Organisatie | Berg en Dal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel bijzondere bijstand 2015 Gemeente Groesbeek |
Citeertitel | Beleidsregel bijzondere bijstand 2015 Gemeente Groesbeek |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | bijzondere bijstand |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuw beleid | 25-11-2014 Groesbeeks Weekblad d.d. 16 december 2014 en De Rozet van 23 december 2014 | Onbekend |
Vaststelling, publicatie en inwerkingtreding
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2 Beoordeling (stappenplan) voordat de kosten zijn gemaakt
Artikel 3 Beoordeling (stappenplan) nadat de kosten zijn gemaakt
Artikel 4 Aanleveren bewijsstukken
Artikel 6 Periodieke bijzondere bijstand
Artikel 7 Hoogte van de bijzondere bijstand
Artikel 8 Vorm van de bijzondere bijstand
Hoofdstuk 2 Bepalingen ten aanzien van specifieke kosten
Artikel 9 18,19,20 jarigen niet in inrichting verblijvend
Artikel 10 18,19,20 jarigen in inrichting verblijvend
Artikel 11 Toeslag voormalig alleenstaande ouder
Artikel 14 Reiskosten in verband met ziekenhuis bezoek
Artikel 15 Meerkosten als gevolg van ziekte of handicap
Artikel 16 Meerkosten bestelde maaltijden
Artikel 18 Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ)
Artikel 19 Computer/laptop/tablet schoolgaande kinderen
Artikel 20 Duurzame gebruiksgoederen
Artikel 21 Overige inrichtingskosten
Artikel 22 Eerste inrichtingskosten
Artikel 23 Eerste huur en waarborgsom
Artikel 25 Woonkostentoeslag voor een huurwoning
Artikel 26 Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom tot de maximale huurgrens
Artikel 27 Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurgrens
Artikel 28 Kosten van beschermingsbewind en bewindvoering in het kader van de WSNP
Artikel 29 Kosten budgetbeheer
Artikel 30 Kosten van curatele
Artikel 31 Kosten van mentorschap
Artikel 32 Kosten van rechtsbijstand
Artikel 33 LBIO-bijdrage residentiële opvang kinderen
Artikel 34 Legeskosten voor verblijfsvergunning en naturalisatie
Artikel 35 Kosten peuterspeelzaal, kinderopvang, BSO en TSO in bijzondere situaties
De beleidsregel is in concept opgesteld in overleg met klantmanagers en de coördinator van dit cluster van de gemeenten Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Groesbeek.
De beleidsregel is voorgelegd aan de cliëntenraad Participatiewet / WWB. Overwegend was de clientenraad positief over de beleidsregel. De clientenraad had een aantal vragen ter verduidelijking, die in het overleg zijn beantwoord. De clientenraad plaatste kanttekeningen bij de hoogte van de vergoeding bij bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen, en bij de toeslag voormalig alleenstaande ouder. Na uitleg van de argumenten voor wijziging was de clientenraad akkoord. Daarnaast had de clientenraad bezwaren tegen de inzet van de individuele inkomenstoeslag (voorheen de langdurigheidstoeslag) bij een aanvraag voor bijzonder bijstand duurzame gebruiksgoederen. Dit is omgezet in het voorleggen aan de klant om de toeslag in te zetten voor de aankoop van een duurzaam gebruiksgoed, om zo leenbijstand te voorkomen. Ook is, na argumenten van de clientenraad, een aanpassing gedaan in artikel 36 (reiskosten). Hierbij is nu aangegeven dat de frequentie van de reiskosten die gemaakt worden voor ziekenbezoek, uit huis geplaatste kinderen en detentie afhankelijk is van de situatie. Op voorhand wordt dus geen maximum aangegeven. Tot slot geeft de clientenraad aan een vergoeding van schoolkosten te missen in de beleidsregel. Met betrekking tot deze kosten wordt nog een voorstel voorgelegd om deze kosten onder te brengen in de minimaregeling.
Tot slot is de beleidsregel zes weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 van de Participatiewet op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 van de Participatiewet vastgestelde verlaging. In afwijking van de Participatiewet is de kostendelersnorm (artikel 22a van de Participatiewet) niet van toepassing. In afwijking van de Participatiewet wordt bij een alleenstaande ouder uitgegaan van de norm voor een alleenstaande plus 20% van de gehuwdennorm (artikel 21b van de Participatiewet)
Voor de 18, 19 of 20 jarige met bijzondere bijstand voor levensonderhoud wordt bij het bepalen van de draagkracht voor bijzondere bijstand, niet zijnde bijzondere bijstand voor levensonderhoud, uitgegaan van de jongerennorm plus de bijzondere bijstand voor levensonderhoud als genoemd in artikel 9 van deze beleidsregel. Bij een alleenstaande ouder is bij het bepalen van de draagkracht art 1,lid 2 sub c van deze beleidsregel van toepassing.
Bij het vaststellen van het vermogen voor bijzondere bijstand kan een extra vrijlating worden toegepast voor belanghebbenden die aan kunnen tonen dat zij niet beschikken over een adequate uitvaartverzekering; maar waarbij sprake is van een levensverzekering of spaarrekening die alleen bij overlijden uitkeert en niet tussentijds opvraagbaar of afkoopbaar is en waarvan de waarde niet bovenmatig hoog is.
Indien binnen de vastgestelde draagkrachtperiode sprake is van een inkomensstijging of daling of een wijziging in de leefsituatie die leidt tot een andere bijstandsnorm waar het inkomen tegen wordt afgezet, dan wordt de draagkracht per de eerste van de maand waarin de wijziging plaatsvindt gewijzigd, als het een wijziging betreft van 15% of meer.
Hoofdstuk 2 Bepalingen ten aanzien van specifieke kosten
Artikel 9 18,19,20 jarigen niet in inrichting verblijvend
Indien en voor zover een persoon van 18, 19 of 20 jaar die niet in een inrichting verblijft hogere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin zijn van toepassing zijnde norm in het kader van de Participatiewet voorziet en de middelen van zijn ouders hiertoe ontoereikend zijn of hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken, kan het college aanvullend bijzondere bijstand verstrekken.
Artikel 10 18,19,20 jarigen in inrichting verblijvend
Indien en voor zover een persoon van 18, 19 of 20 jaar, in een inrichting verblijvend, hogere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de middelen van zijn ouders voorzien of hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken kan het college voor deze kosten bijzondere bijstand verstrekken.
Een medische keuring kan worden aangevraagd om de noodzakelijkheid van bepaalde kosten vast te stellen tenzij de kosten van de voorziening minder bedragen dan € 200,00 en middels een verklaring van huisarts, tandarts of behandelend specialist de medische noodzakelijkheid afdoende kan worden vastgesteld.
Artikel 18 Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ)
In afwijking van artikel 5 komt belanghebbende op grond van artikel 35, lid 3 van de Participatiewet in aanmerking voor deelname aan de Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ) als hij een inkomen heeft dat niet hoger is dan 120% van de bijstandsnorm en een vermogen dat niet hoger is dan € 50.000. Hierbij wordt het vermogen in de eigen woning buiten beschouwing gelaten.
Artikel 20 Duurzame gebruiksgoederen
Het college verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor de kosten genoemd in het eerste lid, omdat zij behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand, de individuele inkomenstoeslag en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals aangegeven in lid 2 dan wordt bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van leenbijstand op grond van artikel 51 lid 1 Participatiewet, mits belanghebbende geen lening kan afsluiten bij een gemeentelijke kredietbank. Een lening bij een gemeentelijke kredietbank is een voorliggende voorziening.
Artikel 21 Overige inrichtingskosten
Het college verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor deze kosten, omdat zij behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand, de individuele inkomenstoeslag en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
Artikel 22 Eerste inrichtingskosten
Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals aangegeven in lid 2 dan wordt, voor zover de eerste inrichtingskosten betrekking hebben op duurzame gebruiksgoederen, bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van leenbijstand op grond van artikel 51 lid 1 Participatiewet, mits belanghebbende geen lening kan afsluiten bij een gemeentelijke kredietbank. Een lening bij een gemeentelijke kredietbank is een voorliggende voorziening. Bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt voor zover de eerste inrichtingskosten betrekking hebben op overige inrichtingskosten.
Bij de hoogte van de bijzondere bijstand wordt uitgegaan van een kosten overzicht die door belanghebbende wordt overlegd. De maximale vergoeding is 70% van de inventarispakketen zoals aangegeven in de prijzengids van het NIBUD, of lager als de feitelijke kosten lager uitvallen. Als belanghebbende al een gedeeltelijke inboedel heeft , dan wordt 35% van de NIBUD-normbedragen van deze inboedel in mindering gebracht op de te verstrekken leenbijstand. In het individuele geval kan hiervan worden afgeweken, als hiervoor zwaarwegende redenen zijn aan te voeren.
Artikel 23 Eerste huur en waarborgsom
Het college verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor deze kosten, omdat zij behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk indien belanghebbende vanuit een niet verwijtbare inkomensloze situatie beschikt over onvoldoende draagkracht voor de betaling van de eerste maand huur, administratiekosten en waarborgsom en redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren voor deze kosten.
Artikel 25 Woonkostentoeslag voor een huurwoning
Indien belanghebbende een huurwoning bewoont, waarvan de hoogte van de huur niet hoger is dan de maximale huurgrens ingevolge artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, kan bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag worden toegekend tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag. De hoogte van de woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag aan huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag, die, gelet op zijn financiële situatie, voor de woonkosten per maand ontvangen zou worden, wanneer hierop wel recht zou hebben bestaan;
Indien er aanspraak bestaat op huurtoeslag berekend naar een inkomen dat voor de aanvraag van bijstandsverlening hoger was dan de laagste inkomenscategorie volgens de Wet op de huurtoeslag, kan bijzondere bijstand worden toegekend. De hoogte van de woonkostentoeslag is in dat geval gelijk aan het bedrag dat volgens de berekening van de Wet op de huurtoeslag per maand zou worden toegekend, wanneer hierop wel volledig recht zou bestaan, verminderd met de daadwerkelijk ontvangen huurtoeslag.
Artikel 27 Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurgrens
De woonkostentoeslag zoals bedoeld in lid 1 wordt toegekend voor de periode van maximaal één jaar. Verlenging van deze termijn is telkens met een periode van één jaar mogelijk, indien de aanvrager redelijkerwijs nog niet kan beschikken over huisvesting waarvan de woonkosten lager zijn dan de maximale huurgrens.
Artikel 28 Kosten van beschermingsbewind en bewindvoering in het kader van de WSNP
De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand voor kosten van beschermingsbewind, is gelijk aan het bedrag overeenkomstig de beloningsafspraken van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK). In het geval bijzondere bijstand wordt gevraagd voor een hoger bedrag dan de bedragen overeenkomstig de beloningsafspraken van het LOVCK, dient om vaststelling en goedkeuring van de toezichthoudende kantonrechter te worden gevraagd, waaruit blijkt dat de rechter deze hogere beloning heeft vastgesteld.
Artikel 30 Kosten van curatele
De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand voor kosten van curatele, is gelijk aan het bedrag overeenkomstig de beloningsafspraken van het LOVCK. In het geval bijzondere bijstand wordt gevraagd voor een hoger bedrag dan de bedragen overeenkomstig de beloningsafspraken van het LOVCK, dient om vaststelling en goedkeuring van de toezichthoudende kantonrechter te worden gevraagd, waaruit blijkt dat de rechter deze hogere beloning heeft vastgesteld.
Artikel 31 Kosten van mentorschap
De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand voor kosten van mentorschap, is gelijk aan het bedrag overeenkomstig de beloningsafspraken van het LOVCK. In het geval bijzondere bijstand wordt gevraagd voor een hoger bedrag dan de bedragen overeenkomstig de beloningsafspraken van het LOVCK, dient om vaststelling en goedkeuring van de toezichthoudende kantonrechter te worden gevraagd, waaruit blijkt dat de rechter deze hogere beloning heeft vastgesteld.
Artikel 32 Kosten van rechtsbijstand
Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand, de kosten van griffierecht en de kosten voor een uittreksel van het GBA, indien er op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend. Belanghebbende dient de toevoeging van de Raad voor de rechtsbijstand te overleggen.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand, indien er voor de kosten van rechtsbijstand een beroep kan worden gedaan op een van onderstaande voorliggende voorzieningen:
Wet griffierechten in burgerzaken (Wgbz). Op grond van deze regeling kan worden volstaan met de betaling van een lager griffierecht. Voor zover belanghebbende op deze regeling een beroep kan doen, geldt deze regeling als een voorliggende voorziening en is alleen bijzondere bijstand mogelijk voor de lagere kosten;
Artikel 35 Kosten peuterspeelzaal, kinderopvang, BSO en TSO in bijzondere situaties
Indien peuterspeelzaal, kinderopvang, buitenschoolse opvang (BSO) en/of tussen schoolse opvang (TSO) noodzakelijk is wegens een handicap of chronische ziekte van de ouder of indien de huiselijke situatie beperkingen met zich meebrengen voor de goede en gezonde ontwikkeling van het tot het gezin behorend kind kan bijzondere bijstand worden verleend voor de kosten van kinderopvang.
Bijzondere bijstand die is aangevraagd vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel wordt beoordeeld op grond van de voorgaande beleidsregel.
Het college beslist in redelijkheid in die individuele situaties waarin deze beleidsregel niet of onvoldoende voorziet.
Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de door de Rijksoverheid vastgestelde Participatiewet (voorheen Wet werk en bijstand (WWB)). Dit is het wettelijk kader voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. Specifieker staat in artikel 35 lid 1 Participatiewet:
Het college dient de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon.
Uit oogpunt van een eenduidige en rechtmatige uitvoering van de bijzondere bijstand is het raadzaam om beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de beoordeling van aanvragen bijzondere bijstand.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Er is voor gekozen om de begrippen die zijn omschreven in de Participatiewet, Awb, BW en de Wet op de huurtoeslag niet afzonderlijk te definiëren in deze beleidsregel. De begrippen die niet in genoemde wetten staan beschreven worden in het tweede lid verduidelijkt.
Lid 2c: Bij het begrip bijstandsnorm zoals gebruikt in deze beleidsregel is ervoor gekozen geen rekening te houden met de kostendelersnorm. De reden hiervoor is dat berekening van de draagkracht van niet-bijstandsgerechtigden hiermee makkelijker wordt. Daarbij kan belanghebbende bijzondere kosten, waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd, vaak niet delen.
Bij een alleenstaande ouder wordt uitgegaan van de oude norm alleenstaande ouder, door 20% van de gehuwdennorm op te tellen bij de alleenstaande-norm. Dit houdt verband met de Wet Vereenvoudiging Kindregelingen en het vervallen van de norm alleenstaande ouder die voortkomt uit deze wet. Hiermee wordt voorkomen dat alleenstaande ouders (zonder uitkering) vanaf 1 januari 2015, bij aanvraag van bijzondere bijstand, ineens draagkracht hebben, terwijl hun inkomen niet is toegenomen.
Artikel 2 Beoordeling (stappenplan) voordat de kosten zijn gemaakt
Hierbij wordt opgemerkt dat als belanghebbende bijvoorbeeld een aanvraag indient voor een bankstel en gelijktijdig of binnen een korte periode bestaat er ook recht op een individuele inkomenstoeslag, dan moet bekeken worden of de kosten hieruit voldaan kunnen worden. Hiermee hoeft belanghebbende geen leenbijstand te ontvangen en kan wel voorzien worden in de noodzakelijke kosten. Hiermee wordt een schuld voorkomen.
Artikel 3 Beoordeling (stappenplan) nadat de kosten zijn gemaakt
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 4 Aanleveren bewijsstukken
Welke bewijsstukken aangeleverd moeten worden is afhankelijk van de situatie en voor welke kosten een aanvraag ingediend wordt. Bij woonkostentoeslag is dit vanzelfsprekend heel anders dan bij een woninginrichting. Uitgangspunt is dat:
In dit artikel is de draagkracht geregeld. In lid 1 tot en met 6 zijn de algemene bepalingen van de draagkracht opgenomen.
In lid 7 is bepaald dat de draagkracht 35% van het meerinkomen is. Het minimum inkomen is 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het meerinkomen is het inkomen dat boven deze 110% zit.
Wat betreft het vermogen wordt 100% van het vermogen boven de van toepassing zijnde vermogensgrens zoals deze is genoemd in artikel 34 van de Participatiewet meegenomen in de draagkracht berekening.
In lid 8 zijn enkele uitzonderingen genoemd. Bij de in dit lid genoemde kosten wordt uitgegaan van een draagkracht van 100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Lid 9 geeft aan dat een spaarrekening of levensverzekering niet buitensporig hoog mag zijn. Hierbij moet gedacht worden aan een richtbedrag van ca € 5.000,00.
Lid 10 geeft aan dat tussentijds de draagkracht aangepast kan worden. Indien dit aan de orde is wordt de draagkracht opnieuw voor een periode van 12 maanden vastgesteld. Ook de periodiek bijzondere bijstand wordt opnieuw voor een periode van 12 maanden toegekend (of korter indien de kosten niet meer gemaakt worden).
In lid 11 sub a en b wordt de auto genoemd. Bij een auto wordt de eerste € 4.500 vrijgelaten. Al het meerdere telt wel mee bij de vermogensvaststelling. De dagwaarde van de auto kan bepaald worden met behulp van de waarde zoals deze te vinden is op de website van bijvoorbeeld de ANWB of autotrack. Let er op dat een auto van meer dan 7 jaar niet altijd een lage dagwaarde heeft. Een oldtimer of grote Mercedes kan boven de grens van € 4.500 uitkomen.
Artikel 6 Periodieke bijzondere bijstand
In het eerste lid wordt gesproken over periodiek bijzondere bijstand. Dit kan bijvoorbeeld zijn bijstand per maand of vier weken.
Bij beëindiging van de Participatiewet wordt, zoals te lezen is in het derde lid, de periodiek bijzondere bijstand beëindigd. Wel moet beoordeeld worden of de bijzondere bijstand voortgezet kan worden. Denk hierbij aan de regels van de draagkracht. De voortzetting is dan voor maximaal 12 maanden beginnend met de eerste dag na einde Participatiewet.
Artikel 7 Hoogte van de bijzondere bijstand
Uitgangspunt is dat we aansluiten bij de bedragen van de meest actuele versie van de NIBUD prijzengids tenzij de feitelijke kosten lager zijn.
Het tweede lid regelt dat de algemeen gebruikelijke kosten in mindering worden gebracht. Dit betekent dat alleen eventuele meerkosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen (het zogenaamde besparingsmotief). Dit is van toepassing op bijvoorbeeld maaltijdenvoorziening, meerkosten voor een medisch noodzakelijk dieet, meerkosten van bewassing en slijtage van kleding en beddengoed.
In lid 3 staat dat wij afzien van het hanteren van een drempelbedrag.
Artikel 8 Vorm van de bijzondere bijstand
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Hoofdstuk 2 Bepalingen ten aanzien van specifieke kosten
Artikel 9 18,19,20 jarigen niet in inrichting verblijvend
In principe kunnen jongeren van 18, 19 en 20 jaar voor hun algemeen noodzakelijke bestaanskosten een beroep doen op de algemene bijstand. De Participatiewet kent voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar aparte (lage) normen. Deze zijn afgeleid van de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet. Dit artikel is dus van toepassing op zowel de alleenstaande, de alleenstaande ouder als de gehuwden.
Indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (lees levensonderhoud) van de jongere hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm, is aanvulling mogelijk in de vorm van bijzondere bijstand. Daarbij geldt, dat het recht op bijzondere bijstand voor een jongere van 18, 19 en 20 jaar alleen maar bestaat voor zover ze de ouders niet kunnen aanspreken voor deze kosten.
Artikel 10 18,19,20 jarigen in inrichting verblijvend
Indien een jongere van 18, 19 en 20 jaar in een inrichting verblijft bestaat geen recht op algemene bijstand voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten (lees levensonderhoud). Bijzondere bijstand is in bepaalde gevallen wel mogelijk. Daarbij geldt, dat het recht op bijzondere bijstand voor een jongere van 18, 19 en 20 jaar alleen maar bestaat voor zover ze de ouders niet kunnen aanspreken voor deze kosten.
Artikel 11 Toeslag voormalig alleenstaande ouder
Het bereiken van de 18-jarige leeftijd door het jongste ten laste komende kind heeft voor een alleenstaande ouder financiële gevolgen.
In de eerste plaats verandert de basisnorm algemene bijstand van die voor een alleenstaande ouder, zijnde 70% van de gehuwdennorm, naar die voor een alleenstaande, zijnde 50% van de gehuwdennorm. Dit betekent een inkomensachteruitgang van ca € 270 per maand. In de tweede plaats kan onder omstandigheden de hoogte van de toeslag wijzigen.
Gelet op de Participatiewet heeft het niet de voorkeur om deze inkomensdaling volledig te compenseren middels de bijzondere bijstand. Binnen de Participatiewet is bewust gekozen voor een lagere basisnorm bij een alleenstaande ten opzichte van een alleenstaande ouder. Een afbouw en gewenningsperiode is wel sterk aan te raden. In het tweede lid staat deze regeling nader uitgewerkt. Gezien het gegeven dat het verschil tussen de alleenstaande ouder norm en de alleenstaande norm ca € 200 betreft is een afbouw met eerst € 100 en dan € 50 een logische keus.
In dit artikel is geregeld dat bijzondere bijstand voor medische kosten in principe niet mogelijk is. In lid 2 en 3 worden uitzonderingen genoemd. Bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt voor medische kosten indien dit aantoonbare meerkosten zijn die niet vergoed worden door de zorgverzekering, AWBZ of via de hardheidsclausule van de zorgverzekering.
Kosten voor bijvoorbeeld tandheelkunde komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. De aanvullende verzekering wordt geacht passend en toereikend te zijn.
Opgemerkt wordt dat dit artikel buitenwettelijk begunstigend beleid is. De gemeente ziet deze kosten als noodzakelijk en vindt het nadeel dermate groot voor belanghebbende dat hier voor gekozen is.
Artikel 14 Reiskosten in verband met ziekenhuis bezoek
Opgemerkt wordt dat dit artikel buitenwettelijk begunstigend beleid is. De gemeente ziet deze kosten als noodzakelijk en vindt het nadeel dermate groot voor belanghebbende dat hier voor gekozen is.
In de tekst van het artikel wordt gesproken van veelvuldig ziekenhuis bezoek. Hiermee wordt bedoelt dat dit meer dan gemiddeld is, bijvoorbeeld meer dan eens per maand. Het is echter afhankelijk van diverse factoren en van de ziekte. Een exacte invulling van veelvuldig wordt derhalve niet gegeven.
Artikel 15 Meerkosten als gevolg van ziekte of handicap
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 16 Meerkosten bestelde maaltijden
Bijzondere bijstand voor de kosten van een maaltijd is mogelijk indien belanghebbende niet meer zelf kan koken. Alleen voor de meerkosten is bijzondere bijstand mogelijk tenzij, zoals aangegeven in lid 4, belanghebbende de maaltijden afneemt van een door de gemeente aangewezen organisatie. In de kernen Groesbeek en Millingen aan de Rijn gebeurd dit regelmatig. In Ubbergen worden de maaltijden vaak afgenomen van bijvoorbeeld de lokale slager.
Lid 2 regelt dat de maximale kosten van een maaltijd € 5,50 is en dat we hier de kosten van een gangbare maaltijd op in mindering brengen. De kosten die hiervoor genomen worden zijn de kosten die zijn vermeld in de NIBUD prijzengids.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 18 Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ)
Op grond van artikel 35 lid 3 van de Participatiewet en dit artikel 18 van deze beleidsregel kan belanghebbende gebruik maken van de collectieve verzekering. Lid 1 geeft de voorwaarde van het inkomen aan, te weten 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm). De gemeente heeft één contract met VGZ en CZ. Voor belanghebbende is een keuze vrijheid omtrent een van deze verzekeringen. Bij elke verzekeringsmaatschappij kan worden gekozen tussen twee pakketten (zie lid 2).
De vermogenstoets wijkt af van de algemene vermogenstoets in artikel 5. De reden hiervoor is om de toegang te vergroten voor chronisch zieken en gehandicapten.
Lid 2. Vanaf 1 januari 2015 zijn er meerdere pakketten waaruit de klant kan kiezen, met bijbehorend bedrag aan bijzondere bijstand.
Artikel 19 Computer/tablet schoolgaande kinderen
In dit artikel wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het onwenselijk is dat meer dan twee computers / laptops / tablets binnen een huishouden zijn. Echter het kan voorkomen dat er meer dan twee schoolgaande kinderen zijn en de laptop of tablet dagelijks mee naar school genomen moet worden. In dergelijke situaties moet het huishouden aantonen dat dit aan de orde is en kan overwogen worden om ook een derde of volgend apparaat toe te kennen. Overigens ook bij de eerste twee moet deze noodzaak aangetoond worden. Echter bij de derde en volgende speelt meer dat kinderen bijvoorbeeld ook samen gebruik kunnen maken van het apparaat. Enkel de noodzaak voor het maken van verslagen thuis is dan niet meer voldoende.
Indien belanghebbende kiest voor een tablet dient deze er uitdrukkelijk op gewezen te worden dat een tablet beperkte mogelijkheden heeft in vergelijking met een laptop. Uiteindelijk is het de keus aan belanghebbende.
Artikel 20 Duurzame gebruiksgoederen
De definitie van een duurzaam gebruiksgoed is in lid 1 genoemd en ruim genomen. In de praktijk zal het met name gaan om noodzakelijke meubels en huishoudelijke apparaten (inclusief verwijderingsbijdrage). Een fiets of ander vervoermiddel valt niet onder de huisraad.
Vanzelfsprekend moet bij een aanvraag de noodzaak vastgesteld worden. Dit kan zijn dat er besloten wordt dat een monteur moet kijken of een reparatie aan de orde is. De kosten van deze monteur kunnen in bepaalde situaties vanuit de bijzondere bijstand vergoed worden. Als de gemeente namelijk oordeelt dat dit een oplossing is, komen deze kosten ook voor bijzondere bijstand in aanmerking.ac
Lid 2 geeft aan dat er sprake moet zijn van een bijzondere omstandigheid. Het feit dat belanghebbende wegens schulden niet heeft kunnen reserveren is geen bijzondere omstandigheid. Wel kan algemeen worden aangenomen dat iemand die drie jaar of langer op minimumniveau leeft (maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm), niet kan reserveren. Dit kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid.
Een andere bijzondere omstandigheid is het plotseling kapot gaan van een gebruiksgoed, buiten de schuld van belanghebbende om en voordat de gebruiksduur is bereikt. Belanghebbende heeft hierdoor niet of onvoldoende kunnen reserveren. Daarbij moet gebruiksgoed absoluut noodzakelijk zijn voor het functioneren van het gezin (bijvoorbeeld een wasmachine of koelkast).
Naast de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid moet ook de noodzaak van de aanschaf van het gebruiksgoed voldoende zijn aangetoond. Het ontbreken van een gebruiksgoed in een huishouden betekent niet per definitie dat de aanschaf noodzakelijk is. Het hangt af van de situatie per persoon of gezin. Gebruiksgoederen als een televisie, computer, geluidsapparatuur en andere luxe apparaten worden als niet noodzakelijk aangemerkt in het kader van de bijzondere bijstand. Voor de computer zijn wel mogelijkheden binnen de minima regeling van de gemeente.
In lid 3 wordt ervan uitgegaan dat reeds is nagegaan of gebruik kan worden gemaakt van een voorliggende voorziening in de vorm van een lening bij een gemeentelijke kredietbank. Hierbij wordt opgemerkt dat als de gemeente op voorhand weet dat de lening bij de gemeentelijke kredietbank afgewezen zal worden (bijvoorbeeld door schulden situatie) wij mensen niet onnodig gaan verwijzen.
Bij de gebruiksgoederen die zijn aangegeven in lid 4 blijft het uitgangspunt bestaan dat in incidentele situaties de bijzondere bijstand om niet verstrekt kan worden, omdat het ontbreken van deze goederen in een huishouden problematisch kan zijn. Belanghebbenden die langer dan drie jaar leven van een inkomen op minimumniveau worden dan niet gedwongen een lening aan te gaan in de vorm van leenbijstand of bij een gemeentelijke kredietbank (lid 5).
Indien belanghebbende aangeeft toe te kunnen met een lager bedrag dan aangegeven door het NIBUD, moet de hoogte van de leenbijstand daarop worden vastgesteld. Dit is ook in het voordeel van de klant, die daarmee een lagere lening aangaat. Dit is aangegeven in het zesde lid en zevende lid. Voor een rekenvoorbeeld wordt verwezen naar de toelichting van artikel 7 van deze beleidsregel.
Lid 7 regelt voorgaande voor een baby-uitzet. Indien blijkt dat niet alle gebruiksgoederen nodig zijn (omdat belanghebbende al wat heeft), dan wordt het bedrag vermindert met de kosten van de al aanwezige goederen. Als na aanschaf van de goederen blijkt dat belanghebbende minder heeft betaalt voor het gebruiksgoed als het bedrag aan leenbijstand dat hij heeft ontvangen, dan wordt het meerdere teruggevorderd.
Artikel 21 Overige inrichtingskosten
Lid 1 geeft aan dat het hier kosten betreft die niet vallen onder de inrichtingskosten als genoemd in artikel 20 van deze beleidsregel. Het gaat in dit artikel om bijvoorbeeld vloerbedekking en behang.
In het tweede lid staat dat er sprake moet zijn van een bijzondere omstandigheid. Het feit dat belanghebbende wegens schulden niet heeft kunnen reserveren is geen bijzondere omstandigheid. Wel kan algemeen worden aangenomen dat iemand die drie jaar of langer op minimumniveau leeft, niet meer kan reserveren. Dit kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. Naast de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid moet ook de noodzaak van de overige inrichtingskosten voldoende zijn aangetoond. Dit hangt af van de situatie per persoon of gezin. Lid 3 regelt dat in deze gevallen de bijzondere bijstand om niet verstrekt kan worden.
Artikel 22 Eerste inrichtingskosten
Het eerste lid geeft aan wat verstaan wordt onder eerste inrichtingskosten.
Lid 2 regelt dat de kosten van inrichting van een eerste woning na het verlaten van het ouderlijk huis uitdrukkelijk niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. In dit lid staat in welke drie gevallen er sprake van een bijzondere omstandigheid. Onder verlating wordt bijvoorbeeld verstaan een echtscheiding of verbreken van een relatie met een verhuizing als gevolg.
In lid 3 wordt ervan uitgegaan dat reeds is nagegaan of gebruik kan worden gemaakt van een voorliggende voorziening in de vorm van een lening bij een gemeentelijke kredietbank.
Bij de hoogte van de leenbijstand wordt, zoals aangegeven in lid 4, uitgegaan van 70% van de inventarispakket van het NIBUD, omdat kan worden aangenomen dat niet alle producten die worden aangegeven in de inventarispakket in dezelfde mate en voor dezelfde prijs nodig zijn. Belanghebbende gaat hierdoor ook een minder hoge schuld aan. Zoals aangegeven moet bij een scheiding, maar ook in de twee andere situaties, worden gekeken wat een klant al heeft. Als na aanschaf van de goederen blijkt dat belanghebbende minder heeft betaalt voor het gebruiksgoed als het bedrag aan leenbijstand dat hij heeft ontvangen, dan wordt het meerdere teruggevorderd. Uitgangspunt is dat uitgegaan wordt van 70% van de prijzen zoals aangegeven in de NIBUD prijzengids tenzij de kosten aantoonbaar lager zijn.
Het inventarispakket is inclusief een bedrag voor stoffering van de woning. Bij de toekenning dient dan ook een deel in de vorm van leenbijstand verstrekt te worden en een deel om niet omdat dit stoffering betreft. Uitgangspunt hierbij is dat een woning gestoffeerd kan worden voor een bedrag van € 1.600,00. Echter houd er rekening mee dat een kamerbewoner vanzelfsprekend met een lager bedrag uit kan.
In het vierde lid is aangegeven dat indien een deel van de inboedel reeds aanwezig is een percentage van 35 in mindering gebracht wordt.
Indien belanghebbende een alleenstaande is en een aanvraag indient voor een volledige inboedel, dan zou de hoogte van de bijzondere bijstand conform de NIBUD prijzengids vastgesteld worden op 70%. Concreet wil dit zeggen dat als de NIBUD prijzengids aangeeft dat voor deze situatie een bedrag van € 7.000 verstrekt kan worden wij een bedrag ad € 7.000 x 70% = € 4.900.
Echter uit het gesprek blijkt dat belanghebbende reeds een groot deel van de inboedel heeft. Gelet op voorgaande wordt een percentage van 35 afgetrokken van het toe te kennen bedrag. Dit is € 7.000 x 35% = € 2.450.
De toe te kennen leenbijstand wordt € 4.900 - € 2.450 = € 2.450.
Artikel 23 Eerste huur en waarborgsom
Lid 1 geeft aan dat bijzondere bijstand in beginsel niet mogelijk is tenzij belanghebbende uit een niet verwijtbare inkomensloze situatie komt. Denk hierbij aan COA.
Lid 2 geeft aan dat de bijstand om niet wordt verstrekt met uitzondering van de in lid 3 genoemde waarborgsom. Deze kosten kan belanghebbende namelijk terug krijgen bij het verlaten van de woning.
Lid 1 geeft de definitie van verhuiskosten, te weten het overbrengen van inboedel van de oude naar de nieuwe woning.
Lid 2, 3 en 4 geven de randvoorwaarden aan om in aanmerking te kunnen komen voor verhuiskosten. Hierbij moet ook gedacht worden aan de mogelijkheden binnen de WMO.
Voor de hoogte wordt, zoals aangegeven in lid 5, uitgegaan van redelijke en marktconforme prijzen mits deze niet meer bedragen dan de in de NIBUD prijzengids aangegeven kosten.
Artikel 25 Woonkostentoeslag voor een huurwoning
Zoals aangegeven in het eerste lid is de Wet op de huurtoeslag (WHT) aan te merken als een voorliggende voorziening. Een woonkostentoeslag vult als het ware de gaten in, die de huurtoeslag (op grond van de Wet op de huurtoeslag), laat vallen. Hiermee wordt uitdrukkelijk niet bedoeld de situatie dat geen huurtoeslag wordt ontvangen door nalatigheid / verwijtbaarheid van een belanghebbende.
In het geval de huur pas halverwege de maand ingaat, bestaat er over die maand nog geen recht op huurtoeslag. Voor het gemis aan huurtoeslag over de periode waarin een belanghebbende wel al huurt, maar nog geen recht heeft op huurtoeslag, kan bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag toegekend worden tot de datum met ingang van wanneer er wel recht bestaat.
Bepaalde groepen huurders die uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer van de WHT zijn gelaten, bijvoorbeeld huurders van een kamer, hebben ook geen recht op bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag.
Lid 2 geeft aan dat de Belastingdienst Toeslagen de hoogte van het maandelijkse voorschot afstemt op een schatting van het jaarinkomen en niet rekent met het actuele inkomen per maand. Indien een wijziging in het inkomen die bij de Belastingdienst wordt doorgegeven, herberekent de Belastingdienst het jaarinkomen en wordt de hoogte van het voorschot aangepast. Bij een inkomensdaling – en een ongewijzigde huurprijs – kan op grond van deze bepaling bijzondere bijstand worden toegekend voor woonkosten. De hoogte is dan gelijk aan het bedrag dat volgens de berekening van de WHT zou worden toegekend, wanneer hierop wel volledig recht zou bestaan, verminderd met de daadwerkelijk ontvangen huurtoeslag.
Artikel 26 Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom tot de maximale huurgrens
In lid 1 is aangegeven dat de woonkosten niet meer mogen zijn dan de maximale huurgrens zoals aangegeven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag (WHT). In lid 2 is aangegeven dat de woonkostentoeslag gelijk is aan het bedrag aan huurtoeslag waar recht op zou zijn als het een huurwoning zou betreffen.
Dus stel dat de huurtoeslag bij de betreffende woonkosten € 125 per maand is, dan is de maximale huurtoeslag ook € 125.
Hypotheekrenteaftrek is een aftrekpost voor een eigenaar van een eigen huis die hypotheekrente betaald. In het geval belanghebbende bij de Belastingdienst om een voorlopige teruggaaf heeft verzocht, ontvangt deze maandelijks de uitbetalingen van de Belastingdienst. Deze voorlopige teruggaaf wordt, voor de berekening van de woonkosten, op de te betalen woonlasten (hypotheekrente) in mindering gebracht.
Het kan ook zijn dat belanghebbende deze voorlopige teruggave niet heeft aangevraagd en dit bedrag bij de Belastingaangifte in eens terug krijgt. In deze gevallen wordt de woonkostentoeslag verstrekt met de verplichting de voorlopige teruggave aan te vragen. Na overlegging van de voorlopige teruggave wordt de woonkostentoeslag definitief berekend en een deel teruggevorderd.
Voor de berekening van de woonkostentoeslag wordt verwezen naar Schulinck. Hier is een berekeningsformulier aanwezig dat ingevuld kan worden. Let op de woonkostentoeslag wordt berekend inclusief de kosten van onderhoud en dergelijk en exclusief het eigen woning forfait.
Artikel 27 Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurgrens
In lid 1 is aangegeven dat indien de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens zoals aangegeven in de Wet op de huurtoeslag (artikel 13) kan in individuele omstandigheden een woonkostentoeslag toegekend worden.
Het derde lid geeft aan dat de woonkostentoeslag toegekend wordt voor maximaal één jaar. Tegelijkertijd met het toekennen van woonkostentoeslag wordt de verplichting opgelegd tot aanvaarding van een goedkopere woonruimte, waarvan de lasten minder bedragen dan de maximale huurgrens. Let op de mogelijkheden van het aanvragen van een urgentieverklaring.
In het geval de woning een eigen woning betreft, geldt dat de woning zo spoedig mogelijk te koop wordt aangeboden, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Het opleggen van deze verplichting dient expliciet te gebeuren in de beschikking waarin de woonkostentoeslag wordt toegekend. In de periode dat woonkostentoeslag wordt toegekend, zal het college moeten onderzoeken of belanghebbende aantoonbaar serieuze pogingen onderneemt bij het zoeken naar, en het accepteren van andere huisvestiging.
Van zwaarwegende belangen die zich verzetten tegen het zo spoedig mogelijk te koop aanbieden van de eigen woning kan bijvoorbeeld sprake zijn bij personen met een beperking, als de hoge huur veroorzaakt wordt door voorzieningen die in de woning aangebracht zijn vanwege de beperking.
Lid 3 stelt dat de woonkostentoeslag toegekend wordt voor de periode van maximaal 1 jaar. De periode waarover de woonkostentoeslag is toegekend kan na afloop met een periode van telkens met één jaar worden verlengd, indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt, hem niet te verwijten valt.
In lid 4 is aangegeven dat de woonkostentoeslag gelijk is aan de woonkosten per maand minus de maximale huurtoeslag waar recht op zou zijn als het een huurwoning zou betreffen.
Artikel 28 Kosten van beschermingsbewind en bewindvoering in het kader van de WSNP
Beschermingsbewind is een maatregel, die kan worden ingesteld door de kantonrechter, waarbij goederen van betrokkene geheel of gedeeltelijk onder bewind worden gesteld van een bewindvoerder. Beschermingsbewind is bedoeld voor mensen die door hun lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of blijvend niet in staat zijn om hun financiële belangen te behartigen. De wettelijke bepalingen inzake het zogenaamde beschermingsbewind zijn opgenomen in artikel 1:431 BW e.v.
Zoals aangegeven in lid 1 bestaat er recht op bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind, indien de goederen van een meerderjarige door de Kantonrechter onder bewind zijn gesteld en de kosten van bewindvoering door de Kantonrechter afwijkend van de hoofdregel zijn vastgesteld.
De hoofdregel zegt dat de kosten 5% van de netto opbrengst van de onder bewind staande goederen beslaat. In de praktijk wordt door kantonrechters en bewindvoerders de 5%-regel als ‘achterhaald’ beschouwd. Indien de Kantonrechter de beloning van bewindvoerder afwijkend van de hoofdregel vaststelt, betreft dit over het algemeen een eenmalige vergoeding voor de intake en maandelijkse vergoeding voor de kosten. Hiervoor hanteert de Kantonrechter in beginsel de zogeheten LOVCK tarieven. In dat geval is sprake van bijzondere kosten van bestaan waarvoor bijzondere bijstand mogelijk is.
Bij een aanvraag voor bijzondere bijstand moet het vonnis van de Kantonrechter als bewijsstuk overlegd worden. De vergoeding wordt pas uitbetaald als de bewindvoerder heeft aangetoond, dat hij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt
Als blijkt dat er meer werkzaamheden moeten worden verricht door de bewindvoerder, dan zal de bewindvoerder vooraf aan de Kantonrechter toestemming moeten vragen om extra uren in rekening te mogen brengen. Het kan dan gaan om activiteiten zoals deze staan in de lijst van niet tot de normale werkzaamheden behorende activiteiten van de bewindvoerder, bijvoorbeeld het regelen van zeer problematische schulden. Wanneer om die reden bijzondere bijstand wordt gevraagd voor een hoger bedrag dan de hierboven genoemde bedragen, dan zal om vaststelling en goedkeuring van de toezichthoudende kantonrechter moeten worden gevraagd waaruit blijkt dat de rechter deze hogere beloning heeft vastgesteld. In dat geval komen de kosten in verband met deze extra werkzaamheden in aanmerking voor bijzondere bijstand.
De WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) is een wet die de rechter gebruikt om schulden te saneren. Dit kan pas worden ingesteld als blijkt dat er geen regeling kan worden getroffen met schuldeisers. De WSNPis bedoeld voor degenen die buiten hun schuld (te goeder trouw) in een problematische schuldsituatie terecht zijn gekomen. Indien een belanghebbende in een schuldsaneringstraject wordt geplaatst onder de WSNP is hij salaris voor de bewindvoerder verschuldigd. Dit salaris moet met voorrang worden betaald uit de boedel. Voor zover het salaris van WSNP-bewindvoerder uit de boedel kan worden betaald, is in deze kosten voorzien en is er om die reden in beginsel geen aanleiding om bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten (lid 2).
De CRvB heeft bepaald dat indien de rechter het salaris van de WSNP-bewindvoerder hoger heeft vastgesteld dan het bedrag dat uit de boedel kan worden betaald, de WSNP-bewindvoerder het gedeelte van zijn salaris dat niet uit de boedel kan worden betaald, niet bij belanghebbende in rekening mag brengen. Om die reden is er geen aanleiding om bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten bij bewindvoering in het kader van de WSNP, voor zover dat niet uit de boedel kan worden betaald.
Lid 3 bepaald dat de hoogte van de bijzondere bijstand conform de LOVCK richtlijnen vastgesteld moet worden. Indien hiervan afgeweken wordt is een goedkeuring van de toezichthoudende kantonrechter noodzakelijk. Voor de beloningsafspraken van het LOVCK wordt verwezen naar het handboek Schulinck: ‘Aanbevelingen meerderjarigenbewind’.
Voor de extra werkzaamheden die in rekening gebracht worden is bijzondere bijstand mogelijk. Voorwaarde is wel dat de rechter toestemming heeft gegeven voor deze werkzaamheden.
Artikel 29 Kosten budgetbeheer
Als in het minnelijke traject budgetbeheer ingezet wordt, dan staat de noodzaak in ieder geval vast en kan bijzondere bijstand verstrekt worden. De noodzaak staat in ieder geval vast indien gebruik gemaakt wordt van Plangroep. De hoogte is, zoals aangegeven in lid 2 gelijk aan de werkelijke kosten.
Lid 3 geeft de mogelijkheid om ook bijzondere bijstand te verstrekken voor eenmalige intake kosten.
Artikel 30 Kosten van curatele
Een meerderjarige kan onder curatele worden gesteld, indien hij wegens een geestelijke stoornis, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Bij het bepalen van het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van curatele, zijn de regels en toelichting van artikel 27 van deze beleidsregel overeenkomstige van toepassing.
Artikel 31 Kosten van mentorschap
Mentorschap is bedoeld voor mensen die hun persoonlijke belangen (belangen van niet-vermogensrechtelijke aard) niet meer kunnen behartigen. Indien de rechter een mentor heeft benoemd, bestaat er recht op bijzondere bijstand voor kosten van mentorschap (lid 1).
Het tweede lid bepaalt de hoogte van de bijzondere bijstand, te weten de feitelijke kosten. In het geval de rechter geen beloning heeft vastgesteld, dan is belanghebbende de mentor geen beloning verschuldigd en is er in dat opzicht dus geen sprake van noodzakelijke kosten.
Artikel 32 Kosten van rechtsbijstand
Een toevoeging (van een advocaat) vindt slechts plaats als de Raad voor de Rechtsbijstand de rechtsprocedure noodzakelijk acht. Indien de Raad voor de Rechtsbijstand de rechtsprocedure noodzakelijk acht, dan vergoedt de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) de kosten van een op grond van deze wet toegevoegde advocaat. Indien een belanghebbende gebruik maakt van een advocaat, is een eigen bijdrage verschuldigd en soms komen daar ook nog andere kosten bij zoals griffierecht en uittreksel GBA.
De hoogte van de eigen bijdrage die wordt opgelegd is afhankelijk van het inkomen en vermogen van belanghebbende. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat de noodzaak voor het verlenen van rechtsbijstand en het maken van kosten van griffierecht in beginsel kan worden aangenomen, indien er op grond van de Wrb een advocaat is toegevoegd.
Lid 2 regelt een tweetal uitzonderingen. Er bestaat geen (volledig) recht op bijzondere bijstand indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening, Wet griffierechten in burgerzaken en een rechtsbijstandsverzekering. Met de vergoeding die belanghebbende ontvangt moet rekening gehouden worden waarmee de bijzondere bijstand lager wordt vastgesteld of afgewezen moet worden. Dit is afhankelijk van het gegeven of er een lagere eigen bijdrage resteert of dat de kosten volledig vergoed worden uit de voorliggende voorziening.
De volgende kosten komen, zoals aangegeven in lid 3, niet in aanmerking voor bijzondere bijstand:
Lid 4 geeft aan hoe hoog de bijzondere bijstand is, de kosten van de eigen bijdrage vermeerdert met de griffierechten en eventueel uittreksel GBA indien deze kosten worden gemaakt.
Opgemerkt wordt dat indien belanghebbende zich eerst meldt bij het juridisch loket, belanghebbende een korting van € 53 krijgt. Wij mogen dit niet zien als voorliggende voorziening. Wel mogen we de bijzondere bijstand afstemmen. In casu lager afstemmen met € 53. De afstemmingsverordening moet hier dan wel in voorzien. Ten tijde van het schrijven van deze beleidsregel voorziet de afstemmingsverordening hier nog niet in en kan belanghebbende enkel gewezen worden op deze mogelijkheid.
Artikel 33 LBIO-bijdrage residentiële opvang kinderen
Lid 1 geeft aan dat bijzondere bijstand in principe niet mogelijk is. De LBIO-bijdrage is de ouderbijdrage voor de verzorging van uit huis geplaatste kinderen. De LBIO-bijdrage is afhankelijk van het kind en de vorm van de hulpverlening. Het vaststellen en innen van de ouderbijdrage gebeurt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). De wijze waarop de LBIO-bijdrage wordt vastgesteld leidt ertoe dat de ouder de LBIO-bijdrage in principe dient te bekostigen uit eigen middelen inclusief de kinderbijslag. Indien ten behoeve van een kind kinderbijslag wordt ontvangen, dan is bijstandsverlening voor de LBIO-bijdrage niet aan de orde, gezien de LBIO-bijdrage kan worden voldaan uit de kinderbijslag en kind gebonden budget. Deze beide tegemoetkomingen worden als passende en toereikende voorliggende voorziening aangemerkt.
Indien de LBIO-bijdrage verschuldigd is voor kinderen voor wie geen aanspraak op kinderbijslag bestaat, geldt dat er geen bijzondere bijstand kan worden verleend, omdat de kosten van de LBIO-bijdrage in dat geval kosten zijn ter voldoening van alimentatieverplichtingen. Op grond van artikel 14 onderdeel a Participatiewet zijn alimentatieverplichtingen niet-noodzakelijke kosten (CRvB 03-02-2004, nr. 01/3689 NABW).
Lid 2 geeft een uitzondering om éénmalig bijzondere bijstand toe te kennen voor de LBIO-bijdrage van uit huis geplaatste kinderen, indien:
Voor het recht op kinderbijslag bij uit huis geplaatste kinderen is het van belang dat de ouder kan aantonen dat het kind in belangrijke mate wordt onderhouden door de ouder(s). Dit betekent dat om aanspraak te kunnen maken op kinderbijslag voor een uit huis geplaatst kind, de LBIO-bijdrage in het betreffende kwartaal betaald moet zijn. In het geval het vooraf voldoen van de in het betreffende kwartaal te betalen LBIO-bijdrage, om aanspraak te kunnen maken op kinderbijslag, problematisch is, kan éénmalig bijzondere bijstand worden verleend voor de LBIO-bijdrage. Dit zal zich alleen voordoen bij gehuwden met een of meer kinderen of bij een alleenstaande ouder die naast de een of meer uit huis geplaatste kinderen nog de volledige zorg heeft over een andere ten laste komend kind. De als alleenstaande aan te merken ouder is namelijk vrijgesteld van de betaling van de LBIO-bijdrage.
Artikel 34 Legeskosten voor verblijfsvergunning en naturalisatie
Hoofdregel is, zoals aangegeven in lid 1, dat legeskosten voor een eerste aanvraag van een verblijfsvergunning of voor de verlenging van een verblijfsvergunning behoren tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van bestaan. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB dient belanghebbende deze kosten in beginsel te voldoen uit de bijstandsnorm, hetzij door middel van reservering dan wel gespreide betaling. Indien er sprake is van een kredietmogelijkheid, zoals bijvoorbeeld bij een gemeentelijke kredietbank, dan moet deze mogelijkheid op grond van jurisprudentie als voorliggende voorziening worden beschouwd (zie CRvB 22-05-2007, nr. 06/4109 WWB).
Lid 2 bepaalt dat bij afwezigheid van de mogelijkheid om voor de legeskosten voor een verblijfsvergunning te reserveren en er geen mogelijkheid is om voor deze kosten een lening af te sluiten, is het mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen (zie CRvB 24-01-2006, nr. 04/6902 NABW). Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verlening van verblijfsvergunningen van een groot gezin of een verlenging vlak na het verlaten van een asielzoekerscentrum. Indien het ontbreken van reserveringsruimte verband houdt met schulden, dan is bijzondere bijstand niet mogelijk (zie CRvB 26-10-2010, nrs. 09/2436 WWB e.a.).
De kosten van een ID kaart worden, conform lid 3, in mindering gebracht op de kosten. Deze kosten zijn namelijk algemene kosten die iedereen heeft.
In lid 4 staat dat de legeskosten die zijn verbonden aan naturalisatie niet behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan. Aangezien een (legale) vreemdeling ten aanzien van zijn recht op inkomensvoorziening dezelfde rechten en plichten heeft als een Nederlander, is het om die reden voor een vreemdeling niet noodzakelijk om zich te laten naturaliseren. Een belanghebbende kan zich legitimeren met een verblijfsdocument waarover hij beschikt en heeft hiervoor niet perse een Nederlands paspoort nodig. In dat opzicht is er eveneens geen sprake van een noodzaak tot naturalisatie (zie CRvB 23-08-2011, nr. 09/5008 WWB).
Reiskosten om te komen bij het dichtstbijzijnde IND loket komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Echter het kan zijn dat het dichtstbijzijnde IND loket dusdanige afstand bevindt dat overwogen moet worden wel bijzondere bijstand te verstrekken. Bij uitzondering kan bijzondere bijstand verstrekt worden mits aangetoond wordt dat er kosten gemaakt moeten worden.
Bijzondere bijstand voor de kosten van de verblijfsvergunning van kinderen in het kader van gezingshereniging is in beginsel niet mogelijk. Het betreffen namelijk incidentele kosten die gezien worden als algemene kosten van het bestaan. Er kan sprake zijn van bijzondere omstandigheden die het verstrekken van bijzondere bijstand rechtvaardigen. Hier moet uitdrukkelijk naar gekeken worden bij de afweging of bijzondere bijstand wordt verstrekt. Bijvoorbeeld de afwezigheid van de mogelijkheid om te reserveren voor deze kosten of de mogelijkheid van het alfsluiten van een lening zijn bijzondere omstandigheden.
Artikel 35 Kosten peuterspeelzaal, kinderopvang, BSO en TSO in bijzondere situaties
In het eerste lid is aangegeven dat indien peuterspeelzaal (meer dan twee dagdelen), kinderopvang, buitenschoolse opvang (BSO) en tussen schoolse opvang (TSO) noodzakelijk is voor een goede en gezonde ontwikkeling van het kind, bijzondere bijstand mogelijk is voor deze kosten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld kinderopvang in verband met een handicap of de huiselijke situatie. Uitdrukkelijk wordt hier niet de kinderopvang bedoelt die noodzakelijk is in het kader van re-integratie of arbeid. Hiervoor gelden andere regelingen.
Uitgangspunt is dat uitgegaan wordt van de meest adequate en goedkoopste oplossing. In sommige gevallen kan dit dus de peuterspeelzaal zijn in plaats van de kinderopvang.
Bij de beoordeling van de bijzondere bijstand is een sociaal medische indicatie (SMI) noodzakelijk. Indien deze niet aanwezig is kan overwogen worden een medisch advies op te vragen.
De periode van toekenning is maximaal 1 jaar tenzij de SMI voor een kortere duur is verstrekt.
Het tweede lid bepaalt dat indien er een vergoeding is vanuit de Belastingdienst, deze in mindering gebracht wordt op de toe te kennen bijzondere bijstand.
In het eerste lid wordt gesproken van tijdelijk verstrekken van bijzondere bijstand. Hiermee wordt bedoelt dat als bijvoorbeeld de uithuisplaatsing van het kind permanent is, denk hierbij aan verstandelijk gehandicapte kinderen, bijzondere bijstand in beginsel niet mogelijk is. Een dergelijke situatie is namelijk vergelijkbaar met een kind dat zelfstandig gaat wonen. Voor het bezoeken aan deze kinderen is ook geen bijzondere bijstand mogelijk, dit zijn reguliere kosten.
In het tweede lid wordt gesproken over de frequentie en dat deze passend moet zijn bij de situatie. Hiermee wordt bedoelt dat als een kind in het ziekenhuis ligt het begrijpelijk is dat de ouder hier dagelijks op bezoek komt. Echter indien een kind in detentie zit is bijvoorbeeld een bezoek van eens per twee weken passend bij de situatie. In bepaalde situaties kan het zo zijn dat bijvoorbeeld een externe organisatie aangeeft wat passend is, denk bijvoorbeeld aan uithuisplaatsingen (lid 1 sub c), hier zal jeugdzorg een rol spelen. Per situatie moet dus bekeken worden wat redelijk is, individualiseren.
Het tweede lid geeft aan dat uitgegaan moet worden van een sobere crematie of begrafenis. Kosten die in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand zijn hieronder aangegeven. Tevens is een richtbedrag genoemd.
Kosten die uitdrukkelijk niet in aanmerking komen zijn kosten als volgauto’s, drukwerk en consumpties.
De maximale bijzondere bijstand komt hiermee op ca € 4.000.
Dit artikel is van toepassing op zowel incidentele als periodieke bijzondere bijstand. Stel belanghebbende vraagt op 1 december 2014 periodiek bijzondere bijstand aan, dan wordt deze beoordeeld op grond van de op dat moment geldende beleidsregels, concreet de beleidsregels van de gemeenten Millingen aan de Rijn Ubbergen en Groesbeek.
In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd dient te en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.