Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Wijdemeren

Verordening langdurigheidstoeslag Wijdemeren 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Wijdemeren
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag Wijdemeren 2009
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Wijdemeren
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, sub d
  2. Wet werk en bijstand, art. 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-05-201001-01-200922-03-2012Nieuwe regeling

26-03-2009

Wijdemeren Informeren, 12-05-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wijdemeren 2009

De raad van de gemeente Wijdemeren;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.

gelet op artikel 8, eerste lid onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wijdemeren 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand

  • b.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet

  • c.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat.

  • d.

    Referteperiode: een periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2 Uitvoering

Het college kan nadere beleidsregels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze regeling.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100% van de bijstandsnorm.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de persoon die gedurende de referteperiode een bijdrage heeft ontvangen op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage (WTOS) of de Wet Studiefinanciering (WSF 2000);

Artikel 4 Hoogte van de toeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden : € 498,00;

    • b.

      voor alleenstaande ouders : € 498,00;

    • c.

      voor alleenstaanden : € 349,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op bijstand ingevolge artikel 11 of 13 lid 1 van de wet maar wel aan de voorwaarden voor het recht op toeslag voldoet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daaraan voorafgaande jaar.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2009.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als : Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Wijdemeren.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 26 maart 2009.

De raad voornoemd,

de griffier, dhr. J. van Ditmarsch

de voorzitter,  mr. D. Bijl

Nota-toelichting

TOELICHTING OP DE VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG 2009

Algemeen

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 moet een wetsvoorstel inwerking treden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De oude langdurigheidstoeslag vond zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen..

In het nieuwe artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

Gemeenten hoeven geen toets te doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief. In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.”

Doelgroep

De nieuwe langdurigheidstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen. Voor de duidelijkheid wordt hier gesteld dat gemeenten zelf de keuze kunnen maken of werkenden onder de langdurigheidstoeslag komen te vallen.

In deze verordening is ervan uitgegaan dat werkenden tot de doelgroep behoren. Kiest de gemeente ervoor ze uit te sluiten, dan dient in de verordening tot uitdrukking te komen dat de langdurigheidstoeslag alleen voor uitkeringsgerechtigden geldt.

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraag formulier toegezonden worden, waarna de betrokkene door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

In dit artikel worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het laag inkomen wordt uitgedrukt als percentage van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm. Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het inkomen, afgezet tegen de persoonlijke situatie (alleenstaand, alleenstaande ouder, gehuwden).

Langdurig

De referteperiode van de oude langdurigheidstoeslag was 5 jaar. Deze periode werd door veel gemeenten als te lang aangemerkt. Wij kiezen voor een referteperiode van 5 jaar. Het financiële aspect speelt hierin een rol en het feit dat de gemeente de huisraadregeling heeft. Op grond van deze regeling heeft degene die 3 jaar een inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm jaarlijks recht op een budget. Het beleid voorziet in de verstrekking van bijzondere bijstand waarvan andere gemeenten stellen dat deze uit de langdurigheidstoeslag voldaan moeten worden. Het vaststellen van de referteperiode op een termijn van 5 jaar is om die reden niet nadelig.

Gezien de referteperiode van 5 jaar en de minimum leeftijd voor het recht op bijstand (18 jaar), kan niet eerder dan vanaf 23 jaar recht op een langdurigheidstoeslag bestaan.

Laag inkomen

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.). Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat dit ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedevaleffecten zich ook voor bij de grens van 100% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de bijstandsnorm. Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110 of 120% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110 of 120% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

In lid 2 worden personen die gedurende de referteperiode een bijdrage op grond van de WTOS of WSF 2000 ontvingen uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de toelichting in de nota van wijziging geeft de staatssecretaris aan dat in het nieuwe artikel 36 WWB wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. Er is echter geen formele uitsluitingsgrond in de wettekst opgenomen. Om te voorkomen dat elke aanvraag individueel hierop getoetst moet worden is er voor gekozen deze voorwaarde expliciet in de verordening op te nemen. De groep is overigens beperkt tot hen die een dagstudie volgen en beneden een bepaalde leeftijd zijn, door op te nemen dat studiefinanciering moet zijn ontvangen.

Artikel 4

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is afgeleid van de (wettelijk vastgestelde) hoogte in het jaar 2008. Wel zijn de bedragen van gehuwden en alleenstaande ouders gelijk getrokken. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen voor de mogelijkheid om de langdurigheidstoeslag jaarlijks te indexeren. Omdat de bijstandsnormen twee keer per jaar worden geïndexeerd en langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds de vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar.

Voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet gekeken worden naar de leefvorm op de peildatum.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

Voor het goede begrip: dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 6

Bij de inwerkingtreding is aangesloten bij de inwerkingtreding van de wet, 1 januari 2009. In de wet is een bepaling over overgangsrecht opgenomen, zodat dit niet in de verordening geregeld hoeft te worden.