Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Roosendaal

Beleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden 2015 gemeente Roosendaal

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRoosendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden 2015 gemeente Roosendaal
CiteertitelBeleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden 2015 gemeente Roosendaal
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregel vervangt de Beleidsregel bestuursrechtelijke geldschulden en boete sociale zekerheid, vastgesteld op 23 april 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 4 titel 4.4
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. Jeugdwet
  4. Wet inburgering
  5. Wet op de lijkbezorging
  6. Verordening leerlingenvervoer

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-02-201501-01-2015Nieuwe regeling

20-01-2015

Gemeenteblad 2015 nr. 8858; Roosendaalse Bode 30-1-2015

3656

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden 2015 gemeente Roosendaa l

Burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;

gelet op hoofdstuk 4 titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet,de Wet inburgering, de Wet op de lijkbezorging en de Verordening leerlingenvervoer;

besluiten:

vast te stellen de “Beleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden 2015 gemeente Roosendaal

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet,de Wet inburgering, de Wet op de lijkbezorging, de Verordening leerlingenvervoer en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal

    • b.

      Wmo 2015: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

    • c.

      Jw: de Jeugdwet.

    • d.

      Wi: de Wet inburgering.

    • e.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

    • f.

      Bestuursrechtelijke geldschuld: vordering en bestuurlijke boete uit hoofde van de Wmo 2015, de Jw, de Wi, de Wet op de lijkbezorging en de Verordening leerlingenvervoer

Artikel 2. Opleggen bestuursrechtelijke geldschuld

Daar waar bij of krachtens de Awb en de Wmo 2015, de Jw, de Wet op de lijkbezorging, de Wi en de Verordening leerlingenvervoer sprake is van een gemeentelijk bevoegdheid om bestuursrechtelijke geldschulden op te leggen en met preferentie in te vorderen, wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) INVORDERING BESTUURSRECHTELIJKE GELDSCHULD

Artikel 3. Zesmaandenjurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze beleidsregels, beperkt het college - in het geval dat bij het college een signaal bekend is geworden dat had moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de verstrekking - de oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld tot een periode van 6 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop bij het college een signaal bekend is geworden dat had moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de verstrekking..

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het tweede lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing indien de verstrekking ten onrechte of tot een te hoog bedrag is geweest, omdat de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt.

Artikel 4. Kruimelbedrag

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze beleidsregels besluit het college af te zien van het opleggen van een bestuursrechtelijke geldschuld, indien het terug te vorderen bedrag minder is dan € 100,00, en indien het teveel betaalde bedrag uitsluitend het gevolg is van een fout van de gemeente.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing indien de verstrekking ten onrechte of tot een te hoog bedrag is geweest, omdat de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een bestuursrechtelijke geldschuld bij onverschuldigde betaling anderszins

Ingeval van onverschuldigde betaling anderszins kan geheel of ten dele van oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld worden afgezien als:

  • -

    de geldschuld buiten toedoen van de belanghebbende is ontstaan;

  • -

    hem van het ontstaan van die geldschuld geen enkel verwijt kan worden gemaakt en

  • -

    het aannemelijk is dat belanghebbende redelijkerwijs niet kon weten dat hij ten onrechte een beroep op de wet/regeling deed.

Artikel 6. Dringende redenen

  • 1.

    Het college besluit om geheel of gedeeltelijk af te zien van oplegging of invordering van een bestuurlijke boete en/of bestuursrechtelijke geldschuld indien sprake is van dringende redenen.

  • 2.

    Van dringende reden is slechts sprake als zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven en de op te leggen bestuurlijke boete en/of geldschuld onaanvaardbare gevolgen heeft voor de (mede)belanghebbende(n) die op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn.

Artikel 7. Afzien van verdere invordering

  • 1.

    Bij een vordering wegens onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking wordt niet besloten tot het afzien van (verdere) invordering.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college, indien er binnen een periode van 10 jaar na de beschikking tot oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld of na de laatste betaling als er een betaling is geweest, ondanks voldoende inspanningen, geen enkele betaling is ontvangen, en hen bovendien uit niets blijkt, dat in de toekomst nog betalingen te verwachten zijn, ambtshalvebesluiten af te zien van (verdere) invordering van een vordering wegens onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking.

  • 3.

    Het college kan, indien er binnen een periode van 5 jaar na de beschikking tot oplegging van een bestuursrechtelijke geldschuld of na de laatste betaling als er een betaling is geweest, ondanks voldoende inspanningen, geen enkele betaling is ontvangen, en hen bovendien uit niets blijkt, dat in de toekomst nog betalingen te verwachten zijn, ambtshalve besluiten af te zien van (verdere) invordering van een onverschuldigde betaling anderszins.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING VAN BESTUURSRECHTELIJKE GELDSCHULDEN WEGENS VERSTREKKING VAN ONJUISTE OF ONVOLLEDIGE GEGEVENS

Artikel 8. Reikwijdte van dit hoofdstuk

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn uitsluitend van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van besluiten tot het opleggen bestuursrechtelijke geldschuld als gevolg van onjuiste of onvolledige verstrekking van gegevens.

Artikel 9. Invordering wegens onjuiste of onvolledige verstrekking van gegevens

  • 1.

    De belanghebbende van wie de verstrekking of bestuursrechtelijke geldschuld wordt teruggevorderd wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens wordt verzocht de gehele vordering binnen zes weken na de datum van verzending van de beschikking opleggen bestuursrechtelijke geldschuld in één termijn te voldoen. Daarbij wordt deze er op geattendeerd, dat er een betalingsregeling kan worden getroffen indien de debiteur daarom verzoekt én indien de debiteur door middel van bewijsstukken over zijn inkomen en vermogen aannemelijk maakt dat de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld niet in één termijn kan worden voldaan.

  • 2.

    Indien het college van oordeel is dat de vordering in één termijn kan worden voldaan vanwege de aanwezigheid van vermogen, wordt een verzoek om een betalingsregeling afgewezen en dient de debiteur de vordering in één termijn te voldoen uit het vermogen.

  • 3.

    Indien inderdaad een betalingsregeling als bedoeld in het eerste lid wordt getroffen, is de hoogte van het door de debiteur maandelijks te betalen bedrag gelijk aan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in de artikelen 475c, 475d, 475e en 475g van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 4.

    Indien een zodanige betalingsregeling wordt getroffen, dat de volledige vordering of bestuursrechtelijke geldschuld door de debiteur binnen twee jaar na de ingangsdatum van de betalingsregeling zal zijn afgelost wordt, in afwijking van het bepaalde in het derde lid van dit artikel, ingestemd met die betalingsregeling.

  • 5.

    Indien de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld niet binnen de gegeven betalingstermijn is voldaan of een getroffen betalingsregeling niet correct wordt nagekomen, volgen verdere invorderingsmaatregelen, niet zijnde een betalingsregeling.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid worden geen verdere invorderingsmaatregelen getroffen voor zover daar op basis van artikel 4 3e lid van wordt afgezien.

  • 7.

    In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid volgen er geen verdere invorderingsmaatregelen, voor zover er nog geen beslag of verrekening plaatsvindt, indien er een betalingsvoorstel is ingediend en de debiteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan, zolang op dat voorstel nog niet is beslist en volgen evenmin verdere invorderingsmaatregelen indien een betalingsregeling als bedoeld in het eerste, derde lid of vierde lid is getroffen en die correct wordt nagekomen.

  • 8.

    Indien de debiteur niet tijdig tot een correcte betaling overgaat, en er reeds sprake is van een beslaglegging, wordt een gelegd beslag niet ingetrokken.

HOOFDSTUK 4 INVORDERING VAN BESTUURSRECHTELIJKE GELDSCHULDEN WEGENS ONVERSCHULDIGDE BETALING ANDERSZINS

Artikel 10. Reikwijdte van dit hoofdstuk

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn uitsluitend van toepassing op vorderingen of bestuursrechtelijke geldschulden die niet zijn oorzaak vinden in het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens en laten onverlet de toepassing van artikel 5.

Artikel 11. Invordering van bestuursrechtelijke geldschulden wegens onverschuldigde betalingen anderszins door betaling in één termijn

  • 1.

    De debiteur wordt verzocht de gehele vordering of bestuursrechtelijke geldschuld binnen zes weken na de datum van verzending van de beschikking tot het opleggen van een bestuursrechtelijke geldschuld in één termijn te voldoen. Daarbij wordt deze er op geattendeerd, dat er een betalingsregeling kan worden getroffen indien de debiteur daarom verzoekt én indien de debiteur door middel van bewijsstukken over zijn inkomen en vermogen aannemelijk maakt dat de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld niet in één termijn kan worden voldaan.

  • 2.

    Indien het college van oordeel is dat de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld in één termijn kan worden voldaan vanwege de aanwezigheid van vermogen, wordt een verzoek om een betalingsregeling afgewezen en dient de debiteur de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld in één termijn te voldoen uit het vermogen.

Artikel 12. Invordering van bestuursrechtelijke geldschuld wegens onverschuldigde betalingen door een betalingsregeling

  • 1.

    Indien de debiteur een zodanige betalingsregeling voorstelt, dat de volledige vordering zal zijn afgelost binnen twee jaar na de ingangsdatum van de betalingsregeling, wordt ingestemd met die betalingsregeling.

  • 2.

    Indien het eerste lid niet van toepassing is, is de hoogte van het door de debiteur maandelijks te betalen bedrag gelijk aan 5% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag plus 50% van het bedrag waarmee het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van de debiteur meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.

  • 3.

    Indien de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld niet binnen de gegeven betalingstermijn is voldaan of een getroffen betalingsregeling niet correct wordt nagekomen, volgen verdere invorderingsmaatregelen, niet zijnde een betalingsregeling.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid worden geen verdere invorderingsmaatregelen getroffen voor zover daar op basis van artikel 4 3e lid van wordt afgezien.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid volgen er geen verdere invorderingsmaatregelen, voor zover er nog geen beslag of verrekening plaatsvindt, indien er een betalingsvoorstel is ingediend en de debiteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan, zolang op dat voorstel nog niet is beslist en volgen evenmin verdere invorderingsmaatregelen indien een betalingsregeling als bedoeld in het eerste, of tweede lid is getroffen en die correct wordt nagekomen.

  • 6.

    Indien de debiteur niet tijdig tot een correcte betaling overgaat, en er reeds sprake is van een beslaglegging, wordt een gelegd beslag niet ingetrokken.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13. Verlening van medewerking aan verzoeken om buitengerechtelijke (=minnelijke) schuldregeling

  • 1.

    Een ingediend verzoek om voor een schuldregeling in aanmerking te komen, vormt geen reden om de invordering van de bestuursrechtelijke geldschuld op te schorten, of om uitstel van betaling te verlenen.

  • 2.

    Indien een schuldenaar in een problematische schuldsituatie verkeert en ter algehele oplossing daarvan een verzoek wordt ontvangen om medewerking te verlenen aan de algehele sanering daarvan, wordt daaraan medewerking verleend als redelijkerwijs te voorzien is dat:

    • a.

      de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      een schuldregeling met betrekking tot alle schulden zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de andere schuldeisers van gelijke rang / preferentie.

  • 3.

    Aan het verlenen van medewerking aan een regeling als bedoeld in het tweede lid, kan het college (aanvullende) voorwaarden verbinden.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, wordt geen medewerking verleend aan een verzoek om een schuldregeling als de vordering of bestuursrechtelijke geldschuld van de gemeente is ontstaan wegens de verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens

  • 5.

    Het besluit om geheel of gedeeltelijk van invordering van de bestuursrechtelijke geldschuld af te zien als gevolg van het verlenen van medewerking aan een schuldsaneringverzoek als bedoeld in het tweede lid treedt niet in werking dan nadat de schuldregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 6.

    Het besluit om geheel of gedeeltelijk van invordering van de bestuursrechtelijke geldschuld af te zien als gevolg van het verlenen van medewerking aan een schuldsaneringverzoek als bedoeld in het tweede lid wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      de schuldenaar zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 14. Toerekening van de betaling van de debiteur bij meerdere bestuursrechtelijke geldschulden

  • 1.

    Als de gemeente meerdere vorderingen of bestuursrechtelijke geldschulden heeft op de debiteur en de debiteur maakt geen gebruik van zijn recht als bedoeld in artikel 4:92, tweede lid, van de Awb, bepaalt het college de volgorde van aflossing.

  • 2.

    Op de van een debiteur ontvangen betalingen, is voorts het bepaalde in art. 4:92, eerste lid, van de Awb van toepassing. Dit houdt in dat deze op de navolgende wijze worden aangewend:

    • 1e:

      in mindering gebracht op de (invorderings)kosten;

    • 2e:

      in mindering gebracht op de verschenen rente;

    • 3e:

      in mindering gebracht op de hoofdsom en de lopende rente.

Artikel 15. Wettelijke rente en invorderingskosten

Van de bevoegdheid om aanmaningskosten als bedoeld in artikel 4:113 van de Awb en wettelijke rente als bedoeld in artikel 4:98 van de Awb in rekening te brengen, wordt gebruik gemaakt als de invordering van de bestuursrechtelijke geldschuld wordt uitbesteed aan derden.

Artikel 16. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden 2015 gemeente Roosendaal”.

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1.

    De Beleidsregel bestuursrechtelijke geldschulden en boete sociale zekerheid d.d. 23 april 2013 wordt ingetrokken.

  • 2.

    De Beleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden 2015 gemeente Roosendaal treden in werking op 1 januari 2015.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van Roosendaal op 20 januari 2015,

De secretaris, de burgemeester,

Toelichting Algemene toelichting bij de beleidsregels bestuursrechtelijke geldschulden gemeente Roosendaal

Inleiding:

In hoofdstuk 4 titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een algemene regeling opgenomen met betrekking tot bestuursrechtelijke geldschulden.

De regeling is niet alleen van toepassing op vorderingen die de overheid op de burger heeft, maar geldt ook voor vorderingen van de burger op de overheid.

In titel 4.4 van de Awb staan bepalingen over:

  • -

    de vaststelling en inhoud van de verplichting tot betaling;

  • -

    verzuim om te betalen en wettelijke rente;

  • -

    verjaring van vorderingen en

  • -

    aanmaning en invordering bij dwangbevel.

     

Deze beleidsregel bevat bepalingen voor de navolgende wetten:

  • -

    de eigen bijdrage en bestuurlijke boete o.g.v. de Wet inburgering;

  • -

    verstrekkingen o.g.v. de Wet maatschappelijke ondersteuning 201);

  • -

    verstrekkingen o.g.v. de Jeugdwet;

  • -

    gemaakte kosten van leerlingenvervoer o.g.v. de Verordening leerlingenvervoer;

  • -

    gemaakte kosten o.g.v. hoofdstuk II, paragraaf § 5 – Overheidszorg, van de Wet op de lijkbezorging.

     

Een bestuursrechtelijke geldschuld geeft de verplichting tot betaling van een geldsom van de burger aan de gemeente waarop titel 4.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, waaronder mede wordt verstaan:

  • -

    een besluit als bedoeld in art. 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015(Wmo 2015);

  • -

    een besluit als bedoeld in art. 8.1.4 van de Jeugdwet (Jw) en art. 7 van de Verordening jeugdhulp;

  • -

    een besluit als bedoeld in hoofdstuk 5 (eigen bijdrage) of hoofdstuk 6 (boete) van de Wet inburgering (Wi);

  • -

    een besluit tot verhaal als bedoeld in art. 22 van de Wet op de lijkbezorging;

  • -

    een besluit als bedoeld in artikel 6, 4e lid van de Verordening leerlingenvervoer.

     

Gemeentelijke verplichting versus bevoegdheid

Alleen In het kader van het opleggen van een boete bij verplichte inburgering en de eigen bijdrage tot 1 jan. 2013 i.h.k.v. de Wet inburgering geldt voor de gemeente de verplichting om over te gaan tot terugvordering.

Zowel in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, als de Jeugdwet en de Wet op de lijkbezorging kent de betreffende wet aan de gemeente de bevoegdheid toe om wel of niet tot terugvordering over te gaan van wat teveel of ten onrechte is verstrekt,

Voor wat betreft leerlingenvervoer is deze bevoegdheid zelfs niet geënt op de wet zelf, maar op de betreffende gemeentelijke verordening.

 

Voor al deze regelingen/producten geldt uiteraard wel dat de betreffende burger een beroep heeft gedaan op financiële ondersteuning van de overheid die bij nader inzien geheel of gedeeltelijk onterecht is gebleken.

Omdat:

  • -

    het de besteding van overheidsgelden betreft die (macro bezien) uiteindelijk door de burgers gefinancierd moeten worden en

  • -

    het sociale zekerheidsstelsel voor een belangrijk deel is gebouwd op de solidariteitsgedachte,

is het alleszins reëel dat de gemeente bij teveel verstrekte publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen de bevoegdheid tot terugvordering en verhaal ook zoveel mogelijk daadwerkelijk benut.

 

Dwangbevel

Alleen in het geval van een terugvordering ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 op basis van artikel 2.4.1. in combinatie met artikel 2.3.10 a (onjuiste of onvolledige gegevens) en de boete Wet inburgering beschikt de gemeente over een bij wet toegekende bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel (=executoriale titel tot beslag).

 

In alle overige gevallen:

  • -

    onverschuldigde betalingen anderszins i.h.k.v. de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • -

    vorderingen i.h.k.v. de Jeugdwet

  • -

    leningen in het kader van de Wet inburgering

  • -

    verhaal i.h.k.v. de Wet op de lijkbezorging

  • -

    vorderingen i.h.k.v. de Verordening leerlingenvervoer

beschikt de gemeente niet over een executoriale titel en dient de gemeente extra activiteiten te ontplooien om tot (dwang)incasso te komen als het niet mogelijk blijkt om via een z.g. minnelijke regeling de geldschuld te innen.

De gemeente moet dan eerst d.m.v. een civiele procedure bij de rechter trachten om de geldschuld toegewezen te krijgen.

 

Zes maandenjurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep:

De door de Centrale Raad van beroep ontwikkelde zes maandenjurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde publiekrechtelijke uitkeringen terug te vorderen in tijd wordt beperkt indien niet adequaat wordt gereageerd op signalen van een betrokkene waaruit kan worden afgeleid dat te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt.

Onder een signaal dient in dit verband te worden verstaan relevante informatie van de belanghebbende, waaruit concreet kan worden afgeleid dat er sprake is van een fout op grond waarvan het bestuursorgaan actie dient te ondernemen. Na een dergelijk signaal heeft het bestuursorgaan nog zes maanden om daarop actie te ondernemen.

Over de periode gelegen na die zes maanden kan dan geen gebruik meer worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvorderen zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel.