Organisatie | Zevenaar |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | nr 07.02 Monumentenverordening Zevenaar 2004 |
Citeertitel | Monumentenverordening Zevenaar 2004 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | ruimtelijke ordening, stadsvernieuwing en bouw- en woningtoezicht. |
Geen
Gemeentewet artikel 147 en 149. Monumentenwet artikel 12, 14 en 15.
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-01-2005 | 01-01-2011 | nieuwe regeling bij gemeentelijke herindeling | 03-01-2005 Zevenaar Post, 19-1-2005 | 05-003 | |
01-03-2004 | nieuwe regeling | 18-02-2004 Zevenaar Post, onbekend | 04-018 |
Deze verordening verstaat onder:
onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van of behoren tot het onroerende monument en die genoemd worden in de beschrijving als bedoeld in artikel 9, tweede lid;
d.gemeentelijke monumentenlijst:
de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken;
onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;
onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van, of behoren tot het onroerende monument en die genoemd worden in de beschrijving als bedoeld in artikel 9, tweede lid;
beschermd stads- en dorpsgezicht:
een groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde, waarin zich al dan niet één of meer monumenten bevinden en welke groep ingevolge deze verordening geplaatst is op de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten;
een gebied dat van algemeen belang is voor de gemeente vanwege de aangetoonde of waarschijnlijke aanwezigheid van archeologische monumenten en dat ingevolge deze verordening is vermeld op de gemeentelijke lijst van archeologisch gevoelige gebieden;
i.kaart en lijst gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied:
de kaart en de lijst waarop zijn aangegeven en geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd aangewezen gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied;
in schriftelijke rapportage vastgelegd veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;
het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten,waardoor verstoring van de bodem optreedt;
degenen die in de openbare registers als eigenaren en zakelijk gerechtigden van een onroerend monument zijn ingeschreven;
Door de raad vastgestelde criteria te hanteren bij procedures ter aanwijzing van een onroerend monument tot beschermd gemeentelijk monument.
Artikel 2 Het gebruik van het monument
Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Artikel 4 Termijn van advisering
HOOFDSTUK 3 DE AANWIJZING ALS BESCHERMD GEMEENTELIJK MONUMENT
De eigenaren en degenen die om aanwijzing hebben verzocht kunnen binnen zes weken na de dag van verzending van de kennisgeving bedoeld in artikel 5, zevende lid, schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken bij het college.
Artikel 9 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en de redengevende beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument, waarbij zonodig die onderdelen worden genoemd waarop de bescherming met name is gericht.
Artikel 11 Intrekken van de aanwijzing
HOOFDSTUK 4 VERGUNNINGEN TOT WIJZIGING OF AFBRAAK VAN BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Voorzover sprake is van een vergunningaanvraag, waarbij de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn, wordt de vergunning niet verleend dan in overeenstemming met de eigenaar.
Artikel 16 Intrekken van de vergunning
HOOFDSTUK 5 DE BESCHERMING VAN GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN
Artikel 18 Bekendmaking en mededeling
Het college maakt het besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht binnen 4 weken na de datum van het besluit bekend. Artikel 8, derde en vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
In een gebied dat is aangewezen als een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en waarvoor nog geen beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 18, eerste lid onherroepelijk is geworden, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen zonder vergunning van het college; het verbod als bedoeld in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 6 DE BESCHERMING VAN ARCHEOLOGISCH GEVOELIGE GEBIEDEN EN ARCHEOLOGISCHE MONUMENTEN
Met ingang van de dag na die waarop de kennisgeving genoemd in het vorige lid aan de eigenaar van een terrein is verzonden tot het moment waarop de registratie als bedoeld in artikel 27 plaatsvindt, dan wel vaststaat, dat het terrein niet wordt geregistreerd, zijn artikel 7, vierde lid en de artikelen 12 tot en met 16 van overeenkomstige toepassing.
schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.Een verzoek tot schadevergoeding wordt behandeld volgens de bepalingen van de Procedure-verordening planschadevergoeding Zevenaar 1993.
De opsporing van de in artikel 35 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.
MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE ZEVENAAR 2004
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
a.De omschrijving van het begrip monument sluit goeddeels aan bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. De vijftig-jaargrens echter die voor rijksmonumenten geldt, is niet overgenomen voor gemeentelijke monumenten. Hierdoor is het mogelijk monumenten “jonger” dan vijftig jaar onder de werking van de verordening te brengen.
Overigens staat het gemeenten vrij om naast de bepaling van het begrip "monument" in de monumentenverordening, aanvullende criteria op te stellen. Aldus de Afdeling bestuurs-rechtspraak .
Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Deze omschrijving is dermate ruim, dat zij ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde, die hier als het ware een toegevoegde waarde aan geeft.
Terreinen kunnen bijvoorbeeld zijn parken, tuinen, een boerenerf, een schootsveld rond een kasteel, of een slagveld waar zich een historische gebeurtenis heeft afgespeeld. Het is niet vereist dat op het terrein een bouwkundig monument voorkomt om over een monument te kunnen spreken. Een zaak is een veel ruimer begrip.
b. gemeentelijk archeologisch monument
Het onderscheid tussen het begrip ‘beschermd gemeentelijk monument’ en het begrip ‘beschermd rijksmonument’ geldt ook ten aanzien van archeologische monumenten. Op de aanvraag voor een vergunning voor een beschermd archeologisch rijksmonument beslist namelijk de minister, terwijl het college beslist op een vergunningaanvraag voor een beschermd gemeentelijk archeologisch monument.
Artikel 39 van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat het verboden is opgravingen te doen zonder schriftelijke vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor zowel rijks- als gemeentelijke archeologische monumenten.
De eigendom van roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van een opgraving is
geregeld in artikel 43 van de Monumentenwet 1988.
c. beschermd gemeentelijk monument
De verordening voorziet alleen in de bescherming van onroerende monumenten. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Het effectueren van de bescherming van een roerend monument is daarom problematisch.
Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen op basis van de redengevende beschrijving wel worden beschermd.
d. gemeentelijke monumentenlijst
De registratie van een monument op deze lijst is een administratieve handeling, niet gericht op enig rechtsgevolg.
De wetgever heeft gekozen voor de aanwijzing tot beschermd rijksmonument door de minister, maar voor decentralisatie van het vergunningenstelsel naar de gemeente. Ten behoeve van de uitvoering van dit vergunningenstelsel verlangt artikel 15 van de Monumentenwet 1988 dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin tenminste de advisering door een deskundige commissie is geregeld. Om die reden is het nodig om een omschrijving van een beschermd rijksmonument op te nemen in deze verordening. Op de vergunningverlening voor deze categorie monumenten zijn de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing. Zie voorts de toelichting bij artikel 33.
Zie de toelichting bij artikel 5, lid 8. Bij de aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument moeten het college overleggen met de eigenaar. Het bereiken van overeenstemming tussen beide partijen kan onderdeel vormen van de vergunningsprocedure tot wijziging van een beschermd kerkelijk monument. Zie voorts de toelichting onder c.
g. beschermd stads- en dorpsgezicht
De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument is als vorm van bescherming voor een stads-en dorpsgezicht soms onvoldoende. De beschermwaardigheid ligt vaak vooral in het totaal van een bepaald gebied; de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang wordt als bepalend element beschouwd. Het beschermende bestemmingsplan vormt in dat geval de basis van de bescherming. De uitwerking kan bijvoorbeeld geschieden via een beeldkwaliteitsplan. De lijst maakt onderdeel uit van de gemeentelijke monumentenlijst.
h. gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied
In een als zodanig aangewezen gebied zal bij een dreigende verstoring van het bodemarchief worden nagegaan of er archeologische waarden in het geding zijn. Dit kan leiden tot het doen van een opgraving.
i.kaart en lijst van gemeentelijke archeologische gevoelig gebied
Op deze kaart en bijbehorende lijst wordt onder meer de omvang van het archeologisch gevoelige
gebied aangegeven en een beschrijving van de redenen van aanwijzing. Kaart en lijst maken onderdeel uit van de gemeentelijke monumentenlijst.
De samenstelling, benoeming, taken en bevoegdheden van de monumentencommissie worden geregeld in een door het college vast te stellen reglement.
Hieronder wordt verstaan: het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt.
Deze criteria worden gelijktijdig met de Monumentenverordening Zevenaar 2004 door de raad vastgesteld.
Artikel 2 Gebruik van het monument
Bij het gebruik van het monument gaat het niet zo zeer om de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar om de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar aan het monument toekent, mede gelet
op de constructie en de ligging. Dit is van belang bij de motivering van de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.
HOOFDSTUK 2 DE MONUMENTENCOMMISSIE
Artikel 3 Taak monumentencommissie
Zie de toelichting achter artikel 1 onder j.
Dit artikel regelt de voortgang van de procedure. Niet tijdig adviseren veronderstelt een positief advies tot plaatsing op de lijst als beschermd object.
HOOFDSTUK 3 DE AANWIJZING ALS BESCHERMD GEMEENTELIJK MONUMENT
Artikel 5 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument
Het aanwijzen van een monument tot beschermd monument is geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid van het college. Op deze bevoegdheid is de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
toepassing, in het bijzonder Titel 4.1 Beschikkingen.
Bij de aanwijzing behoort een omschrijving van de redenen voor de aanwijzing, de zogenoemde redengevende omschrijving. Met zo’n omschrijving kan worden voldaan aan de motiveringsplicht als geregeld in de artikelen 3:46 tot en met 3:50 van de Awb. De afweging van de belangen van de recht-
hebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet eveneens uitdrukkelijk worden gemotiveerd in het aanwijzingsbesluit.
De omschrijving vormt tevens het uitgangspunt voor de bescherming van het aangewezen monument.
In zeer bijzondere gevallen kunnen ook interieurdelen worden aangewezen. Juist omdat het interieurdelen betreft, grijpt een dergelijke aanwijzing sterk in op de persoonlijke inrichtingswensen van de eigenaar respectievelijk gebruiker. Om deze reden kan dit alleen geschieden indien het zaken betreft met grote kwaliteit.
Voordat het college besluit tot aanwijzing moeten de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord; afdeling 4.1.2 van de Awb is hier van toepassing.
Het registreren van de aanwijzing op de gemeentelijke monumentenlijst is een administratieve handeling. Om die reden zijn de aanwijzing en de registratie van de aanwijzing in aparte artikelen opgenomen. Zie ook de toelichting bij artikel 9.
De hier genoemde toetsingscriteria zijn binnen de monumentenzorg in Nederland algemeen erkend.
Wanneer bijvoorbeeld het casco van een monument in slechte staat is, of wanneer er dusdanige ingrij-pende verbouwingen zijn gepleegd als gevolg waarvan de oorspronkelijke vorm is verdwenen, is een object niet meer beschermwaardig.
De Monumentencommissie is een adviesorgaan in de zin van artikel 3:5 Awb; zie ook de artikelen 3:9, 3:49 en 3:50 Awb.
Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek is een discretionaire bevoegdheid van het college. Een bouwhistorisch onderzoek kan worden verricht bij de (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, bij de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument. De bouwhistorische waarde van een pand kan van belang zijn voor het besluit om een (deel van een) pand al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en voor de wijze waarop het pand op de gemeentelijke monumentenlijst wordt geregistreerd. De mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, kan van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen.
Bouwhistorisch onderzoek en de aanwijzing tot beschermd monument
De aanvraag tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument wordt veelal ingediend door een belangenvereniging tot behoud van monumenten en niet door de eigenaar. Ingeval een ander dan de eigenaar van een monument een aanvraag tot aanwijzing indient dan wel de gemeente ambtshalve een voorstel tot aanwijzing doet, kan de gemeente de eigenaar niet verplichten om een bouwhistorisch onderzoek uit te voeren.
Om bouwhistorisch onderzoek te kunnen uitvoeren moet men al dan niet besloten ruimten en plaatsen betreden. Hiervoor is toestemming van de eigenaar nodig, hetgeen een probleem kan zijn. Binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen geregeld bij of krachtens de Wet op het binnentreden, te weten handhaven van de openbare orde en veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het is evident dat bouwhistorisch onderzoek hier niet onder valt. De gemeente is voor wat betreft het laten uitvoeren van
bouwhistorisch onderzoek in een woning dan ook afhankelijk van de bereidheid van de bewoner om onderzoekers in zijn woning toe te laten.
Bouwhistorisch onderzoek en de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument
Zoals gezegd kan de mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen. Alvorens het college beslist op een vergunningaanvraag kan hij daarom bepalen, dat informatie nodig is over de bouwhistorische waarde. (Een deel van) de kosten van het onderzoek kan ten laste van de eigenaar worden gebracht.
Het is niet noodzakelijk de voorwaarde van een bouwhistorisch onderzoek in de verordening vast te leggen, artikel 4:5 Awb biedt voldoende houvast. Er kan immers beargumenteerd worden, dat (de uitkomst van) een bouwhistorisch onderzoek tot de noodzakelijke gegevens behoort om tot een beoordeling van de aanvraag te komen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid. De gemeente kan de aanvrager bijvoorbeeld niet verplichten om voor het gehele pand bouwhistorisch onderzoek uit te voeren terwijl voor een deel van het pand een wijzigingsvergunning wordt aangevraagd.
Daarnaast moet de gemeente bij het stellen van voorwaarden rekening houden met de kosten die met het bouwhistorisch onderzoek zijn gemoeid. Deze kosten moeten in redelijke verhouding tot de kosten van de verbouwing staan.
Het is aan te raden in het aanvraagformulier bedoeld in artikel 13 op te nemen, dat bouwhistorisch onderzoek mogelijk nodig is om tot een beoordeling op de aanvraag te komen. Op deze manier is de aanvrager op het moment van aanvragen op de hoogte van wat er van hem wordt verlangd. Het onderzoek dient door deskundigen te worden uitgevoerd; in het aanvraagformulier kan worden aangegeven welke personen of instanties in zijn ogen voldoende gekwalificeerd zijn. Als de gemeente besluit bouwhistorisch onderzoek te subsidiëren, kunnen kwalitatief hogere eisen aan het onderzoek worden gesteld.
In de vergunningvoorwaarden kan het doen van onderzoek en het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden worden geregeld, evenals het veilig stellen van afkomende bouwhistorische elementen.
Monumenten die aangewezen zijn als beschermd rijks- of provinciaal monument komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen. Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.
Deze bepaling is nodig omdat het voeren van overleg meer inhoudt dan het ‘naar voren brengen van zienswijzen’ en ‘horen’ op grond van de Awb. Het initiatief tot overleg dient van het college uit te gaan. Zie ook artikel 15 en de daarbij behorende toelichting.
Deze bepaling is analoog aan artikel 5 van de Monumentenwet 1988 en regelt de zogenaamde voorbescherming.Doel van de voorbescherming is het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen gedurende de aanwijzingsprocedure. Als peildatum voor de voorbescherming geldt de dag na die waarop de kennisgeving is verzonden. Vanaf die datum tot, in geval van aanwijzing, het moment van inschrijving op de gemeentelijke monumentenlijst dan wel tot het moment waarop vaststaat dat zo’n inschrijving niet zal plaatsvinden, geldt het normale systeem van bescherming van beschermde monumenten, zoals geregeld in de artikelen 12 tot en met 16.
De kennisgeving is een feitelijke handeling waaraan de wet rechtsgevolg verbindt. Aan deze constructie wordt de voorkeur gegeven boven een eventuele spoedprocedure, waarbij het advies van de
monumentencommissie achterwege kan blijven.
De hier genoemde termijnen zijn termijnen van orde; overschrijding van deze termijnen kan echter strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel opleveren.
Lid 3 Mededeling en publicatie
Deze bepaling is een verbijzondering van de bekendmaking en mededeling van een besluit zoals geregeld in de artikelen 3:40 tot en met 3.45 Awb.
De mededeling van de aanwijzing is voor de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden van groot belang en zal in de regel aangetekend worden verzonden.
Een belanghebbende kan tegen het aanwijzingsbesluit een bezwaarschrift indienen op grond van de Awb. Daarna is beroep bij de rechtbank mogelijk en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 9 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
Door de aanwijzing van het college van een onroerend monument verkrijgt het de status van beschermd gemeentelijk monument en het gehele object inclusief het interieur valt daarmee onder de werking van de Monumentenverordening. Andere (zelfstandige) zaken die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, moeten expliciet in de redengevende omschrijving zijn opgenomen, willen zij onder de beschermende werking van de verordening vallen.
De registratie van de aanwijzing is een feitelijke handeling. Doel van de registratie is een ieder snel inzicht geven in welke zaken om welke reden zijn aangewezen.
Artikel 10 Wijziging van de aanwijzing
Omdat door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument het gehele objectonder de werking van de Monumentenverordening is geplaatst; zal een wijziging van de aanwijzing in de praktijk vaak een geval van ondergeschikte betekenis zijn (bijvoorbeeld een wijziging van de straatnaam, huisnummer, en dergelijke). Wanneer de monumentale waarde teniet is gegaan bijvoorbeeld door brand of doordat gebruik is gemaakt van een sloopvergunning, wordt een aanwijzing doorgehaald.
Indien het college een onroerende zaak, die zich op het kadastrale perceel van het beschermd monument bevindt, maar niet eerder in de beschrijving is opgenomen (en daarom niet is beschermd), alsnog wil beschermen, kan hij de aanwijzing wijzigen. In dat geval geldt de gewone aanwijzingsprocedure en is ook de voorbescherming van toepassing.
Artikel 11 Intrekken van de aanwijzing
Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van een gemeentelijk beschermd monument in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de monumentencommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Na intrekking, bijvoorbeeld omdat het monument is gesloopt of anderszins volledig teloor is gegaan, haalt het college de aanwijzing op de gemeentelijke
Een beschermd gemeentelijk monument dat later wordt geregistreerd als beschermd rijks- of provinciaal monument wordt geacht vanaf dat moment niet meer te zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Hiervoor is geen apart besluit van het college vereist.
HOOFDSTUK 4 VERGUNNINGEN TOT WIJZIGING OF AFBRAAK VAN BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Dit artikel vertoont veel gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988.
Beschadiging of vernietiging is absoluut verboden en valt buiten bereik van een vergunning. Herstelwerkzaamheden, het gebruik of het doen gebruiken van een beschermd monument zijn slechts vergunningplichtig, indien door dat herstel of gebruik het monument wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Voor normaal onderhoudswerk is in beginsel geen vergunning nodig. Het schilderen van de gevel bijvoorbeeld in felle kleuren is een vorm van wijziging, wanneer de kleur of kleuren van een monument daarvan een wezenlijk onderdeel uitmaken .
Het begrip verstoren heeft betrekking op gemeentelijke archeologische monumenten. Hieronder wordt verstaan graafwerk dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zie artikel 30.
Ten aanzien van verstoring van een gemeentelijk archeologisch monument kan bijvoorbeeld het voorschrift in de vergunning worden opgenomen dat toestemming moet worden verleend om graafwerk en/of documentatiewerkzaamheden op het terrein te laten verrichten.
Artikel 13 en 14 Behandeling van de aanvraag
Het eerste lid sluit aan bij artikel 12, tweede lid van de Monumentenwet 1988: een ontvankelijke vergunningaanvraag moet door het college ter inzage worden gelegd. De terinzagelegging wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt onder vermelding van de mogelijkheid om binnen veertien dagen zienswijzen naar voren te brengen. Indien in de aanvraag gegevens voorkomen of uit de aanvraag kunnen worden afgeleid, waarvan de geheimhouding met het oog op de bescherming van bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is, besluit het college op een daartoe strekkend verzoek van de aanvrager dat die gegevens niet ter inzage worden gelegd.
De bepaling van artikel 14, lid 5 komt overeen met artikel 16 lid 7 van de Monumentenwet 1988.
Hoofdregel van het bestuursprocesrecht is dat het maken van bezwaar of het instellen van beroep geen schorsende werking heeft, zie artikel 6:16 Awb. In afwijking van deze hoofdregel strekt de regel van lid 5 ertoe dat bezwaar en beroep tegen de verleende monumentenvergunning van rechtswege schorsende werking heeft. De vergunninghouder kan op grond van Titel 8.3 van de Awb om opheffing van de schorsing verzoeken.
Het is ook mogelijk het vijfde lid niet op te nemen, zodat geen schorsende werking optreedt. In dat geval kunnen belanghebbenden indien zij schorsende werking wensen, voorlopige voorziening vragen bij de rechtbank. Het voordeel hiervan is, dat tijdverlies wordt voorkomen ingeval er geen bezwaren tegen de vergunningverlening bestaan. Het nadeel is, dat onomkeerbare acties kunnen worden ondernomen, voordat de vergunning onherroepelijk is geworden. Om deze reden is gekozen voor het gedurende 6 weken, buiten werking houden van de vergunning.
Wanneer er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding zijn, is overeenstemming niet vereist. Een vergunningaanvraag voor een pastorie bijvoorbeeld of een catechisatieruimte valt onder de voorschriften die voor niet-kerkelijke monumenten gelden.
Zie ook de toelichting bij artikel 1 onder f.
Artikel 16 Intrekking van de vergunning
Dit artikel bevat de intrekkingsgronden. De bepaling onder c. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan.
HOOFDSTUK 5 DE BESCHERMING VAN GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN
Artikel 17 De aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht
Met name voor een gebied met jonge bouwkunst -dat wil zeggen jonger dan 150 jaar- dat van belang is voor de lokale geschiedenis, kan deze aanwijzing een goed instrument zijn om de algehele cultuurhistorische waarde van het desbetreffende gebied te beschermen.
Artikel 20 De wijziging en intrekking van de aanwijzing
Wanneer een gebied, dat is aangewezen op grond van artikel 17 nadien door de minister wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988, wordt de aanwijzing op grond van artikel 20 van deze verordening geacht te zijn ingetrokken.
Artikel 21 Beschermend bestemmingsplan
Op grond van artikel 36 van de Monumentenwet is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht; in de plan-voorschriften kunnen nadere eisen worden geformuleerd waaraan (ver)bouwplannen worden getoetst. Te denken valt aan een beeldkwaliteitsplan.
Dit artikel regelt een algemeen geldende sloopvergunningplicht. De tekst sluit aan bij artikel 37 van de Monumentenwet 1988. De sloopvergunningplicht heeft betrekking op alle bouwwerken in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. Voor het slopen van een beschermd gemeentelijk monument in een beschermd gebied zijn dus twee vergunningen nodig: een op grond van artikel 12 en een op grond van artikel 22.
Het vierde lid veronderstelt een zorgvuldige welstandstoetsing, zie de toelichting bij artikel 21.
HOOFDSTUK 6 DE BESCHERMING VAN GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCH GEVOELIGE GEBIEDEN EN MONUMENTEN
Artikel 23 De aanwijzing als gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied
Het betreft hier terreinen waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat bij graafwerk bodemsporen en/of vondsten zullen worden aangetroffen aan de hand waarvan wetenschappelijk onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van stad of buitengebied kan plaatsvinden.
Naast een lijst waarop onder andere een beschrijving van het aangewezen gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied wordt gegeven, wordt een kaart vervaardigd waarop het gebied is aangegeven. De rechtszekerheid is hiermee gediend.
Artikel 28 Wijziging van de aanwijzing
Wetenschappelijk onderzoek kan leiden tot het inzicht dat het gevoelig gebied groter dan wel kleiner is dan het aangewezen gebied. Voor deze wijziging geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Van ondergeschikte betekenis is bijvoorbeeld sprake bij wijziging van de kadastrale aanduiding of tenaamstelling.
Artikel 29 lntrekken van de aanwijzing
Bijvoorbeeld archeologisch onderzoek en de daarmee gepaard gaande verstoring van het bodemarchief, kan ertoe leiden dat er geen grond meer is de status van gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied te handhaven. In zo’n geval kan de aanwijzing worden ingetrokken.
Het derde lid regelt dat een aangewezen gevoelig gebied, dat na aanwijzing wordt geregistreerd als beschermd (archeologisch) rijks- of provinciaal gevoelig gebied, vanaf dat moment geacht wordt niet meer te zijn aangewezen als gemeentelijk archeologisch gevoelig gebied en is het regime van de Monumentenwet 1988 van toepassing.
In de archeologische monumentenzorg wordt onder verstoren verstaan: ingrepen die de bestemming van
de grond veranderen en waarbij graafwerk dieper dan 0,50 m onder het maaiveld wordt verricht.
Indien vaststaat dan wel vermoed wordt dat sprake is van zeer dicht bij het maaiveld gelegen archeologische waarden, vondsten c.a., of indien vaststaat dan wel vermoed wordt dat deze archeologische waarden, vondsten c.a. dieper zijn gelegen dan 0,50 meter, kan er aanleiding de dieptegrens nader te bepalen.
Artikel 31 Aanvraag om ontheffing
Aan een ontheffing kan de gemeente de voorwaarde verbinden dat de rechthebbende op het terrein toegang verleent aan door het college aan te wijzen personen om graafwerk of documentatiewerkzaamheden op het terrein verrichten.
Dit geldt overigens ook voor bovengrondse monumenten.
HOOFDSTUK 7 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN
Zie de toelichting bij artikel 1 onder e. en artikel 14.
Een ontvankelijke vergunningsaanvraag moet door het college ter inzage worden gelegd. Deze terinzagelegging wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt onder vermelding van de mogelijkheid om binnen veertien dagen zienswijzen naar voren te brengen. De dagentermijn uit de Monumentenwet 1988 is hier gevolgd en niet de wekentermijn uit de Awb. De procedure voor de behandeling van de aanvraag van een vergunning door het college voor beschermde rijksmonumenten is geregeld in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.
De Monumentenwet 1988 schrijft in artikel 15 voor dat een "deskundige commissie" op het gebied van de monumentenzorg wordt ingeschakeld bij deze vergunningsprocedure. Om te voorkomen dat dit wettelijk vereiste door het ontbreken van het advies van decommissie tot problemen leidt bij de vergunningverlening, is in het derde lid bepaald dat de Monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de termijn van acht weken.
Het is niet noodzakelijk een schadevergoedingsregeling op te nemen in de verordening, zo blijkt uit jurisprudentie van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State; er is evenwel voor gekozen uit oogpunt van uniformiteit met de Monumentenwet 1988.
De aanwijzing van en de wijziging of intrekking van de aanwijzing als zodanig vormt geen grondslag
voor schadevergoeding. Eerst wanneer er voor bepaalde activiteiten geen, althans niet de gewenste vergunning is verleend, kan er mogelijk sprake zijn van schade.
De gemeenteraad kan op grond van artikel 154, eerste lid Gemeentewet, op overtreding van zijn verordeningen straf stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, zijnde maximaal € 2269, --.
Artikel 36 Toezicht en opsporingsbevoegdheid
De gemeentelijke wetgever is bevoegd in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. In dit artikel wordt deze bevoegdheid geattribueerd aan het college.
De bevoegdheid tot de toepassing van bestuursdwang is geregeld in artikel 125 Gemeentewet en in afdeling 5.3 Awb.
Dit artikel biedt de grondslag voor het betreden van open ruimten en het binnentreden in beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn. Het is niet toegestaan binnen te treden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Zie ook de toelichting bij artikel 5, vijfde lid.