoont veel gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

    Beschadiging of vernietiging is absoluut verboden en valt buiten bereik van een vergunning. Herstelwerkzaamheden, het gebruik of het doen gebruiken van een beschermd monument zijn slechts vergunningplichtig, indien door dat herstel of gebruik het monument wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Voor normaal onderhoudswerk is in beginsel geen vergunning nodig. Het schilderen van de gevel bijvoorbeeld in felle kleuren is een vorm van wijziging, wanneer de kleur of kleuren van een monument daarvan een wezenlijk onderdeel uitmaken .

    Het begrip verstoren heeft betrekking op gemeentelijke archeologische monumenten. Hieronder wordt verstaan graafwerk dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zie artikel 30.

    Ten aanzien van verstoring van een gemeentelijk archeologisch monument kan bijvoorbeeld het voorschrift in de vergunning worden opgenomen dat toestemming moet worden verleend om graafwerk en/of documentatiewerkzaamheden op het terrein te laten verrichten.

    Artikel 13 en 14 Behandeling van de aanvraag

    Het eerste lid sluit aan bij artikel 12, tweede lid van de Monumentenwet 1988: een ontvankelijke vergunningaanvraag moet door het college ter inzage worden gelegd. De terinzagelegging wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt onder vermelding van de mogelijkheid om binnen veertien dagen zienswijzen naar voren te brengen. Indien in de aanvraag gegevens voorkomen of uit de aanvraag kunnen worden afgeleid, waarvan de geheimhouding met het oog op de bescherming van bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is, besluit het college op een daartoe strekkend verzoek van de aanvrager dat die gegevens niet ter inzage worden gelegd.

    De bepaling van artikel 14, lid 5 komt overeen met artikel 16 lid 7 van de Monumentenwet 1988.

    Hoofdregel van het bestuursprocesrecht is dat het maken van bezwaar of het instellen van beroep geen schorsende werking heeft, zie artikel 6:16 Awb. In afwijking van deze hoofdregel strekt de regel van lid 5 ertoe dat bezwaar en beroep tegen de verleende monumentenvergunning van rechtswege schorsende werking heeft. De vergunninghouder kan op grond van Titel 8.3 van de Awb om opheffing van de schorsing verzoeken.

    Het is ook mogelijk het vijfde lid niet op te nemen, zodat geen schorsende werking optreedt. In dat geval kunnen belanghebbenden indien zij schorsende werking wensen, voorlopige voorziening vragen bij de rechtbank. Het voordeel hiervan is, dat tijdverlies wordt voorkomen ingeval er geen bezwaren tegen de vergunningverlening bestaan. Het nadeel is, dat onomkeerbare acties kunnen worden ondernomen, voordat de vergunning onherroepelijk is geworden. Om deze reden is gekozen voor het gedurende 6 weken, buiten werking houden van de vergunning.

    Artikel 15 Kerkelijk monument

    Wanneer er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding zijn, is overeenstemming niet vereist. Een vergunningaanvraag voor een pastorie bijvoorbeeld of een catechisatieruimte valt onder de voorschriften die voor niet-kerkelijke monumenten gelden.

    Zie ook de toelichting bij artikel 1 onder f.

    Artikel 16 Intrekking van de vergunning

    Dit artikel bevat de intrekkingsgronden. De bepaling onder c. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan.

    HOOFDSTUK 5 DE BESCHERMING VAN GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

    Artikel 17 De aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht

    Met name voor een gebied met jonge bouwkunst -dat wil zeggen jonger dan 150 jaar- dat van belang is voor de lokale geschiedenis, kan deze aanwijzing een goed instrument zijn om de algehele cultuurhistorische waarde van het desbetreffende gebied te beschermen.

    Artikel 20 De wijziging en intrekking van de aanwijzing

    Wanneer een gebied, dat is aangewezen op grond van artikel 17 nadien door de minister wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988, wordt de aanwijzing op grond van artikel 20 van deze verordening geacht te zijn ingetrokken.

    Artikel 21 Beschermend bestemmingsplan

    Op grond van artikel 36 van de Monumentenwet is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht; in de plan-voorschriften kunnen nadere eisen worden geformuleerd waaraan (ver)bouwplannen worden getoetst. Te denken valt aan een beeldkwaliteitsplan.

    Artikel 22 Verbodsbepaling

    Dit artikel regelt een algemeen geldende sloopvergunningplicht. De tekst sluit aan bij artikel 37 van de Monumentenwet 1988. De sloopvergunningplicht heeft betrekking op alle bouwwerken in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. Voor het slopen van een beschermd gemeentelijk monument in een beschermd gebied zijn dus twee vergunningen nodig: een op grond van artikel 12 en een op grond van artikel 22.

    Het vierde lid veronderstelt een zorgvuldige welstandstoetsing, zie de toelichting bij artikel 21.

    HOOFDSTUK 6 DE BESCHERMING VAN GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCH GEVOELIGE GEBIEDEN EN MONUMENTEN

    Artikel 23 De aanwijzing als gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied

    Het betreft hier terreinen waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat bij graafwerk bodemsporen en/of vondsten zullen worden aangetroffen aan de hand waarvan wetenschappelijk onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van stad of buitengebied kan plaatsvinden.

    Naast een lijst waarop onder andere een beschrijving van het aangewezen gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied wordt gegeven, wordt een kaart vervaardigd waarop het gebied is aangegeven. De rechtszekerheid is hiermee gediend.

    Artikel 28 Wijziging van de aanwijzing

    Wetenschappelijk onderzoek kan leiden tot het inzicht dat het gevoelig gebied groter dan wel kleiner is dan het aangewezen gebied. Voor deze wijziging geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Van ondergeschikte betekenis is bijvoorbeeld sprake bij wijziging van de kadastrale aanduiding of tenaamstelling.

    Artikel 29 lntrekken van de aanwijzing

    Bijvoorbeeld archeologisch onderzoek en de daarmee gepaard gaande verstoring van het bodemarchief, kan ertoe leiden dat er geen grond meer is de status van gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied te handhaven. In zo’n geval kan de aanwijzing worden ingetrokken.

    Het derde lid regelt dat een aangewezen gevoelig gebied, dat na aanwijzing wordt geregistreerd als beschermd (archeologisch) rijks- of provinciaal gevoelig gebied, vanaf dat moment geacht wordt niet meer te zijn aangewezen als gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied en is het regime van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

    Artikel 30 Verbodsbepaling

    In de archeologische monumentenzorg wordt onder verstoren verstaan: ingrepen die de bestemming van

    de grond veranderen en waarbij graafwerk dieper dan 0,50 m onder het maaiveld wordt verricht.

    Indien vaststaat dan wel vermoed wordt dat sprake is van zeer dicht bij het maaiveld gelegen archeologische waarden, vondsten c.a., of indien vaststaat dan wel vermoed wordt dat deze archeologische waarden, vondsten c.a. dieper zijn gelegen dan 0,50 meter, kan er aanleiding de dieptegrens nader te bepalen.

    Artikel 31 Aanvraag om ontheffing

    Aan een ontheffing kan de gemeente de voorwaarde verbinden dat de rechthebbende op het terrein toegang verleent aan door het college aan te wijzen personen om graafwerk of documentatiewerkzaamheden op het terrein verrichten.

    Dit geldt overigens ook voor bovengrondse monumenten.

    HOOFDSTUK 7 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

    Artikel 33

    lid 1

    Zie de toelichting bij artikel 1 onder e. en artikel 14.

    Een ontvankelijke vergunningsaanvraag moet door het college ter inzage worden gelegd. Deze terinzagelegging wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt onder vermelding van de mogelijkheid om binnen veertien dagen zienswijzen naar voren te brengen. De dagentermijn uit de Monumentenwet 1988 is hier gevolgd en niet de wekentermijn uit de Awb. De procedure voor de behandeling van de aanvraag van een vergunning door het college voor beschermde rijksmonumenten is geregeld in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.

    lid 3

    De Monumentenwet 1988 schrijft in artikel 15 voor dat een "deskundige commissie" op het gebied van de monumentenzorg wordt ingeschakeld bij deze vergunningsprocedure. Om te voorkomen dat dit wettelijk vereiste door het ontbreken van het advies van decommissie tot problemen leidt bij de vergunningverlening, is in het derde lid bepaald dat de Monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de termijn van acht weken.

    HOOFDSTUK 8 SCHADEVERGOEDING

    Artikel 34 Schadevergoeding

    Het is niet noodzakelijk een schadevergoedingsregeling op te nemen in de verordening, zo blijkt uit jurisprudentie van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State; er is evenwel voor gekozen uit oogpunt van uniformiteit met de Monumentenwet 1988.

    De aanwijzing van en de wijziging of intrekking van de aanwijzing als zodanig vormt geen grondslag

    voor schadevergoeding. Eerst wanneer er voor bepaalde activiteiten geen, althans niet de gewenste vergunning is verleend, kan er mogelijk sprake zijn van schade.

    HOOFDSTUK 9 HANDHAVING

    Artikel 35 Strafbepaling

    De gemeenteraad kan op grond van artikel 154, eerste lid Gemeentewet, op overtreding van zijn verordeningen straf stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, zijnde maximaal € 2269, --.

    Artikel 36 Toezicht en opsporingsbevoegdheid

    De gemeentelijke wetgever is bevoegd in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. In dit artikel wordt deze bevoegdheid geattribueerd aan het college.

    De bevoegdheid tot de toepassing van bestuursdwang is geregeld in artikel 125 Gemeentewet en in afdeling 5.3 Awb.

    Artikel 38 Binnentreden

    Dit artikel biedt de grondslag voor het betreden van open ruimten en het binnentreden in beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn. Het is niet toegestaan binnen te treden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Zie ook de toelichting bij artikel 5, vijfde lid.

HOOFDSTUK 10 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
  • Artikel 39 Bekendmaking en inwerkingtreding

    De bekendmaking en inwerkingtreding van verordeningen is geregeld in de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet.