Organisatie | Ooststellingwerf |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Jeugdhulp Gemeente Ooststellingwerf 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Jeugdhulp Gemeente Ooststellingwerf 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
VERORDENING Hart voor de Jeugd Ooststellingwerf 2015
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-01-2015 | 01-01-2015 | 17-01-2019 | nieuwe beleidsregels | 02-12-2014 | College, 02-12-2014, nr. 11 |
Artikel 1.1. Definities en begrippen
Artikel 1.2. Algemene inleiding
Hoofdstuk 2. Vormen van en toegang tot jeugdhulp
Artikel 2.1. Wie kunnen er gebruik maken van pgb?
Artikel 2.2. Woonplaatsbeginsel
Hoofdstuk 3. Procedure jeugdhulp via de gemeente
Artikel 3.1. Opstellen van een maatwerkplan
Artikel 3.2. Criteria voor een individuele maatwerkvoorziening
Artikel 4.1. Criteria voor pgb
Artikel 4.2. Nadere regels voor pgb
Artikel 4.3. Kwaliteitseisen zorgaanbieders pgb
Artikel 4.5. Tegengaan oneigenlijk gebruik en fraude
Hoofdstuk 5. Overige bepalingen
Artikel 5.1. Hardheidsclausule
Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de verordening Hart voor de Jeugd Ooststellingwerf 2015-2016.
De verordening Hart voor de Jeugd Ooststellingwerf 2015-2016 geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening). Dit vindt plaats op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).
Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
In het beleidsplan Hart voor de Jeugd Oost- en Weststellingwerf 2015 -2018 is het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgesteld met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
De verordening Hart voor de Jeugd Ooststellingwerf 2015 -2016 is eveneens, op grond van de Jeugdwet, vastgesteld door de raad. In de verordening wordt verwezen naar nadere regels over de procedure jeugdhulp via de gemeente en het pgb. In de nu voorliggende beleidsregels staan in ieder geval deze artikelen nader uitgewerkt.
Het beleidsplan, de verordening en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
In de Jeugdwet is een overgangsperiode van maximaal een jaar op genomen voor jeugdigen die ondersteuning gebruiken die per 1 januari 2015 overkomt naar de gemeenten. Voor pleegzorg is dit zolang de zorg duurt. Dit overgangsrecht geldt ook voor jeugdigen die zelf hun ondersteuning organiseren via een pgb. Gedurende deze overgangsperiode behoudt de jeugdige het recht op dezelfde hoogte van het pgb.
Hoofdstuk 2. Vormen van en toegang tot jeugdhulp
Voor de artikelen over de procedurele toegang en de betrokken partijen, verwijzen wij u naar de Verordening Hart voor de Jeugd Ooststellingwerf 2015-2016.
2.1 Wie kunnen er gebruik maken van pgb?
Het pgb is in beginsel beschikbaar voor alle inwoners van de gemeente Ooststellingwerf, die in aanmerking komen voor zorg/ondersteuning op grond van de Jeugdwet.
De toekenning van de pgb is gebaseerd op de individuele situatie van de jeugdige. Wanneer een jeugdige te kennen geeft gebruik te willen maken van pgb, wordt gekeken of hij de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met het pgb, kan dragen. Tevens wordt bekeken of de jeugdige zich goed heeft georiënteerd op het aanbod van de zorg/ondersteuning in natura (ZIN). Ook wordt bezien of het voorstel van de jeugdige beter aansluit op het beoogde resultaat dan zorg/ondersteuning in natura.
Om in aanmerking te komen voor een pgb moet de jeugdige motiveren waarom het door de gemeente gecontracteerde ondersteuningsaanbod niet voldoende is in zijn specifieke situatie. Hierbij kan worden gedacht aan aspecten van religieuze, levensbeschouwelijke of culturele aard.
In de Jeugdwet is uitgewerkt hoe het woonplaatsbeginsel dient te worden toegepast bij de inzet van deze voorzieningen. Hiermee wordt helderheid verschaft welke gemeente verantwoordelijk is voor de in te zetten hulp in bijzondere of onduidelijke gevallen.
Daarnaast wordt doorverwezen door:
De huisarts, jeugdarts en kinderarts: zij mogen op basis van de Jeugdwet direct doorverwijzen naar specialistische jeugdhulp. De gemeente maakt uiteraard wel afspraken met deze partijen over de gecontracteerde hulp en de wijze van registratie van doorverwijzen.
De kinderrechter/strafrechter: de kinderrechter en strafrechter leggen kinderbeschermings- en/of strafmaatregelen op, nadat de Raad voor de Kinderbescherming advies heeft uitgebracht, die de gemeente dient uit te voeren. Denk hierbij aan maatregelen in het zogenaamde gedwongen kader, zoals een ondertoezichtstelling of een jeugdreclasseringstraject.
Jeugdbescherming en de gecertificeerde instellingen (GI): indien de GI constateert dat er aanvullende hulp noodzakelijk is binnen het kader van de hierboven genoemde gedwongen maatregelen, dan is de gemeente verplicht deze hulp in te zetten. De gemeente maakt uiteraard wel afspraken met de GI over de samenwerking in een dergelijk traject.
De burgemeester: indien de Raad voor de Kinderbescherming niet tot indiening van een verzoek tot ondertoezichtstelling overgaat nadat hij een melding van de burgemeester van de woonplaats van de minderjarige heeft ontvangen dat een maatregel met betrekking tot het gezag dient te worden overwogen, kan de burgemeester de Raad voor de Kinderbescherming vragen het verzoek alsnog aan de rechter voor te leggen.
Conform artikel 8.1.1 van de wet verstrekt het gebiedsteam alleen een individuele jeugdhulpvoorziening in de vorm van een pgb:
Als naar het oordeel van het gebiedsteam gewaarborgd is dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk van goede kwaliteit is. Onder goede kwaliteit wordt verstaan het kwaliteitsniveau gelijk aan die van zorgaanbieders in natura.
Artikel 4.2 Nadere regels voor pgb
De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een ongekwalificeerde ondersteuner (werkstudenten, ZZP’ers zonder gespecialiseerde opleiding) onder de voorwaarde dat deze persoon maximaal 50% van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening betaald krijgt voor zijn diensten.
In de Jeugdwet is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB.
Budgethouders betalen de zorgverleners niet meer zelf, ze moeten de SVB opdracht geven voor betalingen aan hun zorgverleners. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Ook de pgb’s voor een hulpmiddel of voorziening moeten worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaalt. Om pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener. Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling klopt met deze zorgovereenkomst. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan uw zorgverlener niet betaald worden.
De budgethouder is verantwoordelijk voor het in de gaten houden van de betalingen uit het pgb. De budgethouder ontvangt elke maand een budgetoverzicht. Dit budgetoverzicht is ook digitaal in te zien.
4.5 Tegengaan oneigenlijk gebruik en fraude
De inzet van een pgb vereist in ieder geval inzicht en verantwoordelijkheid op meerdere gebieden. Overwegende bezwaren zijn er als er een vermoeden is dat de belanghebbende als budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteedt wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt, kan de cliënt daartegen bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van de cliënt op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van de doelstellingen zoals geformuleerd in het maatwerkplan.
Hoofdstuk 5. Overige bepalingen
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Indien een cliënt het gevoel heeft onjuist bejegend te zijn kan men een klacht indienen.
Klachten kunnen betrekking hebben op de handelwijze van de gemeente, dan wel van (een medewerker van) de aanbieder van een maatwerkvoorziening. De gemeente legt de aanbieders van voorzieningen in de verordening op een klachtregeling te hebben en ziet toe op de naleving daarvan. Klachten met betrekking tot de handelswijze van de gemeentelijke organisatie worden in behandeling genomen door de interne klachtencoördinator, die met klager afstemt wat de beste manier is om de klacht verder af te handelen.
Het maatwerkplan wordt samen met de jeugdige en/of de ouders en mogelijk andere betrokkenen opgesteld. In de praktijk kan dit betekenen dat het gespreksverslag dat in artikel 8 wordt genoemd wordt omgebouwd tot een maatwerkplan. Het maatwerkplan wordt opgesteld aan de hand van de werkwijze één gezin, één plan. In het maatwerkplan staan in de eerste plaats de afspraken over wat de jeugdige en/ of zijn ouders zelf gaan oppakken.
Daarnaast wordt beschreven welke overige jeugdhulpvoorzieningen en welke individuele jeugdhulpvoorzieningen nodig zijn. Het maatwerkplan vormt de verbinding met ondersteuning uit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, participatie en volwassenenzorg. Het maatwerkplan is geen statisch document. Er kunnen afspraken aan toegevoegd worden, wanneer dat naar inzicht van de jeugdige en/of de ouders of het college van belang is. Bovendien kan het zijn dat als er meerdere vragen/problemen in een gezin zijn, deze niet allemaal tegelijkertijd worden opgepakt.
Families mogen bij problemen eerst zelf een plan maken en aangeven wat ze nodig hebben. Dit familiegroepsplan kan worden opgesteld door de ouders of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdigen behoren. Het familiegroepsplan moet onderdeel uitmaken van het maatwerkplan als er een toeleiding plaats moet gaan vinden naar een individuele voorziening. De beschikking hiervan wordt afgegeven door het gebiedsteam.
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het gebiedsteam hanteert bij toekenning van individuele jeugdhulpvoorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang om goed te beoordelen: de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van overige of andere voorzieningen. In geval dat een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling, dient het gebiedsteam de individuele jeugdhulpvoorziening schriftelijk toe te kennen.
Het gebiedsteam kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van eenaanvraag of het opstellen van het maatwerkplan nodig is. Het is bij deadviesvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt versterkt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.
Hierin is aangesloten op artikel 8.1.1 van de wet, dat voor het pgb is aangepast aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Voor gemeenten is ondermeer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).
Dit artikel berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.
Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is begrensd op maximaal 75% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.
Indien vanuit het pgb hulp wordt betrokken door een persoon die behoort tot het sociale netwerk bedraagt de vergoeding maximaal 25% van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura. Voor ongekwalificeerde ondersteuners (werkstudenten, ZZP’ers zonder gespecialiseerde opleiding) geldt een vergoeding van maximaal 50%.