Organisatie | Tytsjerksteradiel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening 2008 |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening 2008 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
De brandbeveiligingsverordening van 28 juni 2001 wordt ingetrokken
Brandweerwet 1985, art. 12
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-02-2009 | 01-08-2011 | Nieuwe regeling | 29-01-2009 Actief, 04-02-2009 | Onbekend |
Paragraaf 2 Gebruiksvergunning
Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.
Paragraaf 4 Het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand
Artikel 5 Brandveiligheidsvoorzieningen
De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8 en 2.9 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) zijn analoog van toepassing
Artikel 6 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 7 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Paragraaf 5 Overgangs- en slotbepalingen
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door het college aangewezen ambtenaren.
Artikel 9 Intrekking oude regeling
De brandbeveiligingsverordening van 28 juni 2001 wordt ingetrokken.
Toelichting op de brandbeveiligingsverordening 2008
De wetgever geeft in de Brandweerwet 1985 de raad de opdracht bij verordening regels vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien. De wetgever heeft ook de titel van de verordening bepaald: brandbeveiligingsverordening.
De brandbeveiligingsverordening mag niet regelen 'voor zover daarin bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien'. Hierop moet bij het stellen van regels nauwlettend worden toegezien. Feitelijk moet de gemeente zich telkens weer afvragen in hoeverre een wet voorziet of mede (indirect) voorziet in de brandveiligheid die in de Brandweerwet 1985 als opdacht aan het college is opgedragen. Als dit het geval is gaat die wet als juridische basis voor op de Brandweerwet 1985. Het kan ook zijn dat de gemeente niet bevoegd is om eisen te stellen. Een bekend voorbeeld is een bedrijfshulpverleningsorganisatie die tot doel heeft werknemers te beschermen tegen gevaren, waaronder brandgevaar. Dit is een aangelegenheid die regeling vindt in de Arbeidsomstandighedenwet Het rijk is hier het bevoegd gezag. De gemeente kan daarom geen eisen stellen aan een organisatie die tot doel heeft in de (brand)veiligheid van werknemers te voorzien. Gemeenten zijn in dit geval afhankelijk van anderen of en in hoeverre zaken goed zijn geregeld. Met andere woorden: de brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. Voordat een gemeente op basis van de brandbeveiligingsverordening eisen kan stellen moet er onderzoek plaatsvinden naar wetgeving die mogelijk van toepassing zou kunnen zijn en van rechtswege voorrang heeft. In de dagelijkse praktijk zijn er natuurlijk een aantal standaard gevallen waarbij van tevoren duidelijk is hoe zaken liggen.
De brandbeveiligingsverordening is een vangnet, een restregelgeving, zij regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is geregeld. Dit is weliswaar een beperking, maar wel van een open bron. Bij het gebruiksvergunningensysteem van de brandbeveiligingsverordening gaat het namelijk om 'niet-bouwwerken'. Het kan gaan om bijvoorbeeld een omheind weiland of een los met de wal verbonden drijvend hotel of discotheek. De omschrijving in de Brandweerwet 1985 zelf kent een beperking van doel, n.l. brandveiligheid, maar behoudens door andere wetgeving, geen beperking van object, de omschrijving is van toepassing op de gehele omgeving.
Voor zo'n object is het vanwege het feit dat niet van tevoren duidelijk is waarom het gaat, moeilijk concrete regels te maken. Veel objecten lijken evenwel op bekende zaken. Analoog daaraan kunnen eisen worden gesteld, afhankelijk van een specifieke situatie. Als voorbeeld dient een bouwwerk dat op de grond staat. Hiervoor is in elk geval het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit en de bouwverordening ex de Woningwet van toepassing. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit, dat is gekozen naar aanleiding van de definitie van het begrip bouwen in de Woningwet, is een constructie die drijft op het water meestal geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving. Voor een met de grond verbonden object is de Woningwet het juridisch kader, voor hetzelfde object dat drijft is de brandbeveiligingsverordening het juridisch kader (voor de brandveiligheid). Een ander voorbeeld: een tent die langdurig op dezelfde plaats staat kan een bouwwerk zijn (Woningwet van toepassing), terwijl diezelfde tent tijdens een kortdurende periode een 'niet-bouwwerk' is, waarvoor op grond van de brandbeveiligingsverordening eisen moeten worden gesteld.
Over de lastige vraag: wanneer is een object een bouwwerk volgt hieronder, mede aan de hand van staande jurisprudentie, een uitgebreide toelichting
Het spreekt voor zich dat gemeenten bij de uitvoering van de brandbeveiligingsverordening de nodige zorg moeten betrachten, vooral omdat de regels van de brandbeveiligingsverordening met hun algemene omschrijving van geval tot geval in concrete eisen moeten worden omgezet.
De Woningwet heeft een grote invloed op de reikwijdte van de brandbeveiligingsverordening, deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften betreffende het oprichten en veranderen van bouwwerken (zoals gebouwen), de technische staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken. De beperking als gevolg van het bepaalde in de Woningwet laat zich het best omschrijven door de definities van de begrippen.
Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in de model bouwverordening een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan:
-bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk
4) bedoeld om ter plaatse te functioneren
wordt bepaald op een object een bouwwerk is of niet.
Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is. Een uitgebreide opsomming van jurisprudentie kunt u vinden in de toelichting op de Model-bouwverordening van de 'Standaardregelingen in de bouw' (Sdu uitgevers bv, Den Haag).
De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht behoeven. Gezien de zo grote verscheidenheid aan situaties is er niet voor gekozen een meldingsplicht i.p.v. vergunningsplicht in te stellen omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden Daarnaast staan in de brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan.
Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing is, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor één woord: inrichting.
Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen. Om dezelfde reden is het aanvragen van een vergunning vormvrij.
Het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit geven richtlijnen voor de te stellen voorwaarden. Langs die lijnen (analoog) moet met verstand van zaken worden gehandeld.
Aan een los aangemeerde drijvende hotelboot bijvoorbeeld kunt u dezelfde brandveiligheidseisen stellen als aan een vast met de wal verbonden drijvende hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening en de Woningwet). Voor de goede orde voor de laatstgenoemde 'boot' kunt u eisen stellen aan energiezuinigheid etc. op grond van het Bouwbesluit. Aan de eerstgenoemde 'boot' kan dit niet omdat deze immers geen bouwwerk is in de zin van de bouwverordening en de Woningwet.
In artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt. In dit verband is tevens artikel 5:16a van de Awb van belang. Hierin staat beschreven dat een toezichthouder bevoegd is van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Het college wijst in verband met het bepaalde in artikel 1, lid 6 van de Brandweerwet 1985 in elk geval de brandweer aan als gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening Tevens kunnen ook andere personen met het toezicht op de naleving worden belast, zoals ambtenaren van het bouw- en woningtoezicht en de regionale brandweer. Aanwijzing betekent niet dat zij tevens opsporingbevoegd zijn.
Een bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met Aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De aanwijzing als toezichthouder is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Zij dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen en te zijn beëdigd door de procureur-generaal.
Op overtreding van de regels van deze verordening kan op grond van artikel 23 van de Brandweerwet 1985 als straf worden gesteld hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Bijlage 1 Eisen brandveilig gebruik jachthavens
vloeistof of verfproduct waarvan het vlampunt gelegen is op 55°C of hoger (K3-vloeistof)
stof die of preparaat dat bij spontane ontleding of bij verwarming het zuurstofgehalte van de lucht kan verhogen
categorie van gevaarlijke stoffen
categorie van gevaarlijke stoffen als bedoeld in de Regeling scheiden en gescheiden houden van:
mengsel van een brandbaar gas met lucht of zuurstof
een cilindrische drukhouder, voorzien van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter, die bedoeld is voor meermalig gebruik en een door middel van water gemeten inhoud heeft van ten hoogste 150 liter
instelling in een lidstaat van de Europese Unie in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in een andere staat waarmee de Europese Unie een wederzijdse erkenningovereenkomst met betrekking tot het in het voorschrift bedoelde onderwerp heeft afgesloten
stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen
las-, snij-, flexwerkzaamheden en dergelijke.
haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen
veelal een bassin of kademuur gesitueerd in of nabij het stadscentrum met geen of weinig steigers of ligboxen
plaats ingericht voor het afgemeerd houden van een pleziervaartuig
stof of preparaat in vloeibare toestand (K2-vloeistof) met een vlampunt van meer dan 21°C en minder dan 55°C
schip, bestemd of gebruikt voor sport of vrijetijdsbesteding, ongeacht het type en de wijze van voortstuwing
veiligheidsinformatieblad als bedoeld in artikel 2 van het Veiligheidsinformatiebesluit Wet milieugevaarlijke stoffen
vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit
A Artikel 1 vrijhouden van terreingedeelten
Op het bij de inrichting behorende terrein moeten beplanting, kampeerstandplaatsen, bouwwerken, parkeerplaatsen, laad- en losplaatsen en plaatsen waar goederen of afvallen worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat de brandweer bij het uitoefenen van haar taak niet wordt bemoeilijkt of belemmerd (Mbv).
Ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van ten minste 3,5 meter en een hoogte van minimaal 4,2 meter vrijgehouden worden. De doorgaande route moet verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een asbelasting van 10 ton en een totaalgewicht van 15 ton (Mbv).
Artikel 2 inrichting van het terrein
Indien enig toegang tot een bouwwerk of ligplaats op meer dan 40 meter loopafstand van de openbare weg is verwijderd, moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een weg, pad of rijloper tussen die toegang of ligplaats en de openbare weg aanwezig zijn, die geschikt is voor voertuigen met een asdruk van 10 ton (Mbv).
Artikel 3 bluswatervoorziening
Afhankelijk van de omvang van de jachthaven moet ten behoeve van de brandweer ten minste een primaire bluswatervoorziening aanwezig zijn. Naast een primaire bluswatervoorziening moet een secundaire bluswatervoorziening aanwezig zijn. Beide ter beoordeling en goedkeuring door de commandant brandweer (Mbv).
Artikel 4 elektrische installaties
Teneinde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden, moeten op een loopafstand van maximaal 50 meter van enig vaartuig c.q. ligplaats of bouwwerk, een draagbaar blustoestel voor handen zijn. Deze brandblussers dienen een inhoud van ten minste 6 liter sproeischuim of 6 kilogram ABC-bluspoeder te bezitten en moeten zijn geplaatst in weersbestendige kasten, die zonder gebruikmaking van losse voorwerpen en/of sleutels geopend kunnen worden (Bjh).
Artikel 7 overslaan van brandstoffen
Binnen een afstand van 20 meter van een brandstofponton of een bunkerstation is verblijf alleen toegestaan voor het verrichten van handelingen die betrekking hebben op het afleveren van brandstof aan pleziervaartuigen, het vullen van opslagtanks voor brandstof alsmede onderhoud en reparatie van het brandstofponton of bunkerstation en de daarop aanwezige installatie en voor het verrichten van handelingen die direct betrekking hebben op het afmeren dan wel vaarklaar maken van uitsluitend open pleziervaartuigen (Bjh)
Artikel 8 verbod voor open vuur en vuurwerk
AArtikel 9 voorzieningen ten behoeve van afval
Artikel 10 opslag van materialen en stoffen
Artikel 11 werkzaamheden, niet behorende tot de normale bedrijfsuitoefening
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij brandgevaarlijke stoffen of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand (Mbv).
Artikel 12 doorlopend toezicht
Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de eisen van de vergunning, vrijstelling of ontheffing verantwoordelijk persoon bereikbaar zijn die de aanwijzingen van de met de controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet laten uitvoeren (Mbv).
Artikel 13 noodplan / bedrijfhulpverlening
Artikel 14 periodieke controle
Artikel 15 brandveiligheidsinstructie
De houder van de vergunning, vrijstelling of ontheffing van de jachthaven moet binnen een half jaar na dagtekening van de vergunning, vrijstelling of ontheffing een brandveiligheidsinstructie hebben samengesteld ten behoeve van het personeel. Deze instructie dient vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de commandant van de brandweer.
Artikel 16 gedragsregels bezoekers van de jachthaven
In de overeenkomst voor gebruikers van ligplaatsen dienen gedragsregels te worden opgenomen of dient te worden verwezen naar het jachthavenreglement (zie bijlage 1) waar die gedragsregels onderdeel van uitmaken. In deze gedragsregels, die vooraf ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan de commandant van de brandweer, dienen in ieder geval de volgende voorwaarden, regels en verwijzingen te worden opgenomen (Bjh):
het is zowel de beheerder van de jachthaven alsmede de met de controle belaste functionaris toegestaan om het vaartuig te betreden ter controle van de deugdelijkheid en veiligheid van de voorzieningen en installaties, zonder dat daarvoor voorafgaand toestemming benodigd is of gevraagd dient te worden.
Artikel 17 ontruimingsplannen / BHV
Artikel 18 controle en aanwijzingen
Toelichting bij eisen brandveilig gebruik jachthavens
In komhavens worden pleziervaartuigen langs de wal aangelegd en worden, soms wel tot 10 dik, tegen de kade aangemeerd. Ingeval er een noodsituatie ontstaat, zoals brand aan boord van het middelste vaartuig, is het niet eenvoudig de brand te bestrijden, te vluchten en adequate maatregelen te nemen. De brand is moeilijk bereikbaar, het vluchten van de pleziervaarders naar de walkant is moeilijk en er ontstaat explosiegevaar.
Bij een brand in een polyester pleziervaartuig zal de brandweer slechts de brand kunnen bestrijden met veel water. Tevens dient de brandbestrijding zeer snel te gebeuren omdat de branduitbreiding zeer snel zal verlopen. Dit betekent dat een aanval met lage druk noodzakelijk is. Als inzetdiepte wordt 1 slanglengte gehanteerd. Een brandweerslang is 20 meter lang. De maximale dikte van de aangemeerde pleziervaartuigen mag 20 meter bedragen. Een plezierjacht is gemiddeld 4 a 4,5 meter breed. Fenders meegerekend, zullen er gemiddeld maximaal 4 plezierjachten naast elkaar kunnen liggen. Ook voor de ontvluchting van de pleziervaarders en de veiligheid van de brandweermensen kan naar analogie van een brand in een gebouw een loopafstand van maximaal 20 meter worden gehanteerd.
Bij een brand in een stalen pleziervaartuig of een houten pleziervaartuig kan de brand vaak nog met een hogedrukstraal worden geblust.
De maximale inzetdiepte wordt door de lengte van de hoge drukstraal begrensd. De inzetdiepte kan maximaal 60 meter bedragen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de inzetdiepte wordt bepaald door de plaats van het brandweervoer- of vaartuig. Kan het brandweervoertuig op de walkant staan, dan is de dikte van de pleziervaartuigen maximaal 40 meter. Immers de brandweer dient op de wal en in het vaartuig voldoende lengte over te houden om de brand te kunnen bestrijden.
De praktijk heeft geleerd dat een bootbrand meestal met schuim wordt geblust. Dit is mede om te voorkomen dat het schip te zwaar wordt en niet blijft drijven door de opwaartse druk. De ontwikkelsnelheid heeft ook te maken met hoelang de brandweer nodig heeft de haven te bereiken. Meestal is een haven gesitueerd in het buitengebied, daarbij geeft de zorgnorm > 8 min aan. In 8 minuten is een schip al helemaal uitgebrand en heeft (staal of polyester) ook de naastliggende pleziervaartuigen aangestoken. In deze ontwikkelingstijd zal de gastank ook meestal zijn geëxplodeerd. De brandstoftank behoeft niet altijd aan de brandontwikkeling deel te nemen daar deze vaak dieper in het schip ligt. De aanval is vaak ook gericht om de omgeving te redden en te beschermen en de boten welke reeds branden in 2e instantie te blussen.
Het is afhankelijk van de afmetingen van de pleziervaartuigen hoeveel schepen er naast elkaar kunnen liggen.
Indien de brandweer de walkant niet kan bereiken dan dient de inzetdiepte gerekend te worden vanaf de plaats van het brandweervoer- of vaartuig.
De eerste reactie van watersporters die aan de waterzijde liggen van het brandende pleziervaartuig is de trossen los te gooien of de lijnen door te snijden om direct weg te varen. In veel gevallen kan dit de meest veilige weg zijn. Anderzijds kan er paniek ontstaan, waarbij een aanvaring met andere pleziervaartuigen dreigt.
Ook een eventuele blusvaartuig moet voldoende ruimte hebben om ingezet te kunnen worden. Een vaargeul van 15 meter is voldoende om pleziervaartuigen weg te laten varen en het blusvaartuig in te kunnen zetten.
De verantwoordelijkheid voor bluswatervoorziening en een goede bereikbaarheid ligt bij de gemeente. Voor bluswatervoorziening en bereikbaarheid wordt verwezen naar de “handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid” van NVBR. Deze handleiding vervangt de CCRB-bulletins nummer 2 "Primaire Bluswatervoorziening" en nummer 9 "Secundaire en tertiaire bluswatervoorziening". Het is vooral een praktische instructie: normeringen uit de genoemde bulletins zijn hier vertaald naar de preparatieve praktijk.
Voor een schip gelden op grond van de Europese richtlijnen andere NEN-normen. Een pleziervaartuig wordt niet geïnstalleerd conform de NEN 1010 maar door middel van een stekkerverbinding en aardlekzekering aangesloten op een goedgekeurde installatie, conform NEN 1010. NEN-EN-ISO 10133 en 10134 zijn wel van kracht conform de Europese richtlijnen.
Aan boord van de meeste pleziervaartuigen is een gasinstallatie aanwezig. De gasinstallatie bestaat uit een gasfles, een leidingsysteem c.q. slangen en de daaraan gekoppelde apparatuur. De slangen kunnen bij ouderdom lekkage vertonen.
Een explosie kan zich voordoen ten gevolge van een gaslek indien er een ontstekingsbron aanwezig is. De ontstekingsbron kan voor wat betreft de hoeveelheid energie zeer klein zijn. De schade die ontstaat door een explosie is altijd groot.
Afhankelijk van het type motor zal een pleziervaartuig voortgestuwd worden door een motor met als brandstof benzine of diesel. Bij een lekkage van de brandstof kan een brandgevaarlijke situatie ontstaan. De brandstof zal verdampen en een damp/luchtmengsel vormen. Het damp/luchtmengsel zal zich onderin het pleziervaartuig bevinden daar het mengsel zwaarder is dan lucht.
Het damp/luchtmengsel van diesel met lucht is mo9eilijk te ontsteken omdat het vlampunt hoog is.
Het damp/luchtmengsel van benzine met lucht is gemakkelijk te ontsteken omdat het vlampunt laag is. Een explosief damp/luchtmengsel zal altijd aanwezig zijn. Ontsteking kan plaatsvinden door het inschakelen van een zaklamp, lichtknopje, etc. Over het algemeen zal de waakvlam van de koelkast ook branden. Deze waakvlam is een potentiële ontstekingsbron.
Bijlage 2 Eisen brandveiliggebruik kampeerterreinen
Een op de standplaats en met het kampeermiddel verbonden bouwwerk of uitspringend deel, dat ten dienste staat van het kampeermiddel en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel.
Een metalen drukhouder (horizontaal gesitueerd) met een mengsel van propaan en butaan waarvan de vloeistof onttrokken wordt (voor tractie bestemd) en die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter, overvulbeveiliging, vulbegrenzer, niveaumeting en indicator.
Een op de standplaats en van het kampeermiddel vrijstaand bouwwerk, dat ten dienste staat van het kampeermiddel en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
Dit is een cluster van permanente of niet-permanente standplaatsen met een maximale oppervlakte van 1.000 m2 .
Branduitbreiding via een traject dat niet via de buitenlucht gaat.
Branduitbreiding via de buitenlucht.
Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter.
Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder (horizontaal gesitueerd) met gas waarvan de damp onttrokken wordt zoals handelspropaan, in tegenstelling tot vloeibaargasinstallaties zoals autogas, en die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter, overvulbeveiliging, vulbegrenzer, niveaumeting en
Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder (verticaal gesitueerd) met gas waarvan de damp onttrokken wordt zoals handelspropaan, in tegenstelling tot vloeibaargasinstallaties zoals autogas, en die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter, overvulbeveiliging, vulbegrenzer, niveaumeting en indicator en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.
Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf (Wet op de Openluchtrecreatie).
Tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn
bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf (Wet op de Openluchtrecreatie).
Overeenkomst tussen de houder van een kampeerterrein en degene die een kampeermiddel plaatst of geplaatst houdt betreffende het plaatsen of geplaatst houden daarvan (Wet op de Openluchtrecreatie).
Een kampeerterrein voor ten hoogste 10 kampeermiddelen.
Gedurende het kampeerseizoen van ten hoogste 15 maart tot en met 31 oktober per kalenderjaar mogen dit ten hoogste 15 kampeermiddelen zijn.
Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm.
Een standplaats waarop een kampeermiddel gedurende een bepaalde periode aanwezig mag zijn. De maximale periode geldt vanaf 15 maart tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar of een andere periode, welke is vastgelegd in het gemeentelijk kampeerbeleid.
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen; voorheen CPR: uitgegeven richtlijn van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen.
Een standplaats waarop een kampeermiddel gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn.
Het zich bevinden in een kampeermiddel tussen 22.00 en 06.00 uur.
Het reglement waarin de voorwaarden met betrekking tot het gebruik kampeerterrein en het verblijf daarop.
Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen en constructie, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen en over grotere afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.
Het gedeelte van het kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel.
Weerstand tegen brandoverslag (branduitbreiding via de buitenlucht) en branddoorslag (branduitbreiding via een traject dat niet via de buitenlucht gaat). Als er in deze handreiking over WBDBO wordt gesproken, wordt deze uitgedrukt in een bepaalde vrije afstand, bijv. tussen kampeermiddelen
Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening
Op het bij de inrichting behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd.
Ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van tenminste 3,5 meter en een hoogte van tenminste 4,2 meter vrijgehouden worden. De doorgaande route moet verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een asbelasting van 10 ton (100kN) en een totaalgewicht van 15 ton.
Paragraaf II Inrichting terrein
Artikel 2 Indeling en constructie terrein
Permanente en niet-permanente standplaatsen dienden zodanig te zijn gesitueerd dat een onbeheersbare brand wordt voorkomen. Hieraan wordt voldaan indien de standplaatsen zijn gesitueerd in een brandcompartiment (BC) van maximaal 1.000 m² en de WBDBO tussen brandcompartimenten tenminste 30 minuten is. Hieraan wordt voldaan indien tussen brandcompartimenten een vrije ruimte is van tenminste 5 meter Een brandcompartiment strekt zich niet uit over meer dan één perceel.
Permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat brand niet eenvoudig van het ene kampeermiddel naar een ander kampeermiddel kan overslaan. De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) tussen kampeermiddelen op permanente standplaatsen is tenminste 20 minuten. Hieraan wordt voldaan indien:
Indien de toegang tot een bouwwerk en/of kampeermiddel dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 40 meter is verwijderd van een doorgaande (openbare) weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang of dat vak en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor brandweervoertuigen conform de voorwaarde 1.3.
Artikel 3 Bluswatervoorziening
Artikel 4 Gasf essendepots en propaantanks
Gasflessendepots en propaantanks zullen aan de rand van het kampeerterrein moeten worden gesitueerd en goed bereikbaar zijn, zonder dat de opslaglocatie van gasfl essen en gastanks bij een calamiteit de bereikbaarheid van de incidentlocatie voor hulpverleningsdiensten en de ontvluchting van aanwezigen op het kampeerterrein belemmert of in gevaar brengt.
Artikel 5 Elektrische installaties
Vast gemonteerde dampgastanks in voertuigen en aanhangers moeten minimaal voldoen aan de specifieke montage voorschriften die gelden voor het monteren van autogastanks van de Eisen toelating LPG-onderdelen van de Regeling vaststelling toelatingseisen op basis van hoofdstuk 3 van het Voertuigreglement.
Artikel 7 Brandmeld- en alarmeringsmiddelen
Paragraaf IV Gebruiksvoorschriften
Artikel 9 Verbod voor roken/ open vuur en vuurwerk
Artikel 11 Opslag van materialen
Artikel 12 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsoefening
Bij het verrichten of doen verrichten van werkzaamheden, waarbij brandgevaarlijke stoffen of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 13 Doorlopend toezicht
Artikel 14 Periodieke controle
Artikel 15 Brandveiligheidsinstructie
Indien niet is voldaan aan enig voorschrift, gegeven bij of krachtens de artikelen genoemd in de artikelen 1 t/m 18, moet de inrichting een mate van veiligheid bieden die tenminste gelijk is aan de mate van veiligheid die is beoogd met het desbetreffende bij of krachtens de artikelen genoemd in de artikelen 1 t/m 18 gegeven voorschriften. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente zal moeten beoordelen of een toereikende veiligheid wordt bewerkstelligd.
De eigenaar/exploitant van het kampeerterrein spant zich aantoonbaar in om voorlichting te geven over brandveiligheid op het kampeerterrein.
Toelichting bij eisen brandveilig gebruik kampeerterreinen
Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening
Doel van deze voorschriften is te waarborgen dat brandweervoertuigen het bouwwerk bij een brand te allen tijde daadwerkelijk zodanig snel en gemakkelijk kunnen bereiken, dat de brandweer zo snel mogelijk voor het bestrijden van een brand kan worden ingezet.
Voorkomen moet worden dat bij een calamiteit de brandweer in haar opkomst gehinderd wordt door afgesloten hekwerken en/of slagbomen. Om dit te voorkomen zullen in overleg met de brandweer passende voorzieningen moeten worden getroffen. Een passende voorziening die op een centrale plaats aangebracht kan worden is een brandweersleutelkluis of- buis.
Artikel 2 Indeling en constructie terrein
Permanente en niet-permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat overslag van brand niet onbeperkt kan plaatsvinden. Dit kan worden gerealiseerd door clusters van standplaatsen te situeren in een brandcompartiment (BC) van maximaal 1.000 m². De WBDBO tussen brandcompartimenten is tenminste 30 minuten, te realiseren door een vrije ruimte van minimaal 5 meter tussen de brandcompartimenten.
Bekend is dat tentenkampen die opgezet zijn in het kader van een evenement (denk aan Lowlands of de TT Assen) een zeer geringe afstand tussen de tenten kennen. De compartimenten en andere voorzieningen zijn hierop afgestemd. Het gebruik van tenten op kampeerterreinen is ingegeven door het verlangen naar recreatie en privacy, dat het gebruik wezenlijk anders kenmerkt dan bij evenementen. Daarom kan volstaan worden met het onderbrengen van tenten in een brandcompartiment van 1.000 m².
De WBDBO van ieder permanent kampeermiddel ten opzichte van het aangrenzende permanente kampeermiddel en andere zaken moet tenminste 20 minuten bedragen. Dit betekent dat het permanente kampeermiddel minimaal 3 meter vrij van het permanente kampeermiddel van de buren en andere zaken dient te staan. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat er altijd een vrije tussenruimte van 3 meter ontstaat tussen de eigendommen van personen. In de handleiding is dit in een tekening zichtbaar gemaakt (blz. 50).
Ook kan een snelle brandoverslag voor niet-permanente standplaatsen, niet gelegen in een brandcompartiment, worden voorkomen, door een WBDBO tussen de kampeermiddelen van tenminste 20 minuten. Het is aan de exploitant om een keuze te maken. Op het kampeerterrein kunnen beide varianten worden gebruikt. De motivatie voor de gelijkwaardigheid van brandcompartimenten van max. 1.000 m² is terug te vinden in paragraaf 4.6.
Artikel 3 Bluswatervoorziening
Doel van dit voorschrift is te waarborgen dat te allen tijde daadwerkelijk voldoende bluswater beschikbaar is ingeval van brand op een kampeerterrein. Het voorzien van bluswater is in beginsel een gemeentelijke taak. De gemeente is echter niet in alle situaties verplicht te voorzien in een bluswatervoorziening. Bij het niet voorhanden zijn van (een toereikende) openbare bluswatervoorziening kan de gemeente een exploitatie van een kampeerterrein alleen onder voorwaarde afgeven, waarbij de vergunninghouder verplicht kan worden op eigen kosten te voorzien in een niet-openbare bluswatervoorziening (op eigen terrein).
De basiseis voor de benodigde capaciteit voor de primaire bluswatervoorziening bedraagt minimaal 60 m3 per uur. Bij bebouwingssoorten waarbij volgens de ‘Handleiding brandweerzorg en technische hulpverlening‘ voor de eerste inzet één tankautospuit wordt gehanteerd en waarbij de brandpreventieve voorzieningen blijvend zijn gegarandeerd, kan worden volstaan met een capaciteit van 30 m3 per uur. Dit laatste zal doorgaans het geval zijn bij kampeerterreinen.
Indien niet aan het gestelde zoals genoemd in de ‘Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ voldaan kan worden, kan het bevoegd gezag op basis van gelijkwaardigheid beoordelen of andere voorzieningen een toereikende veiligheid waarborgen. Deze voorzieningen kunnen onder andere zijn:
De ‘Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ is te bestellen bij de NVBR (www. nvbr.nl, tel. 026 - 3552455 , fax 026 - 3515051 ).
Artikel 4 Gasflessendepots en propaantanks
Door gasflessendepots en propaantanks aan de rand van het kampeerterrein te situeren wordt voorkomen dat op het kampeerterrein, te midden van de gasten gevaarlijke handelingen worden uitgevoerd. De opslag als zodanig heeft een bepaald risico in zich, maar vooral de logistieke handelingen zijn risicovol. Om deze reden zullen de centrale gasflessendepots en de propaantanks zoveel als mogelijk aan de zijkant van het kampeerterrein of in ieder geval niet in de nabijheid van de standplaatsen voor kampeermiddelen of de overige voor publiek toegankelijke gebouwen moeten worden gesitueerd. Om reden van bereikbaarheid en ontvluchting is het niet aan te bevelen de opslaglocatie direct bij de hoofdingang van het kampeerterrein te situeren.
Artikel 5 Elektrische installaties
Op grond van lid 5.2 mag een elektrische installatie van een kampeermiddel niet worden aangesloten op de elektrische installatie van het kampeerterrein indien die installatie gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. Dat gevaar wordt geacht niet aanwezig te zijn bij gebruik van een elektrische installatie die voldoet aan de daarop betrekking hebbende NENnorm en de betreffende keuringsvoorschriften van de KEMA.
Alle voorschriften hebben betrekking op het voorkomen van lekkages en ophoping (en ontsteking) van brandbaar gas en het voorkomen van drukverhogingen in gasflessen en -tanks.
Het niet mogen gebruiken van tanks voor autogas (gebruik van vloeistof) voor propaan en butaan (gebruik van gas) heeft te maken met het feit dat deze tanks door niet-deskundigen worden aangepast waardoor de afname en de vulinlaat worden verwisseld en de veiligheden (overvulbeveiliging) onklaar worden gemaakt. Het is mogelijk dat deze fl essen door dezelfde niet-deskundigen bij een LPG-station handmatig worden gevuld met kans op overvulling (> 80%). Bij 100% vulling betekent 1 0C temperatuur- verhoging 8 bar drukverhoging met kans op bollen en scheuren van de tank en alle gevolgen van dien.
Een vaste metalen leiding heeft minder kans op beschadigingen. Een maximale lengte van een flexibele slang is aangegeven om deze zoveel mogelijk in het zicht te hebben, om zo weinig mogelijk volume aan gas in de slang te houden na (tijdelijke) stopzetting van het gebruik, om de kans op beschadigingen zo klein mogelijk te maken en het mogelijk wegwerken achter betimmeringen te voorkomen.
Veelal wordt een maximale levensduur van de slang van 2 of 3 jaar aangehouden. Het productiejaar van de slang staat meestal op de slang zelf. Echter is de wijze van gebruik van de slang meer maatgevend voor de kwaliteit dan de ouderdom. Het kan voorkomen dat een slang na een jaar reeds vervangen moet worden, vanwege de slijtage, stoffen of droogte waaraan de slang blootgesteld is. Het is dus zaak bij controle vast te stellen of de slangen en de aansluitingen al dan niet lekken. In het geval van een lekkage is hiermee aangetoond dat de installatie brandgevaarlijk is.
Artikel 7 Brandmeld- en alarmeringsmiddelen
Het is wenselijk dat gasten op een kampeerterrein worden gealarmeerd indien zich een dreigende situatie voordoet. Deze alarmering is mede afhankelijk van de grootte en situering van het kampeerterrein. Een klein kampeerterrein is overzichtelijk en het zal relatief gezien niet lang duren voordat alle gasten zijn gewaarschuwd. Dit is anders voor een kampeerterrein met bijvoorbeeld 500 standplaatsen. Het alarmeren van (grote) groepen personen, om deze te waarschuwen voor een eventueel dreigend gevaar is deels een verantwoordelijkheid van de overheid. Voor het waarschuwen van de bevolking bij een dreigend gevaar heeft de overheid een aantal criteria opgesteld, die kunnen worden toegepast. Vervolgens is het de taak van de ondernemer om zorg te dragen dat de onder zijn verantwoordelijkheid aanwezige klanten verder worden voorzien van informatie.
Om een beginnende brand op een juiste manier te kunnen bestrijden, moeten een aantal voorzieningen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om brandbestrijdingsmiddelen die in de vorm van draagbare brandblusmiddelen die op aanvaardbare loopafstand van de plaats van een kampeereenheid bereikbaar en beschikbaar moeten zijn. Als een aanvaardbare loopafstand wordt een afstand van maximaal 50 meter over begaanbare paden gezien. Uiteraard is een centrale plaats waar dergelijke middelen aanwezig zijn ideaal. Gedacht kan dan worden aan toilet- en sanitairgebouwen, receptie en andere gebouwen met een speciale- of centrale functie op het kampeerterrein. Op een kampeerterrein wordt bij voorkeur een schuimblusser met een minimaal gewicht van 6 kg opgehangen.
Op grond van lid 8.5 moet ten minste eenmaal per jaar op adequate wijze het nodige onderhoud aan een blusmiddel worden verricht en de goede werking ervan worden gecontroleerd. Doel van dit voorschrift is dat de goede werking van het blusmiddel te allen tijde gewaarborgd is. Overigens gaat het bij die voorgeschreven inspectie- en controlefrequentie om een minimumvereiste; het staat de exploitant van een kampeerterrein derhalve vrij de blusmiddelen vaker te laten inspecteren/controleren.
Paragraaf IV Gebruiksvoorschriften
Artikel 9 Verbod voor roken/open vuur en vuurwerk
Ingeval het branden in een vuurkorf of vuurton volgens het kampeerreglement is toegestaan, dienen de volgende voorwaarden in het reglement te worden opgenomen:
Ingeval barbecuen volgens het kampeerreglement is toegestaan, dienen de volgende voorwaarden in het reglement te worden opgenomen:
Het gebruik van vaste brandstof veroorzaakt vliegvuur. Bij extreme droogte is het risico van vliegvuur groot: het kan gemakkelijker brand veroorzaken. Wanneer sprake is van extreme droogte wordt bepaald door de (regionale) brandweer. Informatie hierover is bij de eigen gemeentelijke brandweer of de eigen regionale brandweer op te vragen,
Artikel 11 Opslag van materialen
Artikel 12 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsoefening
Artikel 13 Doorlopend toezicht
In dit artikel is het toezicht oproepbaar. Naar huidige maatstaven kan worden volstaan met oproepbaar. Het is dan wel redelijk om te eisen dat degene die oproepbaar is binnen een bepaald tijdsbestek op het kampeerterrein aanwezig zal zijn. Een opkomsttijd van 5 minuten is reëel. Indien deze opkomsttijd niet realiseerbaar is, zal een gelijkwaardige oplossing bewerkstelligd moeten worden. Dit zal veelal permanent toezicht inhouden.
Artikel 14 Periodieke controle
Artikel 15 Brandveiligheidsinstructie
Voor het opstellen van een brandveiligheidsinstructie kan gebruik worden gemaakt van de NTA 8112. Deze NTA 8112 ‘Leidraad voor een ontruimingsplan’ wordt uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut. Voor veel gebruiksfuncties is een apart deel beschikbaar. De totale reeks ziet er als volgt uit.
Deel 4: Gebouwen met een publieksfunctie
Deel 6: Gezondheidszorggebouwen
Deel 9: Ontruimingshandleiding en ontruimingskaart voor niet-vergunningsplichtige bouwwerken Op dit moment zijn nog niet alle delen beschikbaar. De actuele stand van zaken vindt u op www.nen.nl. Voor kampeerterreinen kan deel 4 worden gebruikt in afwachting van deel 9. of de publicatie ‘Ontruimingsplannen en –oefeningen’ van het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening. Deze publicatie is verkrijgbaar via het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening (NIBHV), Postbus 8714, 3009 AS Rotterdam. www.nibhv.nl.
In deze gedragsregels dienen in elk geval de volgende voorwaarden, regels en verwijzingen te worden opgenomen:
het advies om in kampeermiddelen op permanente standplaatsen goed werkende en op een adequate plaats gemonteerde optische rookmelders (aangesloten op het lichtnet cf. NEN 2555) en koolmonoxidemelders aan te brengen. Gelet op het maatgevende scenario (brand na gaslek, roken in bed, kortsluiting elektrische apparatuur in combinatie met slapen) zou dit een voorschrift dienen te zijn. Gelet op de wet op de privacy is een dergelijk voorschrift niet te controleren en te handhaven. Daarom is dit een advies.
Doel van de inspanning van de eigenaar/exploitant van het kampeerterrein op het terrein van de brandveiligheidsvoorlichting is het vergroten van het veiligheidsbewustzijn van zijn gasten. Dit kan onder meer bevorderen dat rook- en koolmonoxidemelders worden geplaatst in de kampeermiddelen. De eigenaar kan voorlichting geven aan de hand van instructie aan de gasten ten aanzien van brandpreventiemaatregelen vastgelegd in het Kampeerreglement
Voor het geven van voorlichting kan ondersteuning worden gevraagd bij de brandweer.