Organisatie | Zandvoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Doelgroep meerkosten chronisch zieken en gehandicapten |
Citeertitel | Beleidsregels Doelgroep meerkosten chronisch zieken en gehandicapten |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Artikel 13 bevat een hardheidsclausule.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-10-2016 | nieuwe regeling | 16-12-2014 | Onbekend. |
Hoofdstuk II. Bepalingen beleidsregels
De inkomensgrens bedraagt 110% van het van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor het vaststellen van de bijstandsnorm maakt het college gebruik van een normentabel, hierbij wordt aangesloten bij artikel 4 van de wet.
De belanghebbende die een vermogen heeft dat lager is of gelijk is aan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, derde lid, heeft geen vermogen.
De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum waarop het behoren tot de doelgroep is vastgesteld. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat belanghebbende geen draagkracht heeft. Wijzigingen in inkomen en vermogen gedurende deze periode hebben geen invloed op de draagkracht.
Met deze beleidsregels wordt bepaald wie er in aanmerking komt voor de regeling meerkosten chronisch zieken en gehandicapten.
Er wordt aansluiting gezocht bij de begrippen in de Participatiewet.
In dit artikel is vastgelegd welke doelgroep valt onder de beleidsregels. Tot de doelgroep behoren de inwoners en voor de belanghebbende die als adresloos worden aangemerkt die ingeschreven staat binnen de gemeente Zandvoort en geen draagkracht heeft. Voor de doelgroep bepaling wordt aansluiting gezocht bij artikel 40 Participatiewet. De gemeente is verantwoordelijk voor het minimabeleid voor de inwoners binnen de gemeente Zandvoort.
Op grond van de gehanteerde uitgangspunten van de gemeente inzake het minimabeleid, wordt een inkomen uit WSF/WTOS passend en toereikend geacht voor de bestaanskosten waarin de minimaregelingen voorzien. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor studerende ouders met een ten laste komend kind.
Het college neemt voor de vaststelling van iemands inkomen (geheel of gedeeltelijk) in beschouwing: 1. het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de hieronder genoemde normentabel;
De inkomenspositie en de vermogenspositie zijn bepalend voor de vaststelling of de betrokkene tot de minima behoort. Voor de bepaling wat als een minimuminkomen wordt aangemerkt, wordt voor de minimaregelingen aansluiting gezocht bij de middelentoets van de Participatiewet. Het betreft hier de artikelen 31, 32, 33 en 34 van de Participatiewet.
In de beleidsregel is vastgelegd dat belanghebbende geen draagkracht heeft indien het (gezins)inkomen niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm en het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, lid 3 Participatiewet.
Het voorstel is om de inkomensgrens op 110% te houden en in een minimatabel aan te sluiten op de volledige norm voor gezinnen, alleenstaande ouders en alleenstaanden. Dit maakt de inkomensgrenzen veel overzichtelijk voor de burger en makkelijk uit te voeren. De kostendelersnorm heeft bij een minimatabel ook geen invloed op het recht op minimaregelingen en bijzondere bijstand.
Voor het vermogen wordt in afwijking van de wet bij de bepaling ervan het vermogen verbonden in een door belanghebbende zelf bewoonde woning, niet meegewogen. Het vermogen wat is verbonden in de woning is vaak niet direct beschikbaar en aan het beschikbaar maken van het vermogen zijn vaak hogere kosten verbonden dan de voorzieningen van het minimabeleid. Voor de bepaling van het vermogen wordt daarom alleen uitgegaan van het voor belanghebbende feitelijk beschikbare vermogen zoals bankrekeningen of contanten of bezittingen zoals een auto. Bij de vaststelling van de hoogte van het vermogen wordt 1½ keer de toepasselijke norm op de bank-, giro- en/of spaarrekeningen niet meegerekend voor de vaststelling van de hoogte van het vermogen.
In de beleidsregel is vastgelegd dat de draagkrachtperiode wordt vastgesteld voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum waarop wordt bepaald of belanghebbende tot de doelgroep behoort, tot het einde van het lopende kalenderjaar. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat de belanghebbende geen draagkracht heeft.
Er wordt door de gemeente Zandvoort geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de individuele inkomenstoeslag ex artikel 36 Participatiewet als een voorliggende voorziening te zien of tot de middelen te rekenen.
Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, dan wel een minnelijk schuldentraject is aangegaan met de gemeente, geldt dat enkel de draagkracht berekend wordt over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Uit een oogpunt van doelmatigheid en klantgerichtheid is het zinvol om ambtshalve te bepalen of belanghebbende tot de doelgroep behoort, inzake de onder Hoofdstuk 2 gestelde voorwaarden, bij ons bekend zijn. Met een uitkering op grond van de Participatiewet wordt gelijkgesteld verstrekte minimaregelingen en bijzondere bijstand, waarbij is vastgesteld dat het inkomen onder de grens blijft zoals genoemd in artikel 6 van deze beleidsregels.