Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Soest

Beleidsregels bodemonderzoek bij activiteit bouwen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSoest
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bodemonderzoek bij activiteit bouwen
CiteertitelBeleidsregels bodemonderzoek bij activiteit bouwen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpbodemonderzoek

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Bouwverordening Soest 14e wijziging

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-12-2014Onbekend

09-12-2014

Soester Courant 17 december 2014

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Burgemeester en wethouders van de gemeente Soest,

gelet op de bijlage Notitie beleidsregels bodemonderzoek bij bouwactiviteit en op artikel 2.1.5 van de Bouwverordening Soest 14e wijziging (2014)

besluiten;

vast te stellen de onderstaande Beleidsregels bodemonderzoek bij activiteit bouwen.

Artikel 1. Begripsbepaling

Bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op

hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

Bouwverordening : Bouwverordening Soest – 14e wijziging (2014)

Artikel 2. Verplichting aanleveren bodemonderzoeksrapport bij omgevingsvergunning-

aanvraag activiteit bouwen.

1.Een bodemonderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.1.5 , lid 2 van de Bouwverordening is slechts nodig als de aanvraag omgevingsvergunning bouwen betrekking heeft op een bijbehorend bouwwerk, als de oppervlakte van het bijbehorende bouwwerk meer bedraagt dan 150 m2.

Artikel 3. Geldigheidsduur bodemonderzoek

1.Een recent milieuhygiënisch rapport, aangegeven in artikel 2.1.5.1 lid 1 van de Bouwverordening heeft een geldigheidsduur zoals aangegeven in onderstaande tabel:

Bodemkwaliteit

Bedrijfsbestemming/-gebied

Overig gebied

Schoon, diffuus, lokaal (niet mobiel)

3 jaar

5 jaar

Verontreiniging vluchtige verbindingen

2 jaar

2 jaar

Lokale grondwaterverontreiniging

2 jaar

2 jaar

2.Burgemeester en wethouders kunnen gemotiveerd een andere termijn voor geldigheidsduur bepalen al dan niet met de verplichting het bodemonderzoek te actualiseren of aan te vullen.

Artikel 4

. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werken op de dag na bekendmaking en worden aangehaald als “Beleidsregels bodemonderzoek bij activiteit bouwen”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 9 december 2014

 

Burgemeester en wethouders van de gemeente Soest,

de secretaris, de burgemeester,

A.R. Veenstra R. T. Metz

 

 

Bijlage: Notitie beleidsregels bodemonderzoek bij activiteit bouwen

 

 

Notitie Beleidsregels bodemonderzoek bij bouwactiviteit

Inleiding

In de gemeente Soest is er geen specifiek beleid vastgesteld voor bodemonderzoeken, die bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwactiviteit moeten worden overgelegd. De verplich-ting tot het overleggen van een bodemonderzoek bij een vergunning voor een bouwactiviteit ligt vast in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht. Er is geen ondergrens voor een oppervlakte van bebouwing aangegeven waarvoor bodemonderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht.

De ondergrens van bodemonderzoek komt meer ter discussie te staan omdat er meer vergunningvrije bouwwerken gerealiseerd kunnen worden die soms een grote oppervlakte kunnen beslaan. Per 1 november 2014 is het Besluit omgevingsrecht op dit punt weer gewijzigd.

Verder is er geen beleid beschreven over de kwalificatie van recent bodemonderzoek: de geldigheidsduur van een bodemonderzoeksrapport. Recent kan voor een bedrijfsterrein een andere termijn betekenen dan voor een gebied dat nog nooit is bebouwd geweest.

In de gemeente Soest zijn in de periode 2004-2010 verdachte locaties (voormalige bodembedreigende bedrijfsactiviteiten) daar waar nodig onderzocht.

Er zijn nu geen locaties meer die nog bodemonderzoek vergen en gesteld kan worden dat er geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging meer te verwachten zijn.

Wettelijk kader voor het verrichten van bodemonderzoek

De Woningwet regelt in artikel 8 dat de gemeenteraad regels moet stellen om het bouwen op verontreinigde grond tegen te gaan en dat die regels alleen betrekking mogen hebben op vergunningplichtige gebouwen waarin mensen verblijven en die de grond raken of de grond niet raken maar het gebruik wijzigt.

Soest heeft dit geregeld in de Bouwverordening Soest – 14e wijziging (verder Bouwverordening), die in 2014 opnieuw is vastgesteld.

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

1. dat de grond raakt, of

2. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Als er in het bouwwerk niet wordt verbleven dan kan er geen bodemonderzoek worden verlangd.

Onder verblijven wordt verstaan het meer dan twee uur per dag aanwezig zijn van één of meerdere personen in dat bouwwerk.

In dezelfde Bouwverordening is artikel 2.1.5 lid 2 vastgesteld:

2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in paragraaf artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

Dit artikel van de Bouwverordening geeft de mogelijkheid tot het stellen van een beleidsregel.

In de artikelen 2 en 3 van de Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht staan een aantal criteria vermeld voor bouwactiviteiten waarvoor geen vergunning is vereist en dus geen onderzoek kan worden verlangd. Zo mag er in het achtererfgebied , afhankelijk van de grootte ervan, een bijbehorend bouwwerk van maximaal 150 m2 vergunningvrij worden opgericht, mits aan een beperkt aantal eisen wordt voldaan.

Het is arbitrair om de noodzaak van een bodemonderzoek te laten afhangen van de grootte van het achtererfgebied. Voor ‘te grote’ bijbehorende bouwwerken op een relatief klein achtererfgebied zou wel een bodemonderzoek kunnen worden verlangd terwijl als dat bouwwerk op een grote kavel zou worden opgericht zo’n onderzoek niet nodig zou zijn, want vergunningvrij.

Tevens is het vreemd om als een bijbehorende bouwwerk op het achtererfgebied toch niet vergunningvrij (bijvoorbeeld wens tot dakterras) kan worden opgericht een bodemonderzoek te verlangen als er anderszins ‘op de grond’ wel sprake zou zijn van vergunningvrij oprichten(m2-criterium).

Om aan de willekeur in het verlangen van een bodemonderzoek een eind te maken is het gepast

om aan te sluiten bij het maximum van 150 m2 voor vergunningvrij bouwen op het achtererfgebied. Sommige bijbehorende bouwwerken worden niet gerealiseerd op een achtererfgebied maar elders op het perceel. Hiervoor is logisch hetzelfde vrijstellingsregime van toepassing.

De beleidsregel luidt dan:

Een bodemonderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.1.5 , lid 2 van de Bouwverordening is slechts nodig als deaanvraag omgevingsvergunning bouwen betrekking heeft op een bijbehorend bouwwerk, als de oppervlakte van het bijbehorende bouwwerk meer bedraagt dan 150 m2.

Voor het realiseren van een hoofdgebouw is een aanvraag voor een omgevingsvergunning nodig.

Naast de verplichting tot het laten verrichten van bodemonderzoek is het ook maatschappelijk geaccepteerd. Nieuwe eigenaren willen graag zekerheid dat ze op schone grond gaan wonen. Verder kunnen hypotheeknemers zo’n onderzoek verlangen.

In analogie met de vrijstelling voor het achtererfgebied zou er ook zo’n vrijstelling voor het bouwen van een hoofdgebouw kunnen worden bepaald. Het is niet goed uit te leggen dat er op een achtererfgebied vergunningvrij mag worden gebouwd en dat voor het realiseren van het hoofdgebouw, soms niet eens groter, wel bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

Aangezien dit nu niet als knellend wordt ervaren is het niet nodig om hiervoor een beleidsregel op te stellen.

Het is niet nodig om specifiek beleid op te stellen voor de grootte van nieuwe bedrijfsgebouwen.

Hoewel er soms grote bedrijfshallen op grond van het bestemmingsplan vergunningvrij kunnen worden opgericht is, is het lastig om bijvoorbeeld een ondergrens van bijvoorbeeld 50 m2 voor bodemonderzoek vast te leggen als er wel een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk. Het kan immers veel uit maken of het realiseren van een nieuw hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerk geschiedt op een plek waar bodembedreigende activiteiten kunnen hebben plaatsgevonden.

Afweging actualiteit bodemonderzoek

Een ander criterium waarop beleid ontwikkeld kan worden is de invulling van het begrip “recent” in artikel 2.1.5 lid 1 onder a van de Bouwverordening.

Bodemonderzoek

1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

a. de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, In overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

Er is landelijk geen norm vastgesteld voor het al dan niet recent zijn van een bodemonderzoek.

Gebruikelijk is om hiervoor vijf jaar te hanteren. Binnen de termijn van vijf jaar moet dan wel worden aangetoond dat het terrein braakliggend heeft gelegen en dat er geen activiteiten hebben plaatsgevonden. Dit is in de praktijk niet gemakkelijk te controleren. Luchtfoto’s, per jaar geactualiseerd, kunnen ondersteuning geven.

Het type vervuiling dat geconstateerd wordt in het bodemonderzoeksrapport is verder bepalend.

Verontreinigingen die zich sneller kunnen verspreiden (mobiele verontreinigingen) hebben dienen sneller opnieuw te worden onderzocht. Een termijn van twee jaar wordt landelijk aangehouden.

Op bedrijfsterrein is het risico op tussentijdse vervuiling groter dan bij woningen vandaar dat de geldigheidsduur van het rapport korter is; drie jaar. In onderstaande tabel is dit aangegeven.

Bodemkwaliteit

Bedrijfsbestemming/-gebied

Overig gebied

Schoon, diffuus, lokaal (niet mobiel)

3 jaar

5 jaar

Verontreiniging vluchtige verbindingen

2 jaar

2 jaar

Lokale grondwaterverontreiniging

2 jaar

2 jaar

Tabel 1. Geldigheidsduur bodemonderzoek

De gegeven termijnen in de tabel zijn richtlijnen. Gemotiveerd afwijken naar een langere termijn is mogelijk in geval aanwijzingen ontbreken voor bodemaantasting in de tussenliggende perioden, bijvoorbeeld als er sprake is van een gecertificeerde vloeistofdichte bedrijfsvloer.

Ook bestaat de mogelijkheid om na afloop van de geldigheidsduur of als een bodemonderzoek maar een deel van het perceel betreft, een aanvullend of actualiserend bodemonderzoek te verlangen. Toetsing van de resultaten dient wel aan de huidige normen te geschieden.

De beleidsregel luidt:

1.Een recent milieuhygiënisch rapport, aangegeven in artikel 2.1.5.1 lid 1 van de Bouwverordening heeft een geldigheidsduur zoals aangegeven in onderstaande tabel:

Bodemkwaliteit

Bedrijfsbestemming/-gebied

Overig gebied

Schoon, diffuus, lokaal (niet mobiel)

3 jaar

5 jaar

Verontreiniging vluchtige verbindingen

2 jaar

2 jaar

Lokale grondwaterverontreiniging

2 jaar

2 jaar

2.Burgemeester en wethouders kunnen gemotiveerd een andere termijn voor geldigheidsduur bepalen al dan niet met de verplichting het bodemonderzoek te actualiseren of aan te vullen.

Beschikbaarheid van andere bodemonderzoeksresultaten.

Op grond van artikel 2.1.5 lid 3 van de Bouwverordening hoeft er niet altijd een bodemonderzoek aangeleverd te worden als er reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. Dit is als volgt verwoord:

Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen

van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling

omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds

bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

Dit afwijken zou bijvoorbeeld mogelijk zijn als er een bodemkwaliteitskaart (met bodembeheerplan) is vastgesteld of als de grond specifiek is onderzocht op afvoer of hergebruik conform het Besluit bodemkwaliteit.

Soest heeft geen bodemkwaliteitskaart opgesteld. Verder komt het zelden voor dat er andere bodemkwaliteitsgegevens beschikbaar zijn.

Het is daarom niet zinvol om voor dit artikel een beleidsregel te formuleren.