Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Meerssen

Verordening van het algemeen bestuur van Pentasz Mergelland houdende regels omtrent individuele studietoeslag Participatiewet (De Verordening individuele inkomenstoeslag 2015)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMeerssen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van het algemeen bestuur van Pentasz Mergelland houdende regels omtrent individuele studietoeslag Participatiewet (De Verordening individuele inkomenstoeslag 2015)
CiteertitelDe Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015
Vastgesteld doorgemandateerde functionaris
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet, art. 8 

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015nieuwe regeling

10-12-2014

zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2014-79988.html, 24-12-2014

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van het algemeen bestuur van Pentasz Mergelland houdende regels omtrent individuele studietoeslag Participatiewet (De Verordening individuele inkomenstoeslag 2015)

 

 

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015

Het Algemeen Bestuur van Pentasz Mergelland,

- gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

- het in werking treden van de Participatiewet.

BESLUIT:

vast te stellen: de Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015.

Hoofdstuk 1: algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet

    • b.

      Dagelijks bestuur: het bestuursorgaan van Pentasz Mergelland welke bestaat uit de leden van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten

    • c.

      studietoeslag: de individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de Participatiewetpeildatum

  • 2.

    Zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW en IOAZ.

Artikel 2. Verlening studietoeslag

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur kan op aanvraag aan personen die voldoen aan het gestelde in 36b, eerste lid, van de wet, een individuele studietoeslag verlenen.

  • 2.

    Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend door middel van een door of namens het Dagelijks Bestuur vastgesteld formulier.

Artikel 3. Hoogte individuele studietoeslag

De individuele studietoeslag bedraagt een percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden conform artikel 21 onderdeel b van de wet. Dit percentage is voor personen tot 21 jaar 15%, bij 21 jaar 18%, bij 22 jaar 21% en vanaf 23 jaar 25%.

Artikel 4. Betaling individuele studietoeslag

Een individuele studietoeslag wordt per maand uitbetaald.

Artikel 5. Toekenning en beëindiging van de individuele studietoeslag

  • 1.

    De individuele studietoeslag wordt niet eerder toegekend dan vanaf de eerste dag van de maand waarop de aanvraag is ingediend voor de (resterende) duur van het school- of studiejaar.

  • 2.

    De individuele studietoeslag wordt tussentijds beëindigd zodra de studie wordt gestaakt of betrokkene niet langer voldoet aan het gestelde in art. 36b, eerste lid, onder b, van de wet.

Artikel 6. Nadere regels

Het Dagelijks Bestuur kan nadere regels stellen die betrekking hebben op:

  • a.

    De vaststelling van de doelgroep met name voor de toepassing van artikel 36b onderdeel d van de wet;

  • b.

    De wijze waarop ten aanzien van de doelgroep invulling wordt gegeven aan paragraaf 3.2 van de wet voor zover daarvan afgeweken wordt;

  • c.

    De wijze waarop ten aanzien van de doelgroep invulling wordt gegeven aan paragraaf 3.4 van de wet voor zover daarvan afgeweken wordt;

  • d.

    De verrekening van inkomsten en/of het stellen van een inkomstengrens.

Hoofdstuk 2: slotbepalingen

Artikel 7: Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het Dagelijks Bestuur zoals vastgesteld in de gemeenschappelijke regeling regionale sociale dienst Pentasz Mergelland.

Artikel 8: Mandaatverlening

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd tot het stellen van nadere regels, het stellen van beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, met dien verstande dat deze regels c.q voorschriften conform de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften worden bekendgemaakt.

Artikel 9: Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het Dagelijks Bestuur.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10: Inwerkingtreding en Intrekking

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. De bestaande verordening Langdurigheidstoeslag Pentasz Mergelland 2013 e.v., vastgesteld op 2 december 2013, wordt per 1 januari 2015 ingetrokken.

Artikel 11: Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015.

Aldus besloten door het Algemeen Bestuur van Pentasz Mergelland in haar vergadering van 10 december 2014.

De Secretaris, De Voorzitter,

Dhr. J.L.H.J. Saes. Mr. J.P.M.H. Kompier.

Algemene toelichting

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het Dagelijks Bestuur de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen of bij wie een medische urenbeperking is geconstateerd, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.

Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2).

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen of voor wie een medische urenbeperking geldt.

Verordeningsplicht

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad (lees: het Algemeen Bestuur) de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).

Discretionaire bevoegdheid

Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college (lees: het Dagelijks Bestuur). Dit betekent dat het Dagelijks Bestuur aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het Dagelijks Bestuur kan - in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het Dagelijks Bestuur. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Deze spreken voor zich.

Artikel 2. Verlening studietoeslag

In het eerste lid wordt nog eens benadrukt dat een aanvrager op datum aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet. Eén van de voorwaarden is dat bij de aanvrager moet worden vastgesteld of hij arbeidsbeperkt is of dat bij hem sprake is van een medische urenbeperking. Dat laatste moet door het UWV worden bepaald. Wie moet vaststellen of een aanvrager arbeidsbeperkingen ondervindt, wordt via nadere regels bepaald. Het zal er waarschijnlijk op neerkomen dat dit hetzelfde orgaan is dat ook vaststelt of iemand die bijstand aanvraagt of ontvangt een arbeidsbeperking heeft.

Een andere voorwaarde is dat de aanvrager recht moet hebben op studiefinanciering of een Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit betekent niet dat de aanvrager ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen.

Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, wordt in het derde lid bepaald dat dit moet worden gedaan door middel van een door of namens het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Vandaar ook dat in deze verordening het begrip “aanvraag” wordt gehanteerd en niet “verzoek”. Het gaat dus om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.

Artikel 3. Hoogte individuele studietoeslag

De individuele studietoeslag bedraagt afhankelijk van de leeftijdscatergorie, een percentage van de bijstandsnorm voor gehuwden conform artikel 21 onderdeel b van de Participatiewet. Daarmee is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de systematiek die door het UWV wordt toegepast bij toekenning van een vergelijkbare studietoeslag. De percentages voor onder de 23 zijn als volgt berekend: [wettelijk minimumjeugdloon] / [wettelijk minimumloon vanaf 23] * 25%. Er is niet gekozen voor een percentage van het bruto wettelijk minimumloon omdat het werken met netto-bedragen meer past bij de werkwijze rondom de netto bijstand.

Artikel 4. Betaling individuele studietoeslag

Het ligt voor de hand om de studietoeslag per maand te betalen omdat de toeslag bedoeld is als inkomensaanvullende regeling voor het dekken van algemene kosten van levensonderhoud. Veel van die kosten doen zich maandelijks voor, zoals woonlasten, zorgpremies, etc. Daarnaast vindt betaling vanuit een bijbaan in de regel ook maandelijks plaats. Verder sluit een maandbetaling ook meer aan bij het systeem van in- en uitschrijving bij een studie. Gewoonlijk gebeurt dat per maand (vaak de eerste van de maand).

Artikel 5. Toekenning en beëindiging van de individuele studietoeslag

In het eerste lid is bepaald dat een studietoeslag pas wordt toegekend vanaf de eerste van de maand waarop de aanvraag is ingediend. Het is niet de bedoeling dat een toeslag met terugwerkende kracht, bijvoorbeeld vanaf datum aanvang studiejaar, wordt verstrekt. Bij ongewijzigde omstandigheden loopt de toeslag tot aan het eind van het school- of studiejaar. Belanghebbende kan tegen het einde van school- of studiejaar een nieuwe aanvraag indienen. Het tweede lid maakt duidelijk dat de studietoeslag tussentijds wordt beëindigd zodra de studie wordt gestaakt of belanghebbende niet langer recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 6. Nadere regels

In dit artikel is aangegeven dat het college nog nadere regels kan stellen. Zo moet bijvoorbeeld nog worden bepaald welke organisatie met welk instrumentarium het college gaat adviseren met betrekking tot het oordeel of een belanghebbende met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijke minimumloon. Het kan ook dat op dit punt wordt volstaan met de nadere regel dat de vaststelling als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onderdeel d van de Participatiewet, door dezelfde organisatie en op dezelfde wijze plaatsvindt als bij het vaststellen van een evt. arbeidsbeperking bij iemand die bijstand aanvraagt of ontvangt. Ook kan bij nadere regels nog worden gedacht aan het toepassen van een partnertoets en/of met het in bepaalde mate rekening houden met inkomsten anders dan uit studiefinanciering of tegemoekoming studiekosten. Daarbij kan ook een inkomstengrens worden bepaald; komen de inkomsten anders dan uit studiefinanciering of tegemoetkoming schoolkosten bijvoorbeeld boven een bepaalde grens dan vervalt de aanspraak op een studietoeslag.

Artikel 7 en 8. Inwerkingtreding en Citeertitel

Behoeven geen nadere bespreking.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, wordt ingediend middels een door of namens het Dagelijks Bestuur vastgesteld formulier.

Artikel 3 Voorwaarden

Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag de belanghebbende die gedurende de referteperiode beschikte over een laag inkomen en op de peildatum niet beschikt over een vermogen hoger dan de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 van de wet.

Artikel 4 Hoogte van de toeslag

1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar:

a. voor gehuwden: 39 % van de gehuwdennorm;

b. voor alleenstaande ouders: 33% van de gehuwdennorm;

c. voor alleenstaanden: 28 % van de gehuwdennorm.

2. Voor toepassing van het eerste lid is de situatie van de belanghebbende op de peildatum bepalend.

3. Indien één van de gehuwden op de peildatum ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand, komt de belanghebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande zou gelden.

4. De hoogte van de gehuwdennorm, vermeld in het eerste lid, is het bedrag dat van toepassing is op 1 januari van het kalenderjaar waarin de peildatum valt. De procentuele berekening wordt telkens naar boven afgerond op hele euro’s.

Hoofdstuk 2: slotbepalingen

Artikel 5: Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het Dagelijks Bestuur zoals vastgesteld in de gemeenschappelijke regeling regionale sociale dienst Pentasz Mergelland.

Artikel 6: Mandaatverlening

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd tot het stellen van nadere regels, het stellen van beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, met dien verstande dat deze regels c.q voorschriften conform de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften worden bekendgemaakt.

Artikel 7: Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

3. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het Dagelijks Bestuur.

4. Het Dagelijks Bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8: Inwerkingtreding en Intrekking

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. De bestaande verordening Langdurigheidstoeslag Pentasz Mergelland 2013 e.v., vastgesteld op 2 december 2013, wordt per 1 januari 2015 ingetrokken.

Artikel 9: Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Verordening individuele inkomenstoeslag 2015.

Aldus besloten door het Algemeen Bestuur van Pentasz Mergelland in haar vergadering van 10 december 2014.

De Secretaris, De Voorzitter,

Dhr. J.L.H.J. Saes. Mr. J.P.M.H. Kompier.

Algemene toelichting

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Vanaf dan is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het Dagelijks Bestuur een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het Dagelijks Bestuur kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’.

Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.

Het Dagelijks Bestuur kan in (wet interpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het Dagelijks Bestuur rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsbepalingen)

De begrippen die in de Participatiewet voorkomen en die deels in deze verordening terugkeren, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet. Voor de overige begrippen geldt een eigen definitie.

Inkomen

Met laag inkomen wordt bedoeld een inkomen niet hoger dan 100% van de voor belanghebbende(n) van toepassing zijnde bijstandsnorm . Voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag wordt algemene bijstand in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien een individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet én (gelet op de omstandigheden van die persoon) geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Artikel 2 (Indienen verzoek)

Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet kan een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag indienen. Voorheen was de (langdurigheids)toeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt dit artikel van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het Dagelijks Bestuur vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 3 (Voorwaarden)

Aan de begrippen langdurig laag inkomen is invulling gegeven door te bepalen dat het inkomen gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum (de referteperiode) niet hoger mag zijn geweest dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De grens waar artikel 36 van de wet op doelt is een maximale grens. Dit kan worden afgeleid uit de toelichting van de wet en de wetsgeschiedenis. Het langdurig laag inkomen bepalen op een lager bedrag is dus toegestaan. De gemeenten binnen Maastricht-Heuvelland hanteren overigens al vanaf invoering van de Langdurigheidstoeslag in 2004 de geldende bijstandsnorm als grens.

De duur van de referteperiode is gehandhaafd op 36 maanden. Er is in het verleden gekozen voor een kortere referteperiode (van 60 naar 36 maanden) omdat wordt aangenomen (onder meer door het NIBUD) dat na 36 maanden de reserveringsmogelijkheden minimaal worden.

Wat betreft de vermogenseis, kan naar voren worden gebracht dat deze weliswaar al in artikel 36 van de wet is opgenomen, maar dat deze hier nog eens expliciet wordt herhaald, vanwege de beoogde effectieve uitvoering. De belangrijkste toetsingscriteria worden hier immers nog eens nadrukkelijk samen genoemd. Ook wordt in artikel 36 van de wet aangegeven dat de belanghebbende geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet mag hebben. De vermogenstoets blijft mitsdien verplicht. Daarnaast bepaalt artikel 36 van de wet nog steeds dat een individuele inkomenstoeslag maar één keer in de 12 maanden kan worden verstrekt. De minimum leeftijdsgrens voor het in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag blijft gehandhaafd op 21 jaar. De maximum leeftijd is thans vastgesteld op de pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 4 (Hoogte van de toeslag)

Lid 1

Voor de hoogte van de toeslag is aansluiting gezocht bij het huidige niveau (2014). Om de verordening niet jaarlijks wegens een indexering aan te hoeven passen, zijn de bedragen uitgedrukt in een percentage van de gehuwdennorm zoals die geldt per 1 januari van het betreffend kalenderjaar (zie in dit verband ook lid 4). De afzonderlijke bedragen van de toeslagen, die voortkomen uit de procentuele berekeningswijze, worden naar boven toe afgerond op hele euro’s.

Verder kan hier nog worden opgemerkt dat een belanghebbende maar eenmaal binnen een periode van 12 maanden een toeslag kan krijgen. Dit is uitdrukkelijk in artikel 36 van de wet bepaald.

Lid 2

De situatie op de peildatum is bepalend voor welke individuele inkomenstoeslag een belanghebbende in aanmerking wordt gebracht. Is de belanghebbende op dat moment alleenstaande, dan ontvangt hij ook de individuele inkomenstoeslag voor een alleenstaande.

Lid 3

In dit lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 van de wet geboden voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners ingevolge artikel 11 of 13, eerste lid van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand (en dus ook van een toeslag). De wet voorziet niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot. Het toekennen van een toeslag voor gehuwden is echter ook niet opportuun, aangezien de andere echtgenoot géén rechthebbende is. Een concreet voorbeeld in deze is wanneer één echtgenoot op de peildatum in detentie verblijft terwijl de ander een bijstandsuitkering ontvangt.

Het derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij één echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op basis van artikel 11 of artikel 13, eerste lid van de wet. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor een individuele inkomenstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op een toeslag. Het recht op de individuele inkomenstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen.

Lid 4

Zoals in de artikelsgewijze toelichting bij het eerste lid al is vermeld, is de gehuwdennorm die genoemd wordt in het eerste lid de norm die op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldt. Dit betekent dat de bedragen in het eerste lid niet worden aangepast indien in het toepasselijke kalenderjaar de in januari vastgestelde gehuwdennorm in bijvoorbeeld april en/of juli nog wordt gewijzigd.

Hoofdstuk 2: slotbepalingen

Artikel 5 (Uitvoering) De uitvoering van deze regeling welke normaal is gelegen bij het college van burgemeester en wethouders is middels de Gemeenschappelijke Regeling van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland overgedragen aan het Dagelijks Bestuur van Pentasz Mergelland.

Artikel 6 (Mandaatverlening)

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd om namens de colleges van burgemeester en Wethouders van de Pentasz Mergelland gemeenten nadere regels vast te stellen omtrent de uitvoering van deze verordening.

Artikel 7 (Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule)

In de bevoegdheidsverdeling tussen Algemeen- en Dagelijks bestuur past het dat het Algemeen Bestuur beleidskaders vaststelt. Deze kaders zijn in deze verordening uitgewerkt. Het Dagelijks Bestuur is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan.

Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin toepassing van deze verordening leidt tot onredelijkheden, dan is het aan het Dagelijks Bestuur om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het beleid en anderzijds het individuele belang van de belanghebbende. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 8 (Inwerkingtreding en Intrekking)

In het kader van de inwerkingtreding kan worden opgemerkt dat de verordening Langdurigheidstoeslag Pentasz Mergelland 2013 e.v., die is vastgesteld op 2 december 2013, op het moment dat deze nieuwe Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 in werking treedt, wordt ingetrokken. Dat is ingaande 1 januari 2015.

Artikel 9 (Citeertitel)

Spreekt voor zich.