Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nieuwegein

Parkeerverordening 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNieuwegein
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingParkeerverordening 2015
CiteertitelParkeerverordening 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-01-201501-01-201526-01-2016Onbekend

18-12-2014

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Parkeerverordening 2015

Afdeling I Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1  

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder;

b. autodateplaats: de belanghebbendenparkeerplaats die bestemd is voor het parkeren van een autodate motorvoertuig en die is aangeduid met het onderbord met het opschrift “autodate”.

c. belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

d. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein;

e. houder: degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens was ingeschreven, met dien verstande dat ook degene die middels een lease-overeenkomst of een verklaring van de werkgever kan aantonen dat hij de bestuurder is van het motorvoertuig dat ten tijde van het parkeren op naam van de leasemaatschappij respectievelijk de werkgever in het hiervoor bedoelde register was ingeschreven, als houder wordt aangemerkt;

f. RVV 1990: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

g. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het RVV 1990, met dien verstande dat een brommobiel wordt aangemerkt als motorvoertuig;

h. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

i. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, en hetgeen wat in het maatschappelijk en economisch verkeer geaccepteerde methoden zijn om aan de betaalplicht te kunnen voldoen;

j. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven door middel van parkeerapparatuur;

k. parkeerplaats: plaats die bestemd is voor het parkeren van een motorvoertuig waarbij onderscheid gemaakt wordt naar parkeren in afgebakende vakken en parkeren zonder afgebakende vakken;

l. parkeervergunning: een door of namens het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuurplaatsen of belanghebbendenparkeerplaatsen;

m. parkeerzone: gebied, waarbinnen een daartoe vastgesteld tarief geldt voor het betaald parkeren op grond van de Parkeerbelastingverordening 2015;

n. vergunningdrager: medium waarop informatie over onder andere de vergunninghouder en de parkeerrechten wordt vastgelegd;

o. vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een parkeervergunning is verleend;

 

Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

 

Artikel 2  

1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college kan hierbij onderscheid maken in de categorieën als bedoeld in artikel 3, derde lid.

2. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.

 

Artikel 3  

1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een parkeervergunning verlenen voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen of belanghebbendenparkeerplaatsen.

2. Het college kan regels stellen voor het aanvragen en verlenen van een parkeervergunning.

3. Het college kan in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn uitsluitend de volgende soorten parkeervergunningen en bezoekersparkeerpassen verlenen:

a. Parkeervergunning Bewoners voor de parkeerzone waarbinnen de woning is gelegen;

b. Parkeervergunning Zakelijk voor de parkeerzone waarbinnen het bedrijf, kantoor of instelling is gevestigd;

c. Werkparkeervergunning voor alle parkeerzones. Het college kan beperkingen opleggen voor wat betreft de geldigheid van de parkeervergunning met betrekking tot plaatsen en tijden;

d. Parkeervergunning Detailhandel en Horeca voor de parkeerzone waarbinnen de onderneming is gevestigd.

e. Parkeervergunning Scholen voor de parkeerzone waarbinnen de school is gevestigd;

f. Parkeervergunning Zorg voor alle parkeerzones

g. Parkeervergunning Mantelzorg voor de parkeerzone waarbinnen zorg wordt verleend;

h. Parkeervergunning Marktkooplieden in een door het college aan te wijzen deelgebied;

i. Parkeervergunning Autodate op een specifiek aangewezen belanghebbendenplaats in een parkeerzone;

j. Parkeervergunning Kantoorgarages voor kantoren waarvan een private parkeergarage gedurende bepaalde tijdstippen onderdeel uitmaakt van het gebied met gefiscaliseerd parkeren;

k. Bezoekersparkeerpas Bewoners voor de parkeerzone waarbinnen de woning is gelegen;

l. Bezoekersparkeerpas Zakelijk voor de parkeerzone waarbinnen het bedrijf, kantoor of instelling is gevestigd;

4. Het college kan in bijzondere gevallen een parkeervergunning ook verlenen aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de in het derde lid genoemde vereisten.

5. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, en met inachtneming van het bepaalde in deze verordening, een maximum aantal uit te geven parkeervergunningen en bezoekerspassen per parkeerzone en per categorie vaststellen.

6. Het college kan aan een parkeervergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

 

Artikel 4  

1. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van een aanvraag voor een parkeervergunning of deze verleend wordt.

2. Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

 

Artikel 5  

1. Een parkeervergunning wordt voor een periode van maximaal één jaar verleend.

2. Een parkeervergunning wordt afgegeven in de vorm van een vergunningdrager.

3. De vergunningdrager bevat in ieder geval de volgende gegevens:

a. de periode waarvoor de parkeervergunning geldt;

b. het gebied waarvoor de parkeervergunning geldt;

c. de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de parkeervergunning is verleend.

 

Artikel 6  

Het college kan een parkeervergunning intrekken of wijzigen:

a. op verzoek van de vergunninghouder;

b. wanneer de vergunninghouder uit het gebied waarvoor de parkeervergunning is verleend, verhuist of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

c. wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de parkeervergunning;

d. wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van parkeervergunningen komt te vervallen;

e. wanneer de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn parkeervergunning heeft voldaan

f. wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorschriften en/of beperkingen;

g. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de parkeervergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

h. om reden van openbaar belang;

 

 

Afdeling III verbodsbepalingen

Artikel 7  

1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenparkeerplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

a. zonder geldige parkeervergunning, als bedoeld in artikel 3, lid 1;

b. zonder dat het motorvoertuig is voorzien van de vergunningdrager welke met de daartoe bestemde zijde op een van buitenaf duidelijk zichtbare en leesbare plaats direct tegen de voorruit is geplaatst;

c. in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorschriften en/of beperkingen.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

 

Artikel 8  

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven, in werking te stellen.

 

Artikel 9  

1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

a. op een parkeerapparatuurplaats;

b. op een belanghebbendenparkeerplaats.

2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

 

 

Afdeling IV Strafbepaling

Artikel 10  

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de eerste categorie.

 

Afdeling V. Overgangs-en Slotbepalingen

Artikel 11  

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

Artikel 12  

Deze verordening wordt aangehaald als: Parkeerverordening 2015.

Artikel 13  

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

2. Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de “Parkeerverordening 2010”.

3. Parkeervergunningen die zijn verleend krachtens de “Parkeerverordening 2010” worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.