Kenmerk F&I/1209445
Nummer RB 14-47 Agendapunt
De raad der gemeente Soest;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 september 2014,
nr. RV 14-47;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
b e s l u i t:
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en de invordering van
onroerendezaakbelastingen 2015
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam 'onroerendezaakbelastingen' worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot
woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt
recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat
deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik
heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op
degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter
beschikking is gesteld.
- 3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het
begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is
vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
- a.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- b.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die
op grond van
hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor
die onroerende
zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende
zaak die dienen tot
woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde
voor het kalenderjaar, bedoeld in
artikel 1.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld
op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt
de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 20,
tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet
reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde
waarde, de waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor
de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als
voedingsbodem te gebruiken.
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of
teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de
in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen
van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet
van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de
in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde
voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde
eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door
organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken
die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van
de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt
toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn
aan te merken.
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor
de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor
het geven van onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten
gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het
verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,
verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken,
abri's, hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer
zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste
lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet
voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de
gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de
onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1416 %
- b.
bij de eigenarenbelasting
- 1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen
0,0924 %
- 2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning
dienen 0,1756 %
- 2.
Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op hele euro’s.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Indien het totaal van de op het aanslagbiljet verenigde bedragen minder dan
€ 10,00 bedraagt
zal er geen aanslag worden opgelegd.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in één termijn binnen twee
maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaal bedrag van
de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan
€ 50,- doch minder dan € 45.000,- en zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de
betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven,
dat de aanslagen moeten worden betaald in 9 gelijke termijnen. De
eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het
aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand
later.
3 De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste en
tweede lid gestelde termijnen.
Artikel 8 Kwijtschelding
Bij de invordering van onroerendezaakbelastingen wordt geen kwijtschelding
verleend.
Artikel 9 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerendezaakbelastingen.
Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De "Verordening op de heffing en invordering van
onroerendezaakbelastingen 2014, vastgesteld bij raadsbesluit van 7
november 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid
genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij
van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die
datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening
onroerendezaakbelastingen 2015”.