Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wijdemeren

Re-integratieverordening 2010 Wijdemeren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWijdemeren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening 2010 Wijdemeren
CiteertitelRe-integratieverordening 2010 gemeente Wijdemeren
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na bekendmaking van het raadsbesluit Tijdelijke regels aanscherping WWB

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, sub a
  2. Wet werk en bijstand, art. 7, lid 1, sub a

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-03-201201-01-201201-01-2015art. 23, toelichting

02-02-2012

Wijdemeren Informeren, 23-06-2010

Onbekend
24-06-201022-03-2012Nieuwe regeling

03-06-2010

Wijdemeren Informeren, 23-06-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening 2010 Wijdemeren

De raad van de gemeente Wijdemeren;

Gelet op artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 7, eerste lid, onder a van de Wet werk en bijstand;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders de dato 13 december 2011;

Gelet op het advies van de Cliëntenraad de dato 16 december 2011;

Gehoord de commissie maatschappelijke zaken de dato 10 januari 2012;

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening:

re-integratieverordening 2010 Wijdemeren

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Doel

Deze verordening heeft betrekking op de arbeidsmarkt(re-)integratie van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

De ingezette middelen hebben tot doel:

  • a.

    het bevorderen van economische zelfstandigheid en maatschappelijke participatie;

  • b.

    het bevorderen van integratie en emancipatie;

  • c.

    het tegengaan van uitkeringsafhankelijkheid.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    belanghebbende: de persoon ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van Wijdemeren, die ingevolge het bepaalde in artikel 10 van de wet en de wet Participatiebudget, aanspraak op een voorziening maakt of een voorziening heeft;

  • c.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de IOAW of de IOAZ;

  • d.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet als bedoeld in artikel 7 lid 1;

  • e.

    Niet-uitkeringsgerechtigden: personen die geen uitkeringsgerechtigden zijn, als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de wet;

  • f.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren;

  • g.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Wijdemeren;

  • h.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • i.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • j.

    voorziening: specifiek re-integratiemiddel gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet;

    1. inkomen: Onder inkomen wordt verstaan het inkomen als bedoeld in de artikelen 32 en 33 van de wet

  • k.

    trajectplan: een stapsgewijze en planmatige beschrijving van de wederzijdse verplichtingen, afspraken en in te zetten voorzieningen tussen de belanghebbende en de gemeente;

  • l.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die naar vermogen kan worden verricht;

  • m.

    succesvolle (duurzame) uitstroom: het beëindigen van uitkeringsafhankelijkheid door middel van het aanvaarden van reguliere arbeid in loondienst dan wel door middel van inkomsten uitzelfstandige arbeid gedurende minstens 6 maanden;

  • n.

    samenwerkende regiogemeenten: Bussum, Naarden, Muiden, Huizen, Eemnes,

    Blaricum, Laren, Wijdemeren, Hilversum, Weesp

  • o.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 2 Opdracht aan het college

Artikel 3 Algemene opdracht

  • 1.

    Het college biedt de belanghebbende ondersteuning aan bij arbeidsinschakeling en indien het college dit noodzakelijk acht, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling en op het behoud van deze arbeid

  • 2.

    Het college kan de belanghebbende een voorziening aanbieden gericht op (maatschappelijke) participatie, als het doel van algemeen geaccepteerde arbeid (nog) niet bereikbaar is

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan voorzieningen.

  • 4.

    Het college neemt voor elke belanghebbende een besluit, waarin bepaald wordt of het aanbieden van een voorziening noodzakelijk is.

  • 5.

    Bij de keuze van mogelijkheden voor het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in arbeid.

  • 6.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 4 Sluitende aanpak

  • 1.

    Met elke uitkeringsgerechtigde wordt binnen 3 maanden na toekenning van de uitkering beoordeeld of er een trajectplan opgesteld kan worden en wordt een aanbod gedaan voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor de uitkeringsgerechtigde een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

Artikel 5 Uitvoeringsregels

  • 1.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening uitvoeringsregels vast.

  • 2.

    Deze uitvoeringsregels omvatten in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen;

    • b.

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

    • c.

      het flankerend beleid ten aanzien van zorg, kinderopvang en hulpverlening;

    • d.

      de wijze waarop de aanbesteding wordt vormgegeven;

  • 3.

    Bij de uitvoeringsregels wordt het oordeel van de cliëntenraad gevoegd.

  • 4.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de

    doeltreffendheid en de effecten van het beleid als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Bij het verslag als bedoeld in het vierde lid wordt het oordeel van de cliëntenraad

    gevoegd.

Artikel 6 Aanspraak op ondersteuning

  • 1

    Belanghebbenden hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • 2

    Het college kan aan degene die algemene bijstand ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is voorzieningen aanbieden in de vorm van:

    (a)tijdelijk werk gericht op arbeidsinschakeling;

  • 3

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en in de in artikel 5 genoemde uitvoeringsregels.

Paragraaf 3 Financiën

Artikel 7 Verdeling

Het college stelt jaarlijks een verdeling op van de beschikbare middelen zoals bedoeld in artikel 69, eerste lid onder a van de wet, over de verschillende voorzieningen.

Artikel 8 Wijze van ter beschikking stellen middelen

  • 1.

    Indien het trajectplan is vastgesteld draagt het college zorg voor inkoop, aanmelding en betaling.

  • 2.

    In geval van een persoongebonden re-integratiebudget draagt het college zorg voor de beoordeling, begeleiding en de betaling van de voorziening.

  • 3.

    Er worden geen geldelijke middelen rechtstreeks aan de belanghebbende ter beschikking gesteld, behalve de in artikel 14 van deze verordening bedoelde overige vergoedingen

Paragraaf 4 Voorwaarden en verplichtingen

Artikel 9 Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    Een uitkeringsgerechtigde die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    De belanghebbende heeft met de ondertekening van het trajectplan de verplichting op zich genomen de hierin gemaakte afspraken na te komen en zich in te zetten het traject succesvol af te ronden.

Artikel 10 Inkomsten

  • 1.

    Het college beoordeelt op grond van het gezinsinkomen of de ANW´er of niet-uitkeringsgerechtigde in aanmerking komt voor een voorziening, en zo ja in welke mate, gemeten over een periode van 3 maanden voorafgaande aan de datum van aanvraag

  • 2.

    Teneinde het college in staat te stellen de hoogte van het inkomen te kunnen bepalen overlegt de belanghebbende bij het doen van de aanvraag alle relevante inkomensgegevens met betrekking tot de in het eerste lid genoemde periode.

Artikel 11 Vermogen

  • 1.

    De ANW’er, Niet-uitkeringsgerechtigde, als ook de IOAW´er en IOAZ´er hebben recht op een voorziening zoals gedefinieerd in deze verordening indien het vermogen minder bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens van artikel 34 lid 3 van de wet, en het gestelde in artikel 10 lid 1 van toepassing is.

  • 2.

    Indien het vermogen meer bedraagt dan het in het eerste lid bedoelde bedrag, wordt 100% van het meerdere als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3.

    Bij de bepaling van de draagkracht uit vermogen wordt uitgegaan van de stand van het vermogen ten tijde van het doen van de aanvraag.

  • 4.

    Voorzover dit vermogen bestaat uit waarde van een door de aanvrager bewoonde eigen woning telt deze niet mee voor de vermogensberekening.

Artikel 12 Inkomstenvrijlating

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, heeft recht op vrijlating van inkomsten uit arbeid zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet.

Artikel 13 Premies

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende een premie toekennen met in achtneming van het gestelde in artikel 31, tweede lid onder j en k van de wet.

  • 2.

    Het college stelt regels ten aanzien van de hoogte en verplichtingen die aan de premie worden verbonden.

Paragraaf 5 Vergoedingen

Artikel 14 Vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor extra kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

Artikel 15 Subsidie in loonkosten

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde uit Wijdemeren een arbeidsovereenkomst met loon afsluiten.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels over de duur, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    De loonkostensubsidie wordt verstrekt conform de voorwaarden genoemd in de “Beleidsaanbeveling inzake werkgelegenheidssteun” zoals opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

  • 4.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hiervoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Paragraaf 6 Beëindiging, terugvordering en afstemming.

Artikel 16 Beëindigingsgronden

Een traject wordt door het college voortijdig beëindigd indien:

  • a.

    de belanghebbende de verplichtingen als bedoeld in artikel 9 niet nakomt;

  • b.

    de belanghebbende verhuist naar een andere gemeente buiten de samenwerkende regiogemeenten;

  • c.

    de belanghebbende zich onvoldoende inspanningen getroost om tot een succesvolle afronding van (een deel) van het trajectplan te komen;

  • d.

    de belanghebbende arbeid in loondienst aanvaardt dan wel als zelfstandige gaat werken en daarmee een inkomen verwerft dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde inkomensnorm;

  • e.

    als de belanghebbende niet meer tot de doelgroep behoort als bedoeld in artikel 2 sub b.

  • f.

    er zich naar de mening van het college omstandigheden voordoen die noodzakelijkerwijs tot beëindiging dienen te leiden.

Artikel 17 Weigeringsgronden

Deelname aan een voorziening kan worden geweigerd indien:

  • a.

    de belanghebbende één of meer van zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet niet of onvoldoende nakomt.

  • b.

    Voor de gevraagde voorziening een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening

  • c.

    Een gevraagde voorziening niet overeenkomt met het gestelde in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 18 Terugvordering

Indien de belanghebbende die deelneemt aan een voorziening niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichtingen gesteld in artikel 9 van deze verordening, kan het college de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen

Paragraaf 7 Slotbepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening 2010 gemeente Wijdemeren”

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 22 Overgangsrecht

  • 1.

    De belanghebbende die voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening werk in loondienst heeft aanvaard en op grond van de “Reïntegratieverordening 2004 Wijdemeren” recht had op een premie, behoudt dit recht en ontvangt een premie ter hoogte van het gestelde in de uitvoeringsregels behorende bij de “Re-integratieverordening 2010”.

  • 2.

    De belanghebbende die 6 maanden voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening werk in deeltijd heeft aanvaard, ontvangt een premie ter hoogte van het gestelde in de uitvoeringsregels behorende bij de “Re-integratieverordening 2010”

Paragraaf 8 Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 23 Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 2 februari 2012

De raad voornoemd,

de griffier, Dhr. J. van Ditmarsch

de voorzitter, drs. M.E. Smit

Bijlage

Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden

Doelstelling van deze beleidsaanbeveling

Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting –

welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.

Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:

  • ·

    er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

  • ·

    de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

De Europese regels inzake staatssteun in relatie tot. de gemeentelijke reïntegratieverordening

Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden bevorderen: voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren

Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer. In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.

B: generieke regelingen (maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigdevan de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

NB: Wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.

C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten

Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

D: overige werkgelegenheidsmaatregelen:

Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als

staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG)

vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling dan wel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:

a. doelgroepen en steunintensiteit

Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgende

plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60

procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers).

Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het

overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten

te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel

lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en

apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle

informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteunis voldaan.

b. duur van het arbeidscontract:

Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak

kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.

c. geen verdringing van bestaande werkgelegenheid:

Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers

in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van

ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag en niet door afvloeiingen.

Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie. De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW.

Het verslag over de Uitvoering (art. 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie. In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie. Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimissteun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Algemene toelichting

Algemeen

De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zogenaamde stand-still beginsel, dat wil zeggen dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven. De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO’s en PBO’s.

Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met aanmeldingen.

Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar reïntegratieverordening te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen. Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overigens niet de mogelijkheid om een subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van goedkeuring door de Europese Commissie.

De Verordening de minimissteun

Naast de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordening legt vast dat de totale steun die ondernemingen gedurende een periode van drie jaar ontvangen niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000,-- in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). In de subsidiebeschikking moet een verwijzing naar de Verordening de minimissteun worden opgenomen en de werkgever moet een verklaring tekenen dat de ontvangen steun er niet toe leidt dat de totale ontvangen steun (gecumuleerd) het drempelbedrag te boven gaat. Voor de toepassing van de Verordening de minimissteun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen.

Als de subsidieregeling en de op grond hiervan getroffen individuele subsidies – dan wel de individuele subsidies zonder grondslag in een subsidieregeling – voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan de gemeente volstaan met het bijhouden en bewaren van dossiers.

Dossiervorming

Om een zorgvuldige behandeling van eventuele klachten van derden mogelijk te maken,

dient de gemeente de gegevens met betrekking tot de subsidieverlening gedurende een

periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat in de klachtenprocedure kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

 

Nota-toelichting

TOELICHTING OP DE REinTEGRATIEVERORDENING 2010

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Doel

Voor de doelgroep van de WWB dient de gemeente zich primair te richten op de inschakeling in de reguliere arbeid. Indien inschakeling op de arbeidsmarkt niet direct mogelijk is, staat maatschappelijke dan wel sociale activering open. Hiermee wordt gewerkt aan het vergroten van de kansen op terugkeer naar de arbeidsmarkt. Dit zal echter niet in alle gevallen mogelijk zijn en in dat geval wordt sociale activering ingezet als welzijnsinstrument. Deelnemen aan de maatschappij is dan het doel.

 

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Algemeen geaccepteerde arbeid is alle legale arbeid. Het gaat om het werk op zich en niet om de vraag of de klant het werk acceptabel vindt. Uitzonderingen zijn prostitutie (niet algemeen geaccepteerd) en werk in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW).

 

Paragraaf 2 Opdracht aan het college

Artikel 3 Algemene opdracht

Dit artikel vermeldt kort de algemene taken die het college van de gemeenteraad heeft gekregen ten aanzien van de re-integratie van de klanten van sociale zaken. Dit behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 4 Sluitende Aanpak

Bij alle uitkeringsgerechtigden wordt een beoordeling gemaakt hoe het traject er uit gaat zien en wordt een voorziening gericht op arbeidsinschakeling opgenomen in een trajectplan. In dit trajectplan staat werk of een aan werk gerelateerde activiteit gericht op terugkeer naar de arbeidsmarkt centraal.

Voor niet-uitkeringsgerechtigden en ANW-ers geldt ook dat een trajectplan wordt opgesteld waarin werk of een gerelateerde activiteit en het behalen van een startkwalificatie centraal staat. Bij deze groep is vaak sprake van een grote afstand tot de arbeidsmarkt, veroorzaakt door een gebrek aan recente werkervaring en/of scholing.

 

Artikel 5 Uitvoeringsregels

Dit artikel betreft het meest inhoudelijk gedeelte van de verordening. Dit artikel vormt een opsomming van de aspecten rondom ‘re-integratie’ waarover het college beleid moet vaststellen. Het gaat om nadere invulling van het re-integratiebeleid waarbij o.a. doelgroepen worden vastgesteld, welke klanten vrijstelling van plichten en activiteiten krijgen, op welke wijze invulling wordt gegeven aan zorgtaken, welke voorzieningen worden getroffen ten behoeve van arbeidsmarktinschakeling en scholing, aan welke voorwaarden moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een voorziening en op welke wijze invulling wordt gegeven aan het toepassen van vrijlating van inkomsten en toekenning van premies.

 

Artikel 6 Aanspraak op ondersteuning

Dit artikel bevat een uitwerking van de soorten voorzieningen die op grond van deze verordening

kunnen worden verstrekt. Enerzijds zijn er voorzieningen die in natura worden geboden (begeleiding, scholing, tijdelijk werk gericht op arbeidsinschakeling). Anderzijds zijn er voorzieningen in de vorm van loonkostensubsidies of premies. Bijstandsgerechtigden kunnen in tijdelijke onbetaalde arbeidsplaatsen een premie en scholing ontvangen. Het college kan over deze verschillende voorzieningen nadere regels vaststellen.

Niet alleen bestaat de verplichting van uitkeringsgerechtigden om mee te werken aan inschakeling op de arbeidsmarkt, ook heeft de gemeente de verplichting om mee te werken aan verzoeken van iedereen die ingevolge de wet tot de doelgroep behoort, om deel te mogen nemen aan op inschakeling op de arbeidsmarkt gerichte activiteiten. Dit houdt tevens in dat in geval van een echtpaar ook de minder kansrijke een verzoek kan doen om een voorziening.

Paragraaf 3 Financiën

Artikel 7 Verdeling

Jaarlijks wordt door het college een begroting gemaakt waarbij het uitgangspunt het Participatiebudget is, dat de gemeente jaarlijks van het ministerie ontvangt. Het college maakt, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling van de middelen over de verschillende voorzieningen van de verschillende regelingen.

 

Artikel 8 Wijze van het ter beschikking stellen van middelen

Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om re-integratieproducten in te kopen, de klant aan te melden en voor betaling zorg te dragen. Indien aanspraak wordt gedaan op een PRB (Persoonsgebonden Re-integratiebudget) of een PIB (Persoonsgebonden Integratiebudget) wordt het (re-)integratiebudget niet op voorhand aan de aanvrager vergoed. De kosten worden door de gemeente aan de aanbieder van de re-integratieactiviteit vergoed. Het in te kopen traject kan in overleg met de klant worden vastgesteld.

 

Paragraaf 4 Voorwaarden en verplichtingen

Artikel 9 Verplichtingen van de cliënt

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze voorwaarden worden opgenomen in het trajectplan dat de belanghebbende dient te ondertekenen. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Van een succesvolle afronding wordt gesproken als een belanghebbende na afronding van een traject financieel onafhankelijk is voor tenminste 6 maanden. Voor de 6 maanden termijn is aangesloten op de Werkloosheidswet (WW).

 

Artikel 10 Inkomsten

Aan de hand van het gezinsinkomen van de ANW´er of Niet-uitkeringsgerechtigde, gemeten over een periode van 3 maanden voorafgaande aan de datum van de aanvraag, en aan de hand van de relevante bijstandsnorm plus maximale toeslag wordt bepaald of recht op ondersteuning en (gedeeltelijke) vergoeding van de voorziening bestaat. In de uitvoeringsregels wordt aandacht besteed aan de voorwaarden waar de doelgroep aan moet voldoen en de hoogte van de vergoeding.

 

Artikel 11 Vermogen

De peildatum voor de bepaling van het vermogen, is de datum van indiening van de aanvraag. Als het vermogen van de ANW´er, Niet-uitkeringsgerechtigde, IOAW´er of IOAZ´er meer bedraagt dan de bedragen genoemd in artikel 34 Wwb lid 3 dan wordt 100% van het meerdere aangemerkt als draagkracht.

Vermogen in een woning/woonwagen wordt bij deze doelgroep buiten beschouwing gelaten.

 

Artikel 12 Inkomstenvrijlating

Op individuele gronden kan voor een uitkeringsgerechtigde die werkt in deeltijd, gedurende een korte tijd (maximaal zes maanden aaneengesloten), een deel van de inkomsten uit arbeid worden vrijgelaten. De vrijlating is bij wet gebonden aan een maximaal percentage en een maximaal bedrag. Voorwaarde is dat er naar het oordeel van het college voldoende uitzicht is op het bereiken van bijstandsonafhankelijkheid binnen maximaal 6 maanden. Uit het oogpunt van transparante en uniforme wetstoepassing worden in de uitvoeringsregels de criteria benoemd die worden gehanteerd bij het vraagstuk: “naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling”. Uiteraard is dit artikel slechts van toepassing op inkomsten uit arbeid die lager zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsuitkering.

 

Artikel 13 Premies

De premie is onbelast, en telt dus niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde kalenderjaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt. Indien namelijk beide worden ontvangen, zijn beide belast.

In de uitvoeringsregels zal aandacht worden besteed aan de doelgroep, de hoogte van de premie en het moment van uitbetalen. Periodieke vrijwilligerspremies en vergoedingen door werkgevers, uitgezonderd daadwerkelijk aantoonbare onkostenvergoedingen, dienen sinds de invoering van de WWB in mindering gebracht te worden op de uitkering.

 

Artikel 14 Vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Te denken valt bijvoorbeeld aan reiskosten en kosten voor kinderopvang, maar ook aan representatieve kosten. In de uitvoeringsregels zullen aard en omvang van de vergoedingen worden benoemd.

 

Artikel 15 Subsidie in loonkosten

Over het verstrekken van loonkostensubsidie aan werkgevers in Nederland bestaat Europese regelgeving. Om gemeenten te faciliteren heeft het ministerie van Sociale Zaken een beleidsaanbeveling geschreven zoals opgenomen in de bijlage bij deze verordening . Een expliciete verwijzing naar de beleidsaanbeveling over deze wetgeving dient opgenomen te zijn in de gemeentelijke Re-integratieverordening. Hiermee is voldaan aan de Europese eisen.

De wijze waarop het college subsidie verstrekt aan de werkgevers wordt opgenomen in de uitvoeringsregels als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

 

Paragraaf 5 BEËINDIGING, TERUGVORDERING EN AFSTEMMING

Artikel 16 Beëindigingsgronden

Dit artikel geeft aan dat het College een voorziening kan stopzetten en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindiging wordt ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. In het laatste geval dienen de bepalingen uit het arbeidsrecht in acht worden genomen. Bij beëindiging van een voorziening geldt dit ook voor het reïntegratiebedrijf dat de voorziening verzorgt (behalve in het geval van nazorg).

De inzet van re-integratievoorzieningen is niet beperkt tot de eigen inwoners van een gemeente. Hiermee wordt samenwerking tussen gemeenten op het terrein van re-integratie eenvoudiger. Indien sprake is van een verhuizing naar een samenwerkende regiogemeente wordt de financiering (deels) voortgezet, afhankelijk van de fase van het traject waarin de belanghebbende zich bevindt.

Indien een belanghebbende naar een andere gemeente dan een van de samenwerkende regiogemeenten verhuist, dient met de nieuwe gemeente overleg gevoerd te worden over de financiering van het traject en de eventuele voortzetting daarvan. Beëindiging van de financiering ligt hier (nog) wel voor de hand.

Er zal een intensief contact met de uitvoerder van het reïntegratiebedrijf moeten worden onderhouden om een oordeel te kunnen vormen omtrent de inspanning die betrokkene levert. Indien deze onvoldoende zou zijn, dan dient belanghebbende daarop te worden aangesproken. Bij onvoldoende verandering zal het traject worden beëindigd.

 

Artikel 17 Weigeringsgrond

In de artikelen 9 en 17 van de wet en artikel 20 van de IOAW en IOAZ zijn de plichten tot arbeidsinschakeling en de inlichtingenplicht opgenomen. Voldoet de belanghebbende hier niet aan, kan deelname aan een voorziening worden geweigerd. Het college beoordeelt of de voorziening voldoet aan het gestelde in de algemene opdracht aan het college. Is hier geen sprake van kan het college de gevraagde voorziening weigeren. Tevens beoordeelt het college of voor de voorziening een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.

 

Artikel 18 Terugvordering

Indien een voorziening door verwijtbaar gedrag voortijdig wordt beëindigd, kan het college, indien het uitkeringsgerechtigden betreft, beslissen om op grond van de Afstemmings-verordening een maatregel op te leggen. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

Ook personen met een uitkering vallen onder de werking van dit artikel. Dat betekent dat in bijzondere situaties sprake kan zijn van zowel terugvordering van gemaakte kosten als van afstemming van de uitkering.

Dit is geen terugvordering op grond van de WWB. Er moet een civiele procedure worden gevolgd aangezien de kosten van een voorziening geen kosten van bijstand zijn volgens de definitie van bijstand in artikel 5 WWB.

 

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 20 Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 21 Inwerkintreding

 

De inwerkingtreding valt samen met de inwerkingtreding van de wijzigingswet. Er kan in terugwerkende kracht worden voorzien, hoewel dat geen grondslag kan verschaffen aan het nemen van belastende besluiten met betrekking tot feiten en omstandigheden die plaatsvinden tot de datum waarop de regeling in werking treedt.

 

Een overgangsregeling is niet nodig. In de wijzigingswet is als hoofdregel opgenomen dat sprake is van onmiddellijke werking, dat wil zeggen dat per 1 januari 2012 de gewijzigde WWB direct van toepassing is op reeds bestaande rechtsposities en verhoudingen. Op onderdelen is daarvan afgeweken middels specifiek overgangsrecht.

 

Artikel 22 Overgangsrecht

Uitbetaling van de premie op grond van de oude verordening vindt plaats na een periode van 6 maanden uitkeringsonafhankelijkheid. In dit artikel wordt aangegeven dat een uitkeringsgerechtigde die werk heeft aanvaard voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening en op grond van de oude verordening recht heeft op een premie, dit recht behoudt, maar dat de hoogte is vastgesteld in de nieuwe uitvoeringsregels behorende bij deze verordening.

In de oude verordening werd deeltijdarbeid niet beloond met een premie. Uitkeringsgerechtigden die maximaal 6 maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening deeltijdarbeid of vrijwilligerswerkhebben aanvaard en nu nog als zodanig werkzaam zijn, komen nu ook in aanmerking voor een premie. Dit betekent dat met terugwerkende kracht alsnog een financiële prikkel wordt gegeven aan uitkeringsgerechtigden die wat extra´s doen.

 

 

 

Toelichting raadsbesluit tijdelijke regels aanscherping Wet werk en bijstand

 

Achtergrond

Op 1 januari 2012 treedt de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet Aanscherping WWB) in werking. Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn:

  • Grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid burger in de voorziening in het bestaan;

  • Versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand (WWB);

  • Aanscherping van de verplichtingen voor bijstandsgerechtigden;

  • Beperking van de doelgroep voor het gemeentelijk minimabeleid.

 

Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime substantieel van inhoud verandert.  Zo gaat voor jongeren een wettelijke zoektijd van vier weken gelden en hebben zij, anders dan onder het regime van de Wet investeren in jongeren (WIJ), geen recht meer hebben op een werkleeraanbod, maar op begeleiding bij de vormgeving van hun eigen verantwoordelijkheid op weg naar economische zelfstandigheid.

 

Een belangrijke wijziging in de regelgeving betreft voorts het afschaffen van de bijstand voor inwonende meerderjarige kinderen en ouders en de creatie van een toets op het huishoudinkomen. Voorts worden enkele nieuwe verplichtingen in de WWB opgenomen en wordt de doelgroep voor het minimabeleid beperkt tot de groep minima met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm.

 

Consequenties voor gemeentelijk beleid

Mede vanwege intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 hebben de genoemde ontwikkelingen aanzienlijke consequenties voor het gemeentelijk beleid. Deze consequenties kunnen als volgt worden gecategoriseerd:

  • De WIJ-verordeningen vervallen per 1 januari 2012. Doordat de WIJ wordt ingetrokken, vervallen de daarop gebaseerde verordeningen eveneens per 1 januari 2012[1]. Jongeren vallen door de wetswijziging voortaan onder het WWB-regime (overgangssituaties daargelaten). Dit roept de vraag op of de huidige WWB-verordeningen adequaat voorzien in het regeltechnisch kader voor jongeren, of dat in die verordeningen nog aanpassingen nodig zijn. Dit is een vraag van regeltechnische maar ook van beleidsinhoudelijke aard;

  • Door herdefiniëring van de leefvormen die als afzonderlijk bijstandssubject voor bijstand in aanmerking komen alsmede de totstandkoming van de huishoudtoets wordt de kring van rechthebbenden kleiner, hebben meerderjarige kinderen en ouders nog slechts gezamenlijk recht op bijstand  en treffen misdragingen van deze belanghebbenden het gezamenlijk inkomen. Dit heeft gevolgen voor het gemeentelijk toeslagenbeleid, het maatregelenbeleid en het minimabeleid en roept de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

  • De nieuwe verplichtingen voor bijstandsgerechtigden hebben gevolgen voor het maatregelenbeleid en het re-integratiebeleid en roepen evenzeer de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

  • De normering van gemeentelijk minimabeleid tot maximaal 110% van de bijstandsnorm kan gevolgen hebben voor de doelgroepomschrijving in de verordening langdurigheidstoeslag  De normering kan tevens consequenties hebben voor andere delen van het minimabeleid.

 

Waarom een Raadsbesluit met tijdelijke regels?

De wetswijziging leidt, zoals gezegd, tot de noodzaak om het gemeentelijk beleid op tal van terreinen te heroverwegen. Gelet op de zeer korte invoeringstermijn is het echter uitermate lastig om reeds voor 1 januari 2012 dit indringende heroverwegingsproces adequaat te hebben afgerond én vormgegeven. Daarbij komt dat de aanscherping van de WWB per 1 januari 2012 niet op zichzelf staat maar een stap is in een proces dat in 2012 vermoedelijk tot nog een aantal wijzigingen in de WWB zal leiden die nopen tot wijziging van het gemeentelijk beleid. Gedacht moet ondermeer worden aan het wetsvoorstel ‘Toevoeging van de eis tot beheersing van de Nederlandse taal aan de Wet werk en bijstand’ (w.o. 32 328’), de plannen van het kabinet betreffende “Aanpak fraude” (Handhavingsprogramma 2011-2014) en uiteraard de Wet werken naar vermogen.

 

Mede gelet op de uitvoeringstechnische complicaties die kunnen optreden als op beleidsmatig vlak keuzes worden gemaakt die tot aanpassingen in de uitvoeringspraktijk leiden, is een keus om de overgang naar de nieuwe WWB per 2012 zoveel mogelijk ‘beleids- en uitvoeringsarm’ te laten plaatsvinden een logische. Met ‘beleidsarm’ wordt bedoeld dat het huidige gemeentelijk beleid zoveel mogelijk in stand wordt gelaten dan wel dat slechts het minimaal noodzakelijke aan nieuw of gewijzigd beleid wordt vastgesteld. Een en ander in afwachting van een diepgaander integrale heroverweging in 2012. Onder ‘uitvoeringsarm‘ wordt verstaan dat daar waar noodzakelijke aanpassingen in het beleid plaatsvinden, dit op de minst belastende wijze voor wat betreft de uitvoering plaatsvindt. Bij deze uitgangspunten past dat thans niet alle WWB-verordeningen separaat worden gewijzigd en in een bestuurlijk wijzigingstraject worden geplaatst, maar dat slechts daar waar dat strikt noodzakelijk is aanpassingen aan de verordeningen plaatsvinden die middels één Raadsbesluit worden geëffectueerd. Met het thans voorliggende Raadsbesluit wordt dat beoogd.

 Wat is de status van het tijdelijk Raadsbesluit?

Het Raadsbesluit heeft formeel gezien het karakter van een wijzigingsverordening, dwz. zij brengt met haar vaststelling door de gemeenteraad een wijziging in de inhoud en betekenis van een aantal verordeningen teweeg. Met de term ‘besluit’ wordt in dit Raadsbesluit overigens niet gedoeld op het begrip ‘besluit’, bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit Raadsbesluit bevat algemeen verbindende voorschriften.

 

Het Raadsbesluit is tijdelijk van aard, dwz. gericht op het faciliteren van de met de genoemde wetswijziging minimaal noodzakelijke aanpassingen in de gemeentelijke verordeningen. De intentie is erop gericht om in 2012 het gemeentelijk bijstandsbeleid integraal te heroverwegen. De verwachting is dat dit in 2012 zal leiden tot een inhoudelijke aanpassing van de betreffende verordeningen. In dit Raadsbesluit wordt geen gebruik gemaakt van een zgn. ‘horizonbepaling’, die de duur van de verordening vaststelt op een concrete periode (bijv. tot 1 januari 2013). De ontwikkelingen binnen de sociale zekerheid zijn nog te ongewis om met zekerheid te kunnen vaststellen dat een integrale heroverweging van het lokale sociale zekerheidsbeleid voor een bepaalde datum is afgerond.

 

Gelijkstellingsbepaling

In dit Raadsbesluit wordt bij de te wijzigen verordening een bepaling voorgesteld die regelt dat de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’, indien aanwezig in die verordening, per 1 januari 2012 dezelfde betekenis hebben als in de gewijzigde WWB. Uit een oogpunt van duidelijkheid is dit opgenomen. Vervolgens is bepaald dat voor ‘gehuwden’ en ‘gehuwdennorm’ moet worden gelezen en ‘gezin’ resp. ‘gezinsnorm’, om daarmee te verduidelijken dat onder het nieuwe regime niet meer de gehuwden maar het gezin de norm is waarmee gewerkt moet worden.

[1] Intrekking van een regeling brengt mee dat de op die regeling gebaseerde uitvoeringsregelingen van

rechtswege vervallen, tenzij voor die regelingen een nieuwe wettelijke grondslag in het leven wordt geroepen (zie Aanwijzingen voor de Regelgeving, A. 243). Uitvoeringsregelingen van een ingetrokken wet behoeven dus niet uitdrukkelijk te worden ingetrokken (zie ook A. 227).

 

Toelichting artikel 23

In 2009 heeft de gemeenteraad de verordening Werkleeraanbod WIJ vastgesteld. Daarmee is voldaan aan de wettelijke opdracht om, middels een verordening, regels te stellen over de inhoud van het werkleeraanbod. Door het intrekken van de WIJ zal daarmee van rechtswege tevens de verordening Werkleeraanbod WIJ komen te vervallen. De verordening Werkleeraanbod WIJ heeft een andere inhoud dan de Re-integratieverordening WWB. Enerzijds is dit veroorzaakt door het afdwingbare recht op ondersteuning middels een werkleeraanbod, anderzijds door de beperking van het aantal ‘incentives’ dat gemeenten konden verstrekken aan jongeren die gingen werken. Daarnaast is in veel verordeningen Werkleeraanbod WIJ het beleid m.b.t. de arbeidsinschakeling van jongeren opgenomen, of verwezen naar een beleidsnota van de raad of het college waarin dit was opgenomen.

 

Bij een beleidsarme overgang moet minimaal worden geregeld dat voor jongeren niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren bij de volgende ‘incentives’: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen[1]. Dat is met artikel II van dit Raadsbesluit beoogd. Verwezen is naar artikel 31, vijfde lid WWB. In dat artikel wordt aangegeven welke middelen niet vrijgelaten worden bij de verlening van algemene bijstand aan jongeren.

Los van de ‘incentives’, zal het met betrekking tot het specifiek voor jongeren opgestelde gemeentelijk arbeidstoeleidingsbeleid meestal niet nodig zijn daarover iets in de Re-integratieverordening WWB op te nemen. De specifieke bepalingen in de verordening Werkleeraanbod WIJ die betrekking hebben op het gemeentelijk arbeidstoeleidingsbeleid voor jongeren komen te vervallen.

 

[1] Conform artikel 31, vijfde lid WWB. Zie ook Memorie van Toelichting, TK 32 815, nr. 3.