Organisatie | Berg en Dal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Overbruggingsuitkering Participatiewet 2015 gemeente Groesbeek |
Citeertitel | Beleidsregel Overbruggingsuitkering Participatiewet 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | overbruggingsuitkering |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuw beleid | 16-09-2014 Groesbeeks Weekblad van 16 december 2014 en De Rozet van 23 december 2014 | Onbekend |
De ‘beleidsregel overbruggingsuitkering op grond van de Participatiewet’ geeft aan in welke situatie een overbruggingsuitkering kan worden toegekend bij een aanvraag levensonderhoud op grond van de Participatiewet. Ook geeft de beleidsregel de hoogte van de overbruggingsuitkering aan.
Een overbruggingsuitkering is niet een voorschot art 52 Participatiewet. In de toelichting wordt uitgelegd wanneer een overbruggingsvoorschot wordt toegekend en wanneer een voorschot art 52 Participatiewet.
Deze beleidsregel heeft betrekking op de bevoegdheid genoemd in:
De beleidsregel is in MUG verband in 2013 opgesteld in overleg met klantmanagers Participatiewet en de coördinator van het cluster Participatiewet. De beleidsregel is voorgelegd aan de cliëntenraad. De cliëntenraad heeft een kanttekening geplaatst bij artikel 5 lid 2: is belanghebbende na beëindiging van de uitkering in staat tot terugbetaling van de overbruggingsuitkering? Naar aanleiding van deze kanttekening is de toevoeging gedaan dat het inkomen van belanghebbende na beëindiging boven 110% van de bijstandsnorm moet liggen, voordat wordt overgegaan tot terugvordering.
Er is destijds afgezien van een inspraaktermijn omdat de beleidsregel ten voordele is van belanghebbende.
De MUG-beleidsregel overbruggingsuitkering wordt ongewijzigd voortgezet vanaf 1 januari 2015.
De financiële overbrugging van de periode van het wegvallen van de inkomsten tot de eerste betaling van de periodieke uitkering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende. Bij voldoende eigen middelen (inclusief spaartegoeden) is er geen reden tot het verstrekken van een overbruggingsuitkering.
Een overbruggingsuitkering kan, na aanvraag van de bijstandsuitkering, slechts worden toegekend indien:
Toelichting op de beleidsregel
Hoofdregel is dat er in beginsel geen overbruggingsuitkering voor algemeen noodzakelijke kosten van bestaan worden verstrekt, omdat de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn.
Als een belanghebbende tot de ingangsdatum van het recht op een bijstandsuitkering, een andere uitkering of inkomsten ontving (hiermee wordt niet bedoeld zak-en kleedgeld van COA), bestaat er geen recht op een overbruggingsuitkering. Indien belanghebbende in die gevallen in de problemen dreigt te raken, omdat de bijstandsuitkering altijd achteraf wordt betaald, kan een voorschot worden verstrekt op grond van art. 52 Participatiewet.
Een overbruggingsuitkering wordt alleen ingezet als belanghebbende een bijstandsuitkering aanvraagt, en op de aanvraagdatum niet beschikt over inkomsten uit arbeid of een andere uitkering die betrekking heeft op de periode voorafgaande aan de aanvraagdatum. In alle andere gevallen volstaat het verstrekken van een voorschot op grond van art. 52 Participatiewet (zie de toelichting bij art. 2).
Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan:
Waarom een overbruggingsuitkering en geen voorschot art.52?
De uitkering wordt achteraf betaald (de 10E van de maand na de maand waar de uitkering betrekking op heeft). Dit betekent dat belanghebbende (in de situatie zoals hierboven beschreven) tot de eerste betaling van de uitkering niet over middelen beschikt. Dit probleem oplossen door een ‘gewoon’ voorschot te verstrekken is niet voldoende. Een gewoon voorschot wordt verrekend met de eerste uitbetaling van de uitkering. De klant zit dan weer met het probleem dat hij niet voldoende middelen heeft om de periode tot de volgende betaling te overbruggen.
Veel gemeenten kennen in zo’n situatie een overbruggingsuitkering toe. Het college kiest hier ook voor. De overbruggingsuitkering is bedoeld om de periode door te komen tot het moment van de eerste betaling van de uitkering, om eten en vaste lasten te betalen.
De periode die moet worden overbrugd, is doorgaans de periode van de ingangsdatum van het recht op uitkering tot de eerste betaling van de periodieke uitkering. Hier kan in individuele gevallen van worden afgeweken, omdat de periode die moet worden overbrugd, langer kan zijn. Dit komt door de late betalingsdatum van de periodieke uitkering: de 10e van de maand, volgend op de maand waarin de aanvraag is gedaan. Zie uitleg hieronder:
Belanghebbende ontving zak- en kleedgeld (weekuitkering) van COA en vestigt zich op 15 maart in de gemeente Groesbeek. De bijstandsuitkering over de maand maart (die betrekking heeft op de periode van 15 maart tot en met 31 maart) wordt op 10 april uitbetaald. Belanghebbende heeft in de periode 15 maart tot 10 april geen middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien. De overbruggingsuitkering bedraagt dan 27 dagen (15 maart tot en met 10 april). Op 10 april ontvangt de belanghebbende de uitkering over de periode 15 maart tot en met 31 maart (= 17 dagen). Hiermee kan belanghebbende dan de periode 10 april tot en met 26 april in zijn levensonderhoud voorzien. De volledige uitkering over april wordt op10 mei uitbetaald. Belanghebbende moet dan de periode 27 april tot 10 mei overbruggen (13 dagen). Belanghebbende moet dan in totaal 40 dagen (27 dagen + 13 dagen) overbruggen, wat neerkomt op 1,33 * de bijstandsnorm.
In de situatie dat een belanghebbende tot de ingangsdatum van het recht op een bijstandsuitkering wel een andere uitkering of inkomsten ontving, maar deze uitkering of inkomsten naar het oordeel van het college onvoldoende zijn ter overbrugging naar de eerstvolgende uitbetaling van de algemene bijstand, kan een uitzondering worden gemaakt. Bij het bepalen van de hoogte van de overbruggingsuitkering wordt met deze uitkering of inkomsten rekening gehouden. Ook als belanghebbende beschikt over geringe eigen middelen, wordt hiermee rekening gehouden.
Als bijstand wordt verleend voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, dan is de overbruggingsuitkering algemene bijstand (dus geen bijzondere bijstand). De uitkering wordt om niet verstrekt, op grond van artikel 48 Participatiewet, lid 1.
Bij beëindiging van de bijstand kan een overbruggingsuitkering worden teruggevorderd met toepassing van artikel 58 lid 2 onderdeel a Participatiewet. Het college kan hiertoe overgaan als de uitkering levensonderhoud van belanghebbende binnen 36 maanden na ontvangst van de overbruggingsuitkering wordt beëindigd, en als het inkomen van belanghebbende na uitstroom uit de bijstand hoger is dan 110% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. Gedurende een jaar na uitstroom wordt het meerdere boven 110% bijstandsnorm teruggevorderd. Het deel van de overbruggingsuitkering dat na een jaar nog niet is terugbetaald, wordt kwijtgescholden.