Organisatie | Waalwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2015 | 21-04-2016 | Nieuwe regeling. | 16-12-2014 Weekblad Waalwijk, 28-01-2015 | 2015/036 |
Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de wet en de verordening.
De Verordening Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de AWBZ-zorg. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een ondersteuning door gemeenten (voorziening).
Het wettelijke recht op zorg en individuele aanspraken op zorg worden hierbij vervangen door ondersteuning waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).
Het doel van het zorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: inwoners krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel er voor te zorgen de eigen kracht van de inwoner en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het huishouden te versterken.
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
In het Transitieplan voor het sociaal domein in Waalwijk: Andere kijk, goed voor elkaar (hierna: Transitieplan) en het Beleidsplan Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 (hierna: Beleidsplan) is het te voeren beleidskader vastgesteld door de gemeenteraad. In de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 (hierna: Verordening) wordt de Wet verder uitgewerkt op gemeentelijk niveau, eveneens vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 11 december 2014. In deze verordening wordt verwezen naar nadere uitwerking en regels over de uitvoering van de Wet door het college. In de nu voorliggende beleidsregels is deze nadere uitwerking opgenomen.
Het Transitieplan, het Beleidsplan, de Verordening en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze beleidsregels zullen zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening volgen.
Deze beleidsregels zullen per 1 januari 2015 inwerking treden. Als de cliënt in 2014 een AWBZ-indicatie heeft voor Begeleiding Individueel of Begeleiding Groep geldt een overgangsrecht van maximaal 1 jaar, dus tot 31 december 2015, of tot het einde van de AWBZ-indicatie. Als de cliënt in 2014 een indicatie heeft voor Beschermd wonen geldt een overgangsrecht van maximaal 5 jaar of tot het einde van de AWBZ-indicatie. Het overgangsrecht houdt in dat de cliënt recht houdt op de geïndiceerde zorg onder de voorwaarden van de AWBZ. Wmo-indicaties voor huishoudelijke hulp lopen door tot 1 mei 2015.
Wanneer een cliënt behoefte heeft aan hulp of ondersteuning kan hij of zij de WaalWijzer raadplegen. De WaalWijzer biedt handvatten bij het vinden van ondersteuning die de inwoner zelf kan organiseren en helpt daarbij met het slim oplossen van de vraag waarmee men zelf verder kan (zie Transitieplan: Hulpwijzer). De WaalWijzer is altijd en voor iedereen toegankelijk. Als blijkt dat het probleem niet voldoende is opgelost, wordt er een melding van de hulpvraag gedaan. De melding van een hulpvraag kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan (door de cliënt zelf of namens de cliënt). De ontvangst van de melding wordt altijd bevestigd.
De melding van de hulpvraag wordt opgepakt door team WijZ (Werk en inkomen, jeugdhulp en zorg). Binnen 6 weken na ontvangst van de melding wordt er door een medewerker van team WijZ een gesprek gevoerd met de cliënt, de melder en waar mogelijk ook de mantelzorger(s). Voor een zorgvuldig besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de cliënt wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de cliënt te krijgen. Indien nodig voor het onderzoek, kan er sprake zijn van meerdere opeenvolgende gesprekken. Het gesprek vindt bij voorkeur plaats in de woonomgeving van de cliënt. Het brede gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van belanghebbende.
In het gesprek is onder andere aandacht voor:
De medewerker van team WijZ doet op basis van de gegevens uit het brede gesprek nader onderzoek om te bepalen of belanghebbende een voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medische advies of een advies van een andere deskundige, eventueel bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies, kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken plaats. De medewerker van team WijZ zal samen met belanghebbende verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van belanghebbende. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het inmeten of een offerte opmaken door woningaanpassingsbedrijf kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Het onderzoek/gesprek wordt afgesloten met een verslag. Het verslag is in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van het verslag is vormvrij. Bij het gesprek worden aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een verslag. Dit verslag kan bij de aanvraag worden gevoegd om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan worden.
2.4 Het integraal plan van aanpak
In het integraal plan van aanpak wordt weergegeven welke afspraken in het gesprek met de cliënt zijn gemaakt, zoals het aanspreken van het sociaal netwerk voor ondersteuning of hulp of andere voorliggende voorzieningen. Tevens wordt hierin opgenomen welke aanvullende maatwerkvoorzieningen nog noodzakelijk zijn voor de belanghebbende. Het integraal plan van aanpak wordt samen met de cliënt opgesteld. Dit kan gedaan worden op het aanmeldformulier of in een apart document.
Het integraal plan van aanpak kan als aanvraag dienen. De aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer het integraal plan van aanpak is:
Wanneer een aanvraag niet volledig wordt ingediend wordt op grond van artikel 4:5 Awb verzocht om aanvulling van de aanvraag. De datum van indiening van de oorspronkelijke aanvraag is bepalend.
Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, geeft de gemeente een doorzendplicht (artikel 2:3 Awb).
Bij de aanvraag wordt tevens aangegeven of de voorkeur uit gaat naar Zorg in Natura (ZiN), een persoonsgebonden budget (pgb) of een voucher.
De cliënt ontvangt binnen 2 weken na de aanvraag een schriftelijke beslissing, de beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal de cliënt voor afloop van de termijn -op grond van artikel 4:14 Awb- schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging met maximaal 8 weken.
De beschikking geeft onder andere:
Tegen de beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.
Hoofdstuk 3. Afwegingskader voor een maatwerkvoorziening
Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat belanghebbende zijn hoofdverblijf in de gemeente Waalwijk heeft. Belanghebbende moet ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BPR) van de gemeente Waalwijk. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de BPR: belanghebbende moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als belanghebbende kan aantonen dat hij op korte termijn in Waalwijk komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in de BPR- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in de BPR geregeld moet zijn.
De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn voor ondersteuning van de cliënt. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor belanghebbende niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat er sprake is van een blijvende situatie. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan.
Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig, zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde ondersteuning, hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende noodzaak worden uitgegaan. De eerste 6 maanden dient een beroep te worden gedaan op de zorgverzekering.
3.3 Voorliggende voorzieningen
Wanneer blijkt dat belanghebbende niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen of overige voorzieningen zijn die de problemen, die belanghebbende ervaart, (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene/overige voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken.
Algemene voorzieningen kunnen in de markt verkrijgbare diensten zijn zoals een schoonmaakbedrijf/werkster, een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten en het consultatiebureau van de GGD Hart voor Brabant. De bedoeling is dat er steeds meer algemene/overige voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen. In Waalwijk zijn bijvoorbeeld de bezorgservice van Albert Heijn, Plussupermarkt, verschillende maaltijdbezorgdiensten, was- en strijkservice en verschillende schoonmaakbedrijven aanwezig.
3.4 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving
Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de zorgverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt. Ziektekostenverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijk gebruik van krukken of een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket. Vanuit het UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk. De Wlz is verantwoordelijke voor woningaanpassingen en diensten in een Wlz-instelling.
3.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning, is een voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen). Een dergelijke fiets is gewoon bij de fietsenwinkel te koop en weliswaar duurder dan een gewone fiets, maar over het algemeen wel betaalbaar voor de meeste mensen. Daarnaast is er een ruim aanbod in tweede handsfietsen waardoor ook mensen met beperkte middelen hierin kunnen voorzien. Ter ondersteuning kan er samen met de klant worden gekeken hoe men bijvoorbeeld middelen kan reserveren om algemene voorzieningen aan te kunnen schaffen.
Van partners, ouders van kinderen en huisgenoten wordt normaal gesproken geacht dat zij cliënten ondersteunen bij de activiteiten die de cliënt tijdelijk niet kan uitvoeren. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. De omvang en inhoud van de gebruikelijke hulp is afhankelijk van de sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, hoe meer hulp verwacht mag worden. Wanneer de hulpvraag de gebruikelijke hulp overstijgt kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.
3.7 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening, waarbij de adequaatheid van de voorziening leidend is. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
Er wordt maar één elektrische voorziening verstrekt. Zo zal er naast een elektrische rolstoel geen andere voorziening worden verstrekt die elektrisch aangedreven is (scootmobiel, duwondersteuning etc.).
Een voorziening kan ook bestaan uit een vergoeding van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of (elektrische) fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor worden niet vergoed. Voor het vaststellen van de algemeen gebruikelijke kosten, hanteren we de normbedragen zoals bepaald door het NIBUD. Deze normbedragen zijn gebaseerd op bedragen die gemiddeld in Nederland worden uitgegeven.
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer, ligt het primaat bij de regiotaxi. Wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer en men niet de beschikking heeft over eigen vervoer, zoals auto, scooter, motor, kan men, -afhankelijk van de vervoersbehoefte- in aanmerking komen voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). Als er geen of een geringe vervoersbehoefte is, dan is CVV geen optie. Er kan dan gebruik worden gemaakt van het vrije reizigers vervoer.
3.9 Verantwoordelijkheden belanghebbende versus college
In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als belanghebbende. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de belanghebbende van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.
Hoofdstuk 4. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een maatwerkvoorziening
Uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is de individuele situatie van de cliënt. Als blijkt dat er - aanvullend op voorliggende oplossingsmogelijkheden - ondersteuning nodig is, dan wordt dat geboden in de vorm van een maatwerkvoorziening.
Dat geldt ook voor de vorm waarin een cliënt de ondersteuning wil ontvangen: via zorg in natura, via een vouchersysteem of deze zelf inkopen en organiseren via een pgb
Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een vorm van verstrekking die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.
De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een pgb kunnen inzetten. Of er redenen zijn om een pgb eventueel niet toe te kennen wordt op basis van de individuele situatie beoordeeld.
4.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (Wmo 2015, artikel 2.3.6, tweede lid, sub b). De cliënt moet in een persoonlijk plan motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning dan zorg in natura. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger te zijn.
Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd om na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Het goedgekeurde persoonlijk plan wordt onderdeel van het integraal plan van aanpak.
4.1.2 Bekwaamheid van de aanvrager
Het pgb is in beginsel beschikbaar voor alle Waalwijkse cliënten die in aanmerking komen voor ondersteuning op grond van de Wmo. Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn (bijvoorbeeld de cliënt heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie), maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
In de praktijk zal een pgb voor de voorziening hulp bij het huishouden HbH2 niet worden ingezet omdat belanghebbende in de regel geen regiefunctie heeft. Indien een bewindvoerder of mentor in deze zorg wil dragen voor het pgb en de verantwoording hiervan, kan deze persoon ook de regie voor de uitvoerende taken op zich nemen en is de voorziening in de vorm van HbH1 op zijn plaats.
4.1.3 Kwaliteit van dienstverlening
In de Wmo 2015 zijn eisen gesteld ten aanzien van de kwaliteit van dienstverlening (Hoofdstuk 3). Voor de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren geldt dat deze:
Deze eisen gelden overigens zowel voor aanbieders van zorg in natura als voor ondersteuning via een pgb.
Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al vóór het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal belanghebbende door de medewerker van team WijZ worden geïnformeerd. Bij de beschikking wordt de informatie over het pgb nogmaals toegevoegd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
4.3 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De cliënt (of de budgethouder) is zelf verantwoordelijk voor:
De hulpverlener die vanuit het pgb wordt betaald, is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.
In het kader van het trekkingsrecht geeft de SVB aan de Belastingdienst door aan wie zij geld heeft uitbetaald.
Als de belanghebbende kiest voor een pgb wordt in de toekenningsbeschikking aanvullend opgenomen:
De toekenning eindigt wanneer:
In de Wmo 2015 is opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel hulp is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Ook de pgb’s voor een hulpmiddel of voorziening moeten worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaalt.
In de processen en systemen van de SVB zijn een aantal waarborgen en controles ingebouwd. Zo kan de SVB geen uitbetaling doen zonder goedkeuring van de gemeente en controleert de SVB de contracten vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt. De gemeente is daarnaast verantwoordelijk voor een inhoudelijke controle op contracten, bijvoorbeeld gericht op kwaliteit van ondersteuning.
Het trekkingsrecht geldt voor alle pgb’s in de Wmo, dus ook voor pgb’s voor incidentele betalingen voor bijvoorbeeld woningaanpassingen, hulpmiddelen en incidentele vervoerskosten.
De gemeente maakt het budget (periodiek) over aan de SVB. De budgethouder sluit contracten af met één of meerdere zorgverleners voor de inkoop van de benodigde hulp en ondersteuning. De SVB heeft modelovereenkomsten beschikbaar waar budgethouders gebruik van kunnen maken.
4.6 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
In het persoonlijk plan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten vanuit het pgb. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zoals zorg van mantelzorgers).
Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit wordt meegewogen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
4.7 Hoogte pgb maatwerkvoorziening voor immateriële dienstverlening
De maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociaal netwerk, door hulpverleners die niet aangesloten zijn bij een professionele organisatie (zogenaamde zzp’ers, werkstudenten e.d.) en geregistreerde zorgaanbieders.
Hiervoor geldt een gedifferentieerd pgb-tarief, namelijk:
Het gedifferentieerde tarief geldt niet voor huishoudelijke hulp. Hiervoor is een vast pgb-tarief vastgesteld (zie Bijlage 2).
Het pgb mag niet worden uitgegeven aan:
Er is geen vrij besteedbaar deel voor nieuwe pgb-houders vanaf 1 januari 2015.
4.8 Hoogte pgb maatwerkvoorziening voor materiele voorzieningen (rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen)
De materiële voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een vooraf bepaalde periode Voor volwassenen 7 jaar, voor kinderen 5 jaar, uitzondering hierop is de traplift waarvoor de afschrijf termijn is vastgesteld op tien jaar. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
Het pgb-bedrag voor materiële voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de voorziening in natura. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, met daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van individuele aanpassingen staan in de pgb-tool opgenomen. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven. In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties.
De hoogte van het pgb-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording worden opgenomen in de beschikking.
Een aanvraag voor een pgb kan niet geheel geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin de door de cliënt beoogde voorziening duurder is dan de voorziening in natura betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen in een dergelijke situatie zelf bijbetalen.
Na ontvangst van de beschikking heeft belanghebbende 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. Het pgb wordt overgemaakt naar de SVB. Een medewerker van team WijZ zal na ongeveer vier maanden contact opnemen met de budgethouder om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht dat nodig zijn dan krijgt belanghebbende de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen. De eerder afgegeven beschikking wordt dan ingetrokken en er wordt een nieuwe beschikking afgegeven. De SVB wordt in kennis gesteld van de wijziging.
Omzetting pgb in voorziening in natura
Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een materiële voorziening. De belanghebbende moet dan tot het einde van de looptijd van het pgb wachten voor het doen van een nieuwe aanvraag. Een voorziening of een pgb wordt immers niet eerder verstrekt dan na afloop van looptijd van het pgb.
In artikel 15, eerste lid van de Verordening is opgenomen dat de beschikking ingetrokken kan worden als de belanghebbende de voorziening niet binnen 6 maanden aanschaft.
In artikel 15, vierde lid van de Verordening is opgenomen dat het college nadere regels stelt met betrekking tot de controle op de besteding van verstrekte voorzieningen.
Voor de controle van de maatwerkvoorzieningen dient de cliënt het volgende te bewaren:
Bij een eenmalige pgb-uitbetaling kan de gemeente bij cliënten bovenstaande stukken opvragen om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.
Bij een pgb-budget voor de ondersteuning van diensten waarbij er periodiek uitbetaald wordt en de beschikkingstermijn langer is dan één jaar zal jaarlijks verantwoording van de cliënt gevraagd worden.
De besteding van het pgb wordt daarnaast steekproefsgewijs getoetst. Wanneer het pgb anders besteed is dan bedoeld zal de gemeente overwegen het pgb geheel of gedeeltelijk terug vorderen.
Hoofdstuk 5. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
De Wmo 2015 (artikel 2.1.4, eerste lid) maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en deze mogen kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
5.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen
Voor alle maatwerkvoorzieningen verstrekt vanuit de Wmo en verstrekt na 1 januari 2012 wordt een eigen bijdrage opgelegd. Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.
De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:
De duur van de eigen bijdrage:
5.2 Eigen bijdrage algemene voorzieningen
Voor algemene voorzieningen kan een eigen bijdrage vastgelegd worden die kostendekkend mag zijn. De gemeente is van mening dat de hoogte van de kosten van een algemene voorziening niet mogen leiden tot niet-gebruik van belanghebbenden.
Hoofdstuk 6. Maatwerkvoorzieningen
De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk aan de cliënt door te kijken naar de beperkingen die iemand ondervindt door de handicap die hij heeft. Twee personen met dezelfde beperking kunnen voor verschillende voorzieningen in aanmerking komen, omdat zij op verschillende terreinen beperkingen ondervinden. Het is in deze beleidsregels dan ook niet de bedoeling om een lijst op te stellen waar iemand voor in aanmerking komt met een bepaalde beperking. Per persoon wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf of in het netwerk oplossingen te vinden voor zijn beperking. Wel is getracht om, mede op basis van jurisprudentie richtlijnen te geven waarin een maatwerkvoorziening kan voorzien.
Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder (anders wellicht dan bij hulpmiddelen) eigen normen en waarden hanteert. Hulp in het huishouden kan worden ingezet wanneer een inwoner niet meer zelfstandig of met hulp van zijn sociale omgeving zijn woning schoon en leefbaar kan houden.
Hulp in de huishouding omvat alle activiteiten ten einde het huis, exclusief tuin, maar inclusief de berging, schoon en leefbaar te houden.
Er wordt uitgegaan van ruimten die noodzakelijk zijn voor dagelijks gebruik van een woning, op het niveau van sociale woningbouw. Persoonskenmerken en behoeften kunnen het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Per 1 mei 2015 wordt de eenvoudige schoonmaakwerkzaamheden (HbH1) waarover de klant zelf regie kan voeren als algemene voorziening beschouwd, voor de eerste drie uur per week. Is er een indicatie voor meer dan drie uur per week dan is dat deel een maatwerkvoorziening.
6.1.1 Vormen van hulp bij het huishouden
In Waalwijk bestaan er twee typen huishoudelijke hulp:
Huishoudelijke hulp 2 (HbH2); hulp bij het huishouden waarbij de inwoner niet zelf de regie voert. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden. Er moet dan sprake zijn van een gediagnostiseerde aandoening op het gebied van geheugen en/of psychiatrie waarbij duidelijk is dan men niet zelf kan aangeven welke taken er uitgevoerd moeten worden.
6.1.2 Uitstelbare en niet-uitstelbare taken
Bij huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet-uitstelbare taken.
6.1.3 Voorliggende voorzieningen
Voordat een maatwerkvoorziening wordt verstrekt wordt eerst gekeken of een voorliggende voorziening een oplossing biedt voor de hulpvraag. Bij voorliggende voorzieningen op het gebied van het huishouden kan worden gedacht aan:
Deze voorzieningen zijn aanwezig in de gemeente Waalwijk.
Als er geen voorliggende voorzieningen van toepassing zijn of er andere eigen mogelijkheden zijn om in de hulpvraag te voorzien. In het geval van huishoudelijke hulp kan dan worden gedacht aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Bij melding van de hulpvraag zal worden nagegaan of er sprake is van gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg wordt verwacht van iedereen die op het adres van de cliënt staat ingeschreven.
Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.
Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan (40 uur per week) een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden.
Als er geen of slechts deels sprake is van gebruikelijke zorg of zorg uit het sociaal netwerk en er geen andere mogelijkheden zijn om te voorzien in de hulpvraag, kan een maatwerkvoorziening worden ingezet, voor zorg die bij HbH1 de eerste drie uur overschrijdt of bij HbH2.
Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor cliënt, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet (maximaal 6 weken als dit de algemene voorziening van 3 uur HbH1 per week overschrijdt). Voor het vaststellen van de Overbelasting kan gebruik worden gemaakt van de medisch adviseur. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de mantelzorgconsulent of andere cliëntondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden uitgevoerd. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.
6.1.6 Voorzetten hulp na overlijden huisgenoot of opname ziekenhuis dan wel soortgelijke opname
Wanneer de geïndiceerde cliënt (rechthebbende) komt te overlijden of wordt opgenomen in het ziekenhuis dan wel een andere soortgelijke opname, wordt de eerder toegekende omvang van hulp bij het huishouden voor maximaal zes weken voortgezet op naam van de achterblijver (= overbruggingshulp). Indien noodzakelijk en gewenst kan de gemeente een nieuwe indicatie stellen die passend is bij de nieuwe situatie.
6.1.7 Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden
Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Dus bijvoorbeeld: een inpandig zwembad wordt niet meegerekend bij de urenopbouw van de indicatie.
In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt.
6.1.8 Weigeren uitvoeren huishoudelijk werk
Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten’ leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken.
Het zichzelf kunnen verplaatsen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie.
Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:
Een deel van de aanpassingen aan de rolstoel is vastgelegd in de aanbesteding en hoeven niet apart vergoed te worden. Rolstoelaccessoires, zoals schootkleden, regencape, parasol, (boodschappen-)tassen etc., worden niet vergoed.
Voor rolstoelen die kortdurend of incidenteel gebruikt worden kan een beroep worden gedaan op de uitleenservice. Voorliggend zijn de rolstoelpools in verzorgingshuizen waar het gaat om transportdoeleinden. In de regel wordt voor een transportrolstoel een voucher verstrekt, afhankelijk van de te verwachten gebruiksduur. Daarnaast kunnen bewoners van een instelling, die voorheen AWBZ-instelling werd genoemd, kunnen voor een rolstoel een beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz).
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs , sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.
Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleenservice van thuiszorgaanbieders of leveranciers van hulpmiddelen.
Losse voorzieningen hebben een aantal voordelen:
Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.
6.4.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hier van zijn weergegeven in bijlage 3. Deze bijlage is niet limitatief.
6.4.2 Normaal gebruik van de woning
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.
Wanneer de cliënt in een AWBZ of Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor (onder voorwaarden) een tegemoetkoming worden verstrekt in de vorm van een pgb (zie Bijlage 5). Hierbij wordt dan rekening gehouden met de afschrijftermijnen van de aanwezige vloerbedekking of gordijnen. Dit moet aangetoond worden met facturen. Tevens is hierbij de eigen bijdrage van toepassing.
6.4.5 Grote woningaanpassing versus verhuizen
In de Wmo 2007 kende men het verhuisprimaat, dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd wanneer woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uit kwamen. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan. In de nieuwe Wmo wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd bij het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. In de Wmo speelt de eigen verantwoordelijkheid van burgers een grote rol. Zo kan iemand die rolstoel gebonden is ervoor kiezen te verhuizen van een aangepaste woning naar een woning die (nog) niet geschikt is voor rolstoelgebruik. Bij een aanvraag voor een aanpassing van deze woning dient de aanvraag afgewezen te worden: de burger had de mogelijkheid zelf te zorgen voor een passende oplossing.
Als uiteindelijk een maatwerkvoorzieningen nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt wel - onveranderd- de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Bij met name grote woningaanpassingen zal dus nog steeds de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Om discussie over wat al dan niet grote woningaanpassingen te objectiveren en richting te geven zal nog steeds het verhuisprimaatbedrag (zie Bijlage 5) worden gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag komen, en geen sprake is van zwaarwegende redenen waardoor aanpassen toch noodzakelijk is, worden geen woningaanpassingen toegekend maar wordt de cliënt geadviseerd te verhuizen en wordt eventueel -indien nodig- ondersteuning geboden bij het vinden van geschikte woonruimte. Deze mogelijkheden tot ondersteuning zijn zeer beperkt omdat de gemeente geen invloed heeft op de woningmarkt. De gemeente kan een verhuisindicatie afgeven of hulp laten bieden door een cliëntenondersteuner bij het zoeken op WoningNet of Funda.
De voornaamste aanbieder van huurwoningen in de gemeente Waalwijk is wooncorporatie Casade. Het woningtoewijzingsbeleid voor het werkgebied van Casade (waaronder de gemeente Waalwijk) is als volgt:
Als er sprake is van een grotere bouwkundige aanpassing worden er afspraken gemaakt over terugbetaling van een deel van de meeropbrengst van de woning bij verkoop, mocht dit zich voordoen. Dit kan worden geregeld middels een kwalitatieve verplichting. De meeropbrengst moet worden vastgesteld door een erkende taxateur.
Deze bepaling houdt in dat de meeropbrengst in vermindering wordt gebracht met de (anders van toepassing zijnde) sloopkosten en de eigen ingelegde kosten. Over blijft de netto-meeropbrengst, welke wordt gedeeld door de eigenaar van de woning en de gemeente. De kwalitatieve verplichting wordt vastgelegd bij de notaris.
De Wmo 2015 stelt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, zo blijkt uit de aanhef van de wet. Bij die verantwoordelijkheid hoort ook dat men nadenkt over de geschiktheid van een woning, waarnaar men wil verhuizen. Als duidelijk is dat de betreffende woning niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten, dan kan men geen beroep op een maatwerkvoorziening voor aanpassing van de woning.
Een Nederlander verhuist in zijn leven een aantal malen (gemiddeld 7 keer), bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen in verband met gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Voor dergelijke verhuizingen wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd, dan kan afhankelijk van de individuele situatie een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt in de vorm van een pgb.
De hoogte van de verhuiskostenvergoeding zal worden afgestemd op de eigen financiële mogelijkheden van de aanvrager. Het betreft een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting, verstrekt in de vorm van een pgb; de vergoeding zal niet volledig kostendekkend zijn.
Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding in pgb worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een AWBZ-instelling (Wlz-instelling) of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.
In uitzonderlijke situaties kan een vergoeding in pgb worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden) bijvoorbeeld wanneer de cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.
De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of, en, welke beperkingen de cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft de cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan de cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan met een familielid uit Groningen naar de cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening (mensen ouder dan 75 jaar kunnen gebruik maken van ‘vervoer kleine kernen’ of de ‘vrije reizigerstaxi’) of dat een maatwerk voorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:
Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn.
Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Alle buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet de cliënt kunnen aantonen dat hij een indicatie heeft voor lokaal collectief vervoer, een indicatie heeft voor een scootmobiel, een gehandicaptenparkeerkaart bezit of een begeleiderspas heeft van de NS (Nederlandse Spoorwegen).
7.1 Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV): Regiotaxi
De Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of opklapbare scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een sociale begeleider (tegen hetzelfde tarief) of een medisch begeleider (gratis) meereizen. Voor medische begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Als men een indicatie voor medische begeleiding heeft mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.
Volgens jurisprudentie kan een cliënt als hij geen 800 meter (eventueel met hulpmiddel) zelfstandig kan afleggen en/of het openbaar vervoer niet in kan komen, in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening. Essentieel is eerst te kijken naar de eigen mogelijkheden van de cliënt. Als er binnen het huishouden beschikking is over een eigen auto wordt geen regiotaxi toegekend.
7.2 Collectief vervoer versus individueel vervoer
Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening (de Regiotaxi) een geschikte oplossing biedt alvorens een individuele maatwerkvoorziening wordt overwogen (zoals vervoer door derden of aanpassingen aan de auto).
Een individuele voorziening wordt vaak beschouwd als de meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing.Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat Regiotaxi voor deze aanvrager niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoerder gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt. De vergoeding voor (individuele Regio-)taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde jurisprudentie waarin wordt gesteld dat cliënt 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Hierbij wordt in acht genomen dat als cliënt met het reguliere O.V. of de regiotaxi had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt. Wanneer een cliënt aangewezen is op gebruik van een rolstoeltaxi, die aanzienlijk duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hier op aangepast.
Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning) kan leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer.
Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever.
Voor vervoer naar dagbesteding (die als “begeleiding groep” geïndiceerd is op grond van de Wmo) kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Er zal dan worden beoordeeld of de aanvrager zelf of met behulp van zijn sociale omgeving in staat is om naar de dagbesteding te reizen. Als dat niet het geval is wordt in samenspraak met de aanbieder van de dagbesteding vervoer georganiseerd. Hiervoor is een eigen bijdrage verschuldigd.
7.4 Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking
Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan cliënten wordt aangeboden. Deze voorzieningen zijn toegankelijker geworden en mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden.
Steeds meer van deze voorzieningen kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en komen dus niet meer voor vergoeding in aanmerking omdat de cliënt ze zelf kan of wil aanschaffen. Een goed advies over waar op te letten bij aanschaf en wijzen op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn. Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.
Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan die van een normale fiets.
Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middenlange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Aangezien scootmobielen in toenemende mate ook in de reguliere handel worden verkocht is de verwachting dat deze op termijn als algemeen gebruikelijk zullen worden beschouw. Een deel van de scootmobielgebruikers maakt niet dagelijks of zelfs minder dan wekelijks of alleen in de zomermaanden gebruik van de scootmobiel. Voor hen is een scootmobiel een dure voorziening; temeer omdat er vaak ook aanpassingen moeten worden uitgevoerd om het voertuig met accu’s vorst- en vochtvrij te stallen. Daarom blijven we onderzoeken of het mogelijk is te werken met scootmobielpools/gemeenschappelijk gebruik. Op dit moment is er een scootmobielpool bij het winkelcentrum in Waalwijk. Als de vervoersbehoefte beperkt is tot winkelen, kan dit als voorliggende voorziening worden beschouwd.
Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). In de oude Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen. Dit is in praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan).De vergoeding voor een autoaanpassing wordt verstrekt in de vorm van een pgb.
Nieuw in de Wmo 2015 is het product “begeleiding”. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en ter voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.
Begeleiding Groep is veel al bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Begeleiding Groep is:
nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben is Begeleiding Groep nodig.
Begeleiding Individueel kent vele vormen, zoals :
Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij Hulp bij het huishouden en Persoonlijke verzorging (die vanuit de AWBZ naar de ziektekostenverzekering gaat). Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van HbH2/PV en Begeleiding om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten.
Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.
Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen (zoals dat wel gebeurd is bij de hulp bij het huishouden). De reden hiervoor is tweeledig:
De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn, en vervolgens wordt via het zogenaamde trechtermodel beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.
De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders, dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.
In de Wmo kennen we geen grondslagen maar vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling.
Bij de functie begeleiding onderscheiden we de mate (“zwaarte”) van de beperkingen om te bepalen, wat binnen eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn.
In de AWBZ werd de functie begeleiding alleen geïndiceerd als sprake was van matige of zware beperkingen. In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van eigen netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen wordt onderzocht maar de verwachting is wel dat met name bij matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd.
We onderscheiden de volgende terreinen waarop beperkingen worden geïnventariseerd:
Zelfredzaamheid (waaronder ook bewegen en verplaatsen)
Er is sprake van matige beperkingen als:
Er is sprake van zware beperkingen als:
Er is sprake van matige beperkingen als:
-er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional omdat de situatie anders verslechterd en de eigen omgeving van de cliënt slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien.
Er is sprake van zware beperkingen als:
-er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van cliënt en/of zijn omgeving in gevaar zijn en er continu professionele bijsturing nodig is.
Er is sprake van matige beperkingen als:
-er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking.
Er is sprake van zware beperkingen als:
-volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.
Er is sprake van matige beperkingen als:
Er is sprake van zware beperkingen als:
8.3 Voorliggende voorzieningen
Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contraproductief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.
8.3.2 (Wettelijk) voorliggende voorzieningen.
Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen:
Begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding zijn geïndiceerd.
Kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwachten, kan begeleiding worden geïndiceerd.
Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan is sommige gevallen ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.
Op grond van de Partcipatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen. Deze regeling is niet van toepassing op mensen met een normale capaciteit die geen werk kunnen vinden.
8.3.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp
Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan Begeleiding waar voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Begeleiding het begrip: “gebruikelijke hulp” gehanteerd. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.
Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:
Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp en kan Begeleiding worden ingezet.
Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van Behandeling en Persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werden deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket. In de Wmo is dit niet meer mogelijk maar zullen de indicaties voor Behandeling en Persoonlijke verzorging wel meegewogen worden bij de indicatiestelling voor Begeleiding en zal de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd.
In de Wmo zal tevens worden gezocht naar mogelijke combinaties van de maatwerkvoorziening Begeleiding en voorliggende voorzieningen op het gebied van Welzijnswerk.
8.4.1 Omvang Begeleiding Individueel
Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, minimaal 1 uur maximaal 25 uur per week. Meer uren per week zijn indien nodig en duidelijk gemotiveerd mogelijk. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van:
8.4.2 Omvang Begeleiding Groep
Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen dat is gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
Bij een indicatie voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben afspraken met vervoersbedrijven die de cliënt van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen. Op het budget voor het vervoer vanuit de AWBZ is in 2014 al fors bezuinigd waardoor instellingen zelf hebben gezocht naar manieren om het vervoer efficiënter te organiseren. Hierdoor wordt nu bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding voor een cliënt al rekening gehouden met reisafstand en zijn initiatieven ontwikkeld om cliënten te leren zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Deze ontwikkeling zal onder de Wmo zeker worden voortgezet.
Toezicht in het vervoer werd onder de AWBZ niet geïndiceerd omdat werd aangenomen dat het niveau van het vervoer naar dagbesteding is aangepast aan de gebruikers. Wanneer er medisch gezien toezicht nodig is dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de ziektekostenverzekering.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten, wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van 'gewone' woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structuren van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak is met ingang van 2015 (zonder bezuinigingsdoelstelling) overgeheveld naar de Wmo. Voor beschermd wonen is de afspraak om de constructie met de centrumgemeenten voorlopig te handhaven. Centrumgemeenten (voor Waalwijk is dat de gemeente Tilburg) dienen deze voorziening te regelen, maar wel in nauwe samenwerking met de regiogemeenten.
Maatschappelijke opvang blijft een taak van de centrumgemeente, gemeente Tilburg. Op beleidsniveau worden hierover afspraken gemaakt met de regio.
Als een belanghebbende ontevreden is over een gedraging van een medewerker of een bestuurder van de gemeente, kan deze daarover een klacht indienen volgens de algemene klachtenregeling van de gemeente. Indien men een klacht heeft over bijvoorbeeld een gedraging van een medewerker van de aanbieder of over de geleverde zorg door de aanbieder, moet men in eerste instantie een klacht indienen bij de aanbieder zelf.
Bij de inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde beleidsregels vervalt het (Gewijzigd) Besluit Voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalwijk 2014 met dien verstande dat aanvragen ingediend voor de in het tweede lid genoemde datum worden afgehandeld met inachtneming van de Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015.
burgemeester en wethouders van gemeente Waalwijk,
de secretaris, de burgemeester,
Definities zoals opgenomen in de Verordening, artikel 1.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of
persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in
artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.
Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.
Melding aan het college zoals bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.
Gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.
Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.
Het integraal plan van aanpak beschrijft de doelen van de hulpverlening. Hierin zijn alle activiteiten
opgenomen die worden ondernomen om de gestelde doelen te behalen. Het kan zowel gaan om
datgene wat het sociaal netwerk zelf doet, vanuit het uitgangspunt benutting van eigen
kracht, aangevuld met inzet van Gebruikelijke hulp, Mantelzorg, Algemene voorzieningen,
Maatwerkvoorzieningen c.q. individuele voorzieningen. De aanpak is altijd gericht op de
hoofddoelen: iedereen is sociaal economisch zelfredzaam, iedere jongere haalt een startkwalificatie
en ieder huishouden heeft minimaal 1 kostwinner.
Een beschikking zoals omschreven in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht van het college van Waalwijk over de Toegang tot begeleiding en/of kortdurend verblijf.
Eigen bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.
Persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;
Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van
diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
Voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.
Voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen.
Een persoon, aangewezen door het college, die is belast met het houden van toezicht op de naleving
van het bepaalde, bij of krachtens de Wmo 2015 (Wmo 2015, artikel 6.1, lid 1).
Bijlage 2. Hulp bij het huishouden
Zoals ook in de ”Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden” van Januari 2011 van de MO zaak staat vermeld, is er een verandering in de Wmo ook wel “de kanteling” gaande. De gemeente benaderen de beperkte burger op een andere wijze via “het gesprek”.
Bij het leveren van maatwerk heb je richtlijnen nodig. Indien men vanuit eigen kracht, omgeving, voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen niet tot een adequate oplossing kan komen kan de gemeente een maatwerkvoorzieningen treffen. Voor het realiseren van deze maatwerkvoorziening zijn richtlijnen noodzakelijk. Het is aan de gemeente om deze in het beleid op te nemen.
De gemeente Waalwijk heeft betreffende de normtijden getracht een exactere benadering te maken van de deelactiviteiten die onder deze normtijden vallen, zodat er bij het treffen van een individuele voorziening maatwerk geleverd kan worden. Uitgangspunt bij het komen tot deze normtijden zijn twee zaken:
De volgende uitgangspunten gelden bij normtijden:
Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden, met kamers wordt de hoeveelheid ruimtes in een woning bedoeld exclusief de keuken, badkamer en toilet. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt tussen een eenpersoonshuishouden en een meerpersoonshuishouden. Bij de normtijden is uitgegaan van de oorspronkelijke normtijden, echter men heeft een onderverdeling gemaakt per deelactiviteit. Immers bij maatwerk houdt je rekening wat men zelf nog wel kan doen en wat men niet kan doen. Het verzorgen van huisdieren en planten valt binnen de marges van de normtijden maar wordt niet expliciet los benoemd.
De gemeente Waalwijk heeft de normtijden onderverdeeld in tijden per specifieke deelactiviteit. Samen kunnen ze leiden tot de volledige normtijd, dit moet echter uit het gesprek naar voren komen, zo kun je tot maatwerk komen. De richtlijnen per deelactiviteit zijn een uitgangspunt, maar zijn indien men goede redenen daarvoor aandraagt aan te passen aan de specifieke situatie.
Pgb-tarief Hulp bij het Huishouden
Voor hulp bij het huishouden wordt geen gebruik gemaakt van een gedifferentieerd pgb-tarief. Het uurbedrag voor een pgb voor hulp bij het huishouden is vastgesteld.
Het pgb-tarief voor HbH1 is vastgesteld op €14,58 per uur.
Het pgb-tarief voor HbH2 is vastgesteld op €17,85 per uur.
Bijlage 3. Lijst met algemene gebruikelijke voorzieningen (niet limitatief)
-Bekleding van stoelen, (kunst)stoffen
-Buitenspiegel, verstelbaar van binnenuit
-Derde of vijfde deur t.b.v. vervoer rolstoel
-Handgrepen zitplaats naast bestuurder
-Lendesteunen voorstoel, verstelbaar
-Portierruiten, elektrisch bedienbaar
-Ruitensproeier achter, elektr. Bedienbaar
-Ruitenwisser achter, elektr. Bedienbaar
-Stuurbekrachtiging (Tenzij standaardvoorziening niet voldoet. Per geval te beoordelen.)
-Voorstoel, verstel-/draaibaar
Fiets, aankoppel (voor kinderen)
Fiets, elektrische (bijv. Spartamet)
Fiets, lage instap indien hoogte instap > 20cm.
Fietskarretje voor kinderen (ook achter scootmobiel, met ontheffing wegbeheerder)
Luchtbevochtiger en -ontvochtiger
Ondersteuning, financieel-administratief
Tandem (ook met hulpmotor) m.u.v. bepaalde gevallen bv. personen met een beperkte visus
Telefoonkosten (abonnement) evt. via minimabeleid
Verhuiskosten, bij een algemeen gebruikelijke verhuizing (gezien leeftijd en/of gezinssituatie)
Bijlage 4. Extra bouwkosten en subsidiabele kostenposten
1. Overzicht subsidiabele kostenposten woningaanpassingen
Het architectenhonorarium, echter uitsluitend in de gevallen waarin het inschakelen van een architect naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is (het betreft dan veelal een ingrijpende woningaanpassing, zoals een aanbouw). De vergoeding voor het honorarium wordt gesteld op 10 procent van de aanneemsom, overeenkomstig de Standaard Regeling 1997 (SR 1997) van de Bond van Nederlandse Architecten, tenzij het honorarium ingevolge artikel 51 lid 1 van De Nieuwe Regeling (DNR 2004) behorende bij SR 1997 schriftelijk is vastgesteld op een lager bedrag, en dat de vergoeding voor het honorarium in dit laatste geval gelijk is aan het (lagere) bedrag zoals dat ingevolge artikel 51 lid 1 DNR 2004 schriftelijk is vastgesteld.
Het is mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen in de kosten voor het aanbouwen of uitbreiden van een vertrek bij een bestaande woning of de extra bouwkosten bij een nieuw te bouwen woning in de vorm van een pgb. Voor de berekening van deze tegemoetkoming wordt als basis genomen het extra aantal m2 dat volgens bijgevoegde tabel (onder punt 3 grondkosten) voor vergoeding in aanmerking komt, vermenigvuldigd met de verdiepingshoogte, met een maximum van 2,70 m.
Het is mogelijk om een tegemoetkoming in de vorm van een pgb te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk is.
Een tegemoetkoming in de extra grondkosten wordt bij een bestaande woning alleen verstrekt, indien uitbreiding of aanbouw op eigen grond niet mogelijk is. Het aantal m2 dat voor een pgb in aanmerking komt, is per vertrek aan een maximum gebonden, zoals in bijgevoegde tabel aangegeven.
Maximum aantal m2 waarvoor een tegemoetkoming wordt verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning:
Bovenstaande aantal m2 kunnen geactualiseerd worden aan de gangbare normen zoals deze zijn aangegeven in het handboek van toegankelijkheid en in het bouwbesluit.
Bij sommige (maatwerk)voorzieningen is meer ruimte nodig om de voorzieningen goed te kunnen gebruiken. Hiervoor kan een tegemoetkoming per m2 worden verstrekt in pgb, aangegeven per voorziening:
Maximale vergoedingsbedrag woonvoorzieningen
Het maximale vergoeding bij woonvoorzieningen is € 45.378,-. De meerkosten worden niet verleend, tenzij weigering van de meerkosten voor het aanschaffen van een voorziening, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Het bedrag dat als maximum vergoed wordt bij het bezoekbaar maken bedraagt € 4.000,-.
Verhuis- en herinrichtingskosten
De tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten bedraagt een forfaitair bedrag € 2.400,-. Deze tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van een pgb.
Een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een burger met beperkingen, een aangepaste woonruimte ontruimt, ontvangt een forfaitair bedrag. Dit bedrag bedraagt € 3.300,-. Deze tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van een pgb.
Indien de bedoelde voorzieningen woningsanering betreffen, die noodzakelijk is in verband met cara en/of allergische aandoeningen, of de vervanging van tapijt dat niet geschikt is voor rolstoelgebruik, worden de maximale vergoedingsbedragen berekend op de wijze als aangegeven onder a en b.
De leeftijd van de gordijnen, vitrage en vloerbedekking moet worden aangetoond door middel van een factuur/bon.
De tegemoetkoming in de kosten van huurderving omvat de werkelijke kosten van kale huur, vermeerderd met de subsidiabele servicekosten, tot een maximum dat overeenkomt met de maximum huurgrens per maand als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Deze tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van een pgb.
Kosten van onderhoud, keuring en reparatie
De kosten van onderhoud keuring en reparatie van woonvoorzieningen worden vergoed overeenkomstig deze bijlage. Het betreft de kosten van onderhoud, keuring en reparatie op grond van:
Deze kosten worden vergoed in de vorm van een pgb.
Voorwaarden vergoedingen aanpassingskosten woonwagens
Het college verleent slechts een tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:
Maximale aanpassingskosten woonwagen
Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten voor een woonwagen € 1000,-.
Rolstoelvoorziening voor incidenteel gebruik (transportrolstoel)
In de aanschafkosten van rolstoel voor incidenteel gebruik (transportrolstoel) wordt een tegemoetkoming verstrekt van maximaal €300,00. Dit bedrag is inclusief onderhoud, gebruik en reparatie. Deze tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van een pgb.
In de aanschafkosten van sportvoorziening wordt een tegemoetkoming verstrekt van maximaal €2.600,00. Dit bedrag is inclusief een bedrag van maximaal €470,00 ten behoeve van onderhoud, gebruik en reparatie voor deze eerste periode van drie jaar. Deze tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van een pgb.
In de regel is de levensduur van een sportvoorziening langer dan drie jaar of wil de sporter zijn sportvoorziening langer dan drie jaar blijven gebruiken. Na de eerste periode van drie jaar (waarin de sportvoorziening geacht wordt te zijn afgeschreven) kan jaarlijks een vergoeding van maximaal €470,00 verstrekt worden in de kosten van onderhoud, gebruik en reparatie van de sportrolstoel. Aangezien het een gemaximeerde vergoeding betreft, dienen de kosten aantoonbaar gemaakt te worden. Ook deze vergoeding wordt verstrekt in de vorm van een pgb.
Collectief Vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi Midden Brabant)
De Wmo-gerechtigde kan zich door één sociaal begeleider laten vergezellen. De begeleider betaalt hetzelfde tarief als de Wmo-gerechtigde. Deze eigen betaling dient per taxirit contant te worden voldaan aan de chauffeur. Als de begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is, is de begeleider geen betaling verschuldigd. Een Wmo-gerechtigde voor wie naar het oordeel van het college medische begeleiding noodzakelijk is, kan alleen als hij vergezeld is van een medisch begeleider reizen tegen het Wmo-tarief. Om als begeleider te kunnen worden aangemerkt moet de begeleidende persoon 16 jaar of ouder zijn.
De tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor het vervoer van een persoon die als gevolg van beperkingen geen gebruik kan maken van het collectieve vervoerssysteem is een forfaitair bedrag voor gebruik van een auto van derden: €447,75 (1500 km maal €0,2985). Dit bedrag wordt uitbetaald in de vorm van een pgb.
Voor de aanpassing van de (eigen) auto geldt een vergoeding van maximaal €2.500,-. De meerkosten worden niet verleend, tenzij weigering van de meerkosten voor het aanschaffen van een voorziening, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Een vergoeding voor autoaanpassingen wordt enkel verstrekt indien belanghebbende geen gebruik kan maken van CVV.
Bijlage 6. Bepalingen eigen bijdrage, eigen aandeel, pgb
Voor trap- en tilliften geldt een eigen bijdrage gedurende vijf jaar. Hier worden de kosten voor onderhouds- en reparatiecontract meeberekend. Na deze termijn van vijf jaar wordt over alle kosten een eigen bijdrage gerekend zolang het middel in gebruik is. Nadat de termijn van afschrijving is bereikt wordt over alle kosten een eigen bijdrage geheven (zo lang het middel wordt gebruikt).
Minimale eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten
De minimale eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten wordt vastgesteld door het CAK. Hierbij zijn een aantal vaste uitgangspunten: