Organisatie | Roosendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden 2015 gemeente Roosendaal |
Citeertitel | Beleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden 2015 gemeente Roosendaal |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Deze beleidsregel vervangt de Beleidsregel bestuursrechtelijke geldschulden en boete sociale zekerheid, vastgesteld op 23 april 2013.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-02-2015 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 20-01-2015 Gemeenteblad 2015 nr. 8858; Roosendaalse Bode 30-1-2015 | 3656 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;
gelet op hoofdstuk 4 titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet,de Wet inburgering, de Wet op de lijkbezorging en de Verordening leerlingenvervoer;
vast te stellen de “Beleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden 2015 gemeente Roosendaal”
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 2. Opleggen bestuursrechtelijke geldschuld
Daar waar bij of krachtens de Awb en de Wmo 2015, de Jw, de Wet op de lijkbezorging, de Wi en de Verordening leerlingenvervoer sprake is van een gemeentelijk bevoegdheid om bestuursrechtelijke geldschulden op te leggen en met preferentie in te vorderen, wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) INVORDERING BESTUURSRECHTELIJKE GELDSCHULD
Artikel 3. Zesmaandenjurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze beleidsregels, beperkt het college - in het geval dat bij het college een signaal bekend is geworden dat had moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de verstrekking - de oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld tot een periode van 6 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop bij het college een signaal bekend is geworden dat had moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de verstrekking..
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze beleidsregels besluit het college af te zien van het opleggen van een bestuursrechtelijke geldschuld, indien het terug te vorderen bedrag minder is dan € 100,00, en indien het teveel betaalde bedrag uitsluitend het gevolg is van een fout van de gemeente.
Artikel 5. Afzien van het opleggen van een bestuursrechtelijke geldschuld bij onverschuldigde betaling anderszins
Ingeval van onverschuldigde betaling anderszins kan geheel of ten dele van oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld worden afgezien als:
Artikel 7. Afzien van verdere invordering
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college, indien er binnen een periode van 10 jaar na de beschikking tot oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld of na de laatste betaling als er een betaling is geweest, ondanks voldoende inspanningen, geen enkele betaling is ontvangen, en hen bovendien uit niets blijkt, dat in de toekomst nog betalingen te verwachten zijn, ambtshalvebesluiten af te zien van (verdere) invordering van een vordering wegens onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking.
Het college kan, indien er binnen een periode van 5 jaar na de beschikking tot oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld of na de laatste betaling als er een betaling is geweest, ondanks voldoende inspanningen, geen enkele betaling is ontvangen, en hen bovendien uit niets blijkt, dat in de toekomst nog betalingen te verwachten zijn, ambtshalve besluiten af te zien van (verdere) invordering van een onverschuldigde betaling anderszins.
HOOFDSTUK 3 INVORDERING VAN BESTUURSRECHTELIJKE GELDSCHULDEN WEGENS VERSTREKKING VAN ONJUISTE OF ONVOLLEDIGE GEGEVENS
Artikel 8. Reikwijdte van dit hoofdstuk
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn uitsluitend van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van besluiten tot het opleggen bestuursrechtelijke geldschuld als gevolg van onjuiste of onvolledige verstrekking van gegevens.
Artikel 9. Invordering wegens onjuiste of onvolledige verstrekking van gegevens
De belanghebbende van wie de verstrekking of bestuursrechtelijke geldschuld wordt teruggevorderd wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens wordt verzocht de gehele vordering binnen zes weken na de datum van verzending van de beschikking opleggen bestuursrechtelijke geldschuld in één termijn te voldoen. Daarbij wordt deze er op geattendeerd, dat er een betalingsregeling kan worden getroffen indien de debiteur daarom verzoekt én indien de debiteur door middel van bewijsstukken over zijn inkomen en vermogen aannemelijk maakt dat de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld niet in één termijn kan worden voldaan.
Indien inderdaad een betalingsregeling als bedoeld in het eerste lid wordt getroffen, is de hoogte van het door de debiteur maandelijks te betalen bedrag gelijk aan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in de artikelen 475c, 475d, 475e en 475g van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Indien een zodanige betalingsregeling wordt getroffen, dat de volledige vordering of bestuursrechtelijke geldschuld door de debiteur binnen twee jaar na de ingangsdatum van de betalingsregeling zal zijn afgelost wordt, in afwijking van het bepaalde in het derde lid van dit artikel, ingestemd met die betalingsregeling.
In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid volgen er geen verdere invorderingsmaatregelen, voor zover er nog geen beslag of verrekening plaatsvindt, indien er een betalingsvoorstel is ingediend en de debiteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan, zolang op dat voorstel nog niet is beslist en volgen evenmin verdere invorderingsmaatregelen indien een betalingsregeling als bedoeld in het eerste, derde lid of vierde lid is getroffen en die correct wordt nagekomen.
HOOFDSTUK 4 INVORDERING VAN BESTUURSRECHTELIJKE GELDSCHULDEN WEGENS ONVERSCHULDIGDE BETALING ANDERSZINS
Artikel 10. Reikwijdte van dit hoofdstuk
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn uitsluitend van toepassing op vorderingen of bestuursrechtelijke geldschulden die niet zijn oorzaak vinden in het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens en laten onverlet de toepassing van artikel 5.
Artikel 11. Invordering van bestuursrechtelijke geldschulden wegens onverschuldigde betalingen anderszins door betaling in één termijn
De debiteur wordt verzocht de gehele vordering of bestuursrechtelijke geldschuld binnen zes weken na de datum van verzending van de beschikking tot het opleggen van een bestuursrechtelijke geldschuld in één termijn te voldoen. Daarbij wordt deze er op geattendeerd, dat er een betalingsregeling kan worden getroffen indien de debiteur daarom verzoekt én indien de debiteur door middel van bewijsstukken over zijn inkomen en vermogen aannemelijk maakt dat de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld niet in één termijn kan worden voldaan.
Indien het college van oordeel is dat de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld in één termijn kan worden voldaan vanwege de aanwezigheid van vermogen, wordt een verzoek om een betalingsregeling afgewezen en dient de debiteur de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld in één termijn te voldoen uit het vermogen.
Artikel 12. Invordering van bestuursrechtelijke geldschuld wegens onverschuldigde betalingen door een betalingsregeling
Indien het eerste lid niet van toepassing is, is de hoogte van het door de debiteur maandelijks te betalen bedrag gelijk aan 5% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag plus 50% van het bedrag waarmee het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van de debiteur meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.
In afwijking van het bepaalde in het derde lid volgen er geen verdere invorderingsmaatregelen, voor zover er nog geen beslag of verrekening plaatsvindt, indien er een betalingsvoorstel is ingediend en de debiteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan, zolang op dat voorstel nog niet is beslist en volgen evenmin verdere invorderingsmaatregelen indien een betalingsregeling als bedoeld in het eerste, of tweede lid is getroffen en die correct wordt nagekomen.
Artikel 13. Verlening van medewerking aan verzoeken om buitengerechtelijke (=minnelijke) schuldregeling
Artikel 14. Toerekening van de betaling van de debiteur bij meerdere bestuursrechtelijke geldschulden
Artikel 15. Wettelijke rente en invorderingskosten
Van de bevoegdheid om aanmaningskosten als bedoeld in artikel 4:113 van de Awb en wettelijke rente als bedoeld in artikel 4:98 van de Awb in rekening te brengen, wordt gebruik gemaakt als de invordering van de bestuursrechtelijke geldschuld wordt uitbesteed aan derden.
Toelichting Algemene toelichting bij de beleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden gemeente Roosendaal
In hoofdstuk 4 titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een algemene regeling opgenomen met betrekking tot bestuursrechtelijke geldschulden.
De regeling is niet alleen van toepassing op vorderingen die de overheid op de burger heeft, maar geldt ook voor vorderingen van de burger op de overheid.
In titel 4.4 van de Awb staan bepalingen over:
Deze beleidsregel bevat bepalingen voor de navolgende wetten:
Een bestuursrechtelijke geldschuld geeft de verplichting tot betaling van een geldsom van de burger aan de gemeente waarop titel 4.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, waaronder mede wordt verstaan:
Gemeentelijke verplichting versus bevoegdheid
Alleen In het kader van het opleggen van een boete bij verplichte inburgering en de eigen bijdrage tot 1 jan. 2013 i.h.k.v. de Wet inburgering geldt voor de gemeente de verplichting om over te gaan tot terugvordering.
Zowel in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, als de Jeugdwet en de Wet op de lijkbezorging kent de betreffende wet aan de gemeente de bevoegdheid toe om wel of niet tot terugvordering over te gaan van wat teveel of ten onrechte is verstrekt,
Voor wat betreft leerlingenvervoer is deze bevoegdheid zelfs niet geënt op de wet zelf, maar op de betreffende gemeentelijke verordening.
Voor al deze regelingen/producten geldt uiteraard wel dat de betreffende burger een beroep heeft gedaan op financiële ondersteuning van de overheid die bij nader inzien geheel of gedeeltelijk onterecht is gebleken.
is het alleszins reëel dat de gemeente bij teveel verstrekte publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen de bevoegdheid tot terugvordering en verhaal ook zoveel mogelijk daadwerkelijk benut.
Alleen in het geval van een terugvordering ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 op basis van artikel 2.4.1. in combinatie met artikel 2.3.10 a (onjuiste of onvolledige gegevens) en de boete Wet inburgering beschikt de gemeente over een bij wet toegekende bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel (=executoriale titel tot beslag).
beschikt de gemeente niet over een executoriale titel en dient de gemeente extra activiteiten te ontplooien om tot (dwang)incasso te komen als het niet mogelijk blijkt om via een z.g. minnelijke regeling de geldschuld te innen.
De gemeente moet dan eerst d.m.v. een civiele procedure bij de rechter trachten om de geldschuld toegewezen te krijgen.
Zes maandenjurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep:
De door de Centrale Raad van beroep ontwikkelde zes maandenjurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde publiekrechtelijke uitkeringen terug te vorderen in tijd wordt beperkt indien niet adequaat wordt gereageerd op signalen van een betrokkene waaruit kan worden afgeleid dat te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt.
Onder een signaal dient in dit verband te worden verstaan relevante informatie van de belanghebbende, waaruit concreet kan worden afgeleid dat er sprake is van een fout op grond waarvan het bestuursorgaan actie dient te ondernemen. Na een dergelijk signaal heeft het bestuursorgaan nog zes maanden om daarop actie te ondernemen.
Over de periode gelegen na die zes maanden kan dan geen gebruik meer worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvorderen zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel.