Organisatie | Brummen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Brummen |
Citeertitel | Beleidsregel Terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Brummen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze beleidsregels zijn vervangen door het verzamelbesluit nadere regels en beleidsregels Participatiewet, aanverwante regelingen (https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Brummen/643073/CVDR643073_1.html).
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 09-12-2020 | nieuwe regeling | 23-12-2014 | BW14.0784 |
Onverminderd de in de wet opgenomen plicht tot terugvordering, wordt de uitkering teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.
Artikel 8 Terugvorderingsbesluit
In het terugvorderingsbesluit wordt in ieder geval vermeld:
Hoofdstuk 4 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Artikel 10 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien:
Artikel 11 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 10 van de beleidsregels wordt afgezien indien:
Artikel 12 Inwerkingtreding van het besluit tot kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de teruggevorderde uitkering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.
Hoofdstuk 5 Kwijtschelden na voldoen van de betalingsverplichting
Artikel 14 Kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting
Het college kan besluiten de duur van de aflossing van bijstand, die in de vorm van een geldlening is verleend op basis van artikel 51, Participatiewet, af te stemmen. Indien de belanghebbende gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan kan het restant van de geldlening worden kwijtgescholden.
Artikel 15 Voorwaarden voor kwijtschelding van niet verwijtbare vorderingen
Voor vorderingen die niet het gevolg zijn van een verwijtbare gedraging of schending van de inlichtingenplicht kan het college besluiten tot kwijtschelding van de openstaande vordering, indien de belanghebbende:
Artikel 16 Voorwaarden voor kwijtschelding van verwijtbare vorderingen
Voor vorderingen die het gevolg zijn van verwijtbare gedragingen en voor vorderingen in verband met het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel artikel 17, eerste lid, Participatiewet, artikel 13, eerste lid, IOAW/IOAZ, of artikel 30c, tweede en derde lid, Wet SUWI, kan het college besluiten tot kwijtschelding van de openstaande vordering, indien de belanghebbende:
Hoofdstuk 6 Invordering van teruggevorderde uitkering en boete
Artikel 19 Wijze van invordering
De belanghebbende moet het bedrag ineens binnen de gestelde termijn voldoen, maar indien dit niet mogelijk is, kan het college de aflossing bepalen op:
Artikel 20 De hoogte van het vast te stellen aflossingsbedrag bij geldleningen
In afwijking van artikel 19 bepaalt het college de aflossing van de bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt op grond van artikel 51, Participatiewet op een bedrag dat gelijk is aan 5% van de van toepassing zijnde uitkeringnorm.
Artikel 21 Het heronderzoek naar de financiële omstandigheden
Bij belanghebbenden met een vordering tot € 3.600,- verricht het college geen onderzoek naar de financiële omstandigheden om te bezien of de betalingsverplichting kan worden gewijzigd, indien de door de gemeente opgelegde betalingsverplichting wordt nagekomen. Er wordt bij deze vorderingen na 3 jaar een heronderzoek gepland om te bezien of voldaan wordt aan de voorwaarden van kwijtschelding.
Van de heronderzoeksfrequentie kan door het college worden afgeweken als aannemelijk is dat de financiele omstandigheden van de belanghebbende niet zullen wijzigen of als de vordering bij regelmatige betaling van de vastgestelde betalingsverplichting binnen 3 jaar na het ontstaan van de vordering is afgelost.
Artikel 22 Verrekening en beslaglegging
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt en verrekening met de maandelijks verleende uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ niet mogelijk is, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:
Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 22 van de beleidsregels, dan wordt de vordering verhoogd met;
Artikel 24 Brutering uitkering
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om op grond van artikel 58, vijfde lid Participatiewet en artikel 25, vijfde lid, IOAW/IOAZ de uitkering bruto terug te vorderen, in de volgende situaties:
Aldus vastgesteld in de B&W-vergadering d.d. 23 december 2014
gemeentesecretaris, E.V. Schmitz
wnd. burgemeester, A.J. van Hedel
Toelichting Beleidsregel Terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Brummen
In de Participatiewet is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand alsmede het opschorten, herzien en intrekken van het recht op bijstand in beginsel een bevoegdheid van het college. Met ingang van 1 januari 2013 is de terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkering die als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht is ontstaan, als een verplichting in de wet opgenomen. Hetzelfde geldt sinds 1 juli 2013 voor de herziening of intrekking van de ten onrechte verstrekte uitkering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht.
Deze situatie geldt ook voor ten onrechte verstrekte uitkeringen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen (IOAZ).
Het college maakt gebruik van de bevoegdheden tot herziening, intrekking en terugvordering op grond van de bepalingen in deze beleidsregel.
Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor kosten van bijstand en andere uitkeringen acht het college het van groot belang dat uitkeringen alleen terechtkomen bij die burgers die hier recht op hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van fraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende uitkering niet terug te vorderen.
Artikel 2 Invulling wettelijke bevoegdheid
In dit artikel is opgenomen dat het college van Brummen gebruik maakt van de wettelijke bevoegdheid tot intrekking en herziening van het recht op een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW en de IOAZ.
Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningbesluit
Evenals terugvordering van verstrekte uitkering, anders dan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op de uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingbesluit een bevoegdheid van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid.
Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting aan de belanghebbende ten onrechte een uitkering is verleend dan wordt in alle gevallen het recht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWV.
Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend is of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende had redelijkerwijs kunnen weten dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.
Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.
Artikel 4 Afzien van herziening of intrekking van het toekenningsbesluit
Deze bepaling geeft het college op grond van dringende redenen de mogelijkheid om af te zien van een herzienings- of intrekkingsbesluit.
Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de uitkering, naast de situaties waarin op grond van een verplichting in de wet wordt teruggevorderd, uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.
Artikel 6 Ten onrechte verleende uitkering
De hier omschreven situaties waarin de uitkering wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen ten aanzien van terugvordering van de Participatiewet, IOAW en de IOAZ. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer de uitkering moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels dwingend geformuleerd.
Een uitkering is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op uitkering bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering moet eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit worden genomen.
Aan de uitkering die in de vorm van een geldlening is verleend moet in alle gevallen een terugbetalingsverplichting worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening de basis voor een executoriale titel.
Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) als de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58, tweede lid, sub c, Participatiewet en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk.
Een voorschot wordt op grond van artikel 52, Participatiewet van rechtswege verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52, Participatiewet regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van bijstand tot stand komt, of dat de toegekende bijstand niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58, tweede lid, sub d, Participatiewet. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.
Er zijn verder redenen waarin de uitkering bij nadere inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit. Een voorbeeld is de uitkering die als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte is verleend. Als beperking geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte een uitkering ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.
Hier wordt gedoeld op situaties waarin ten onrechte een uitkering is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook al (bijzondere) bijstand of uitkering is ontvangen.
Artikel 7 Terugvordering van gezinsleden
Op grond van de terugvorderingsbepalingen in de Participatiewet, IOAW en IOAZ kan de verstrekte uitkering die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: een uitkering die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd. Duidelijk moet zijn dat de ontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.
Artikel 8 Terugvorderingsbesluit
Een besluit tot terugvordering is een beschikking waartegen bezwaar en beroep open staat. Het besluit moet, naast de algemene eisen die aan een beschikking kunnen worden gesteld, in elk geval voldoen aan de voorwaarde dat het vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd en de termijn waarbinnen het teruggevorderde bedrag moet worden terugbetaald.
Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen opschortende werking voor het innen van de vordering.
Met de inwerkingtreding van de 4e tranche Awb heeft de terugvorderingsbeschikking niet direct meer een executoriale titel. Debiteuren krijgen nu allereerst een betalingstermijn om het teruggevorderde bedrag te betalen of een betalingsregeling af te spreken. Indien na deze periode geen reactie is binnengekomen, wordt een aanmaning verstuurd. Als dit eveneens geen reactie oplevert, kan er een dwangbevel worden verstuurd (of een inhouding op de uitkering indien de debiteur een lopende uitkering ontvangt van de gemeente). Dit dwangbevel levert dan wel weer een executoriale titel op.
Artikel 9 Afzien van het nemen van een besluit tot terugvordering
In het terugvorderingproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in artikel 10 en verder.
In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit artikel strekt er niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Dringende redenen kan aan de orde zijn als terugvordering een doorkruising zou betekenen van een proces om tot schuldhulpverlening te komen of als er sprake is van een zeer ernstige (levensbedreigende) ziekte van de belanghebbende en/of gezinsleden. Ook een dringende reden is indien het aannemelijk kan worden gemaakt dat een persoon gedwongen is tot het verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige gegevens (bijvoorbeeld door fysiek geweld).
In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is, kan van een dergelijk besluit al worden afgezien wegens een dringende reden (zie artikel 4). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.
Ten aanzien van sub b wordt het volgende opgemerkt. Daar waar het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om tot terugvordering over te gaan, kan worden besloten hiertoe niet over te gaan. In verband met de doelmatigheid was het op grond van het oude beleid toegestaan “kruimelbedragen” niet terug te vorderen. Soms zijn de kosten van de terugvordering simpelweg hoger dan de terugvordering. Vandaar dat niet tot terugvordering wordt overgegaan als de terugvordering minder bedraagt dan € 50,-. Dit geldt dus niet voor terugvorderingen als gevolg van verwijtbaar gedrag (bijvoorbeeld het niet nakomen van de inlichtingenverplichting). Het uitgangspunt van de gemeente is dat fraude niet mag lonen. Bij verwijtbaar gedrag wordt in alle gevallen de ten onrechte verstrekte uitkering teruggevorderd en een boete opgelegd. Ook als een terugvordering kan worden verrekend met het recht op vakantietoeslag wordt niet afgezien van terugvordering. In dat geval speelt de kosten/batenanalyse een veel minder grote rol.
Artikel 10 t/m 13 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.
Alleen als er sprake is van een problematische schuldensituatie, waarin schuldregeling bijdraagt aan structurele oplossing kan de gemeente op individuele basis besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Er moet sprake zijn van een evenredige betaling van de vordering in vergelijking met de andere schuldeisers. Tevens moet er sprake zijn van toepassing van de “Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet”. Eventueel kan worden overwogen de inning tijdelijk op te schorten gedurende de minnelijke schuldregeling of een hoger percentage te vragen.
In bepaalde gevallen kan het bestaan van schulden de re-integratie van een belanghebbende in de weg staan. In de re-integratietrajecten speelt het oplossen van schuldenproblematiek dan ook een steeds belangrijker rol. Ook schulden aan de gemeente in het kader van de bijstandsverlening kunnen een belemmering zijn om re-integratie te bewerkstelligen. Op grond van dit artikel kan de klantmanager besluiten de schulden kwijt te schelden als de schulden aan de gemeente een belemmering vormen voor re-integratie. De klantmanager moet dit beoordelen. Het kan echter niet zo zijn dat de gemeente overgaat tot kwijtschelding en dat andere schuldeisers de vorderingen handhaven. In dat geval moet een belanghebbende eerst naar de Stadsbank worden verwezen om de schulden te saneren of te regelen.
Indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van zijn inlichtingenverplichting, en hierdoor is een bestuurlijke boete opgelegd of aangifte gedaan, dan staat de wet niet toe dat medewerking wordt verleend aan de totstandkoming van een minnelijke schuldregeling.
Artikel 14, 15 en 16 Kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting
Uitgangspunt bij terug- en invordering is dat ten onrechte verstrekte uitkering volledig wordt terugbetaald. Het is dan ook niet de bedoeling dat in alle gevallen het volledig voldoen van de betalingsverplichting automatisch leidt tot verder afzien van terugvordering, ook wel kwijtschelding genaamd. In artikel 15 worden enkele situaties beschreven.
Verder geldt sinds 1 januari 2013 dat beperkingen zijn gesteld aan de mogelijkheden voor het verlenen van kwijtschelding voor vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. Voor terugvorderingen die zijn ontstaan na 1 januari 2013 en die het gevolg zijn van schending door belanghebbende van de inlichtingenplicht is in de wet bepaald dat een belanghebbende niet eerder in aanmerking kan komen voor kwijtschelding dan nadat gedurende tien jaar is voldaan aan de betalingsverplichting ter aflossing op de terugvordering (zie artikel 58, lid 7, Participatiewet). De wet laat geen ruimte voor kwijtschelding van vorderingen in verband met opgelegde bestuurlijke boeten.
Blijkens artikel 15 kan een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 3 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en er geen sprake is van verwijtbaar gedrag. Bovendien moet er gedurende 3 jaar sprake zijn van een inkomen op bijstandniveau. Het uitgangspunt is dat alleen op verzoek van de belanghebbende zelf eventueel het restant wordt kwijtgescholden, daar het eigenlijk vanzelfsprekend is dat de vordering geheel wordt voldaan. Uit een oogpunt van het gelijkheidsbeginsel kan ook de gemeente zelf na 3 jaar bezien tijdens een (her)onderzoek of is voldaan aan deze kwijtscheldingsvoorwaarden.
Als de belanghebbende gedurende 5 jaar geen betalingen heeft verricht en het is de gemeente niet gelukt om de debiteur tot betaling te bewegen wordt het mogelijk om de vordering niet verder te innen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een persoon van wie de verblijfplaats onbekend blijft, in het buitenland vertoeft of al 5 jaar geen aflossingscapaciteit heeft. Bovendien blijkt uit onderzoek van de gemeente dat het niet aannemelijk is dat belanghebbende dit in de toekomst wel zal doen. De genoemde periode van 5 jaar kan direct aanvangen na het terugvorderingsbesluit maar ook op enig moment daarna.
Ook kunnen burgemeester en wethouders van verdere terugvordering afzien als het (restant) bedrag van de vordering minder bedraagt dan € 113,-.
Met de genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant, wordt terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd. Bovendien moet bezien worden welk bedrag belanghebbende had moeten betalen indien hij gedurende 3 jaar aan zijn betalingsverplichting had voldaan
Artikel 17 Afzien van kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichtingen
Burgemeester en wethouders zijn van oordeel dat indien de terugvordering van de uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag (fraude) deze niet voor kwijtschelding in aanmerking komt. Fraude mag niet worden beloond en daarom dient deze uitkering geheel te worden terugbetaald. Alleen indien er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden (dringende redenen) is op individuele basis afwijking van dit principe mogelijk. Bij de afweging hiervan spelen volgens burgemeester en wethouders in ieder geval een rol: de financiele omstandigheden in het verleden (is er afgelost conform het beleid?) en in de toekomst (kan er worden afgelost conform het beleid?); het restantbedrag moet in een redelijke verhouding staan tot het oorspronkelijke bedrag; er moet sprake zijn van regelmatige betalingen; de belanghebbende moet perspectief hebben en houden op werk; er mag geen sprake zijn van recidive, daar voorkomen moet worden dat belanghebbende de mogelijkheid tot kwijtschelding kan beschouwen als een makkelijke wijze om zich te ontdoen van schulden; er dienen eerst relevante vermogensdelen te worden aangewend om de vordering terug te betalen.
Ook als er zekerheid is voor de inning van de vordering door dekking door middel van pand of hypotheek is kwijtschelding niet aan de orde. Kwijtschelding van leningen waarvan de belanghebbende zijn betalingsverplichting niet nakomt worden ook niet kwijtgescholden.
Artikel 18 Invorderingsbesluit
In dit artikel is geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het invorderingsbesluit. Een besluit tot invordering is eveneens een beschikking waartegen bezwaar en beroep open staat. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen opschortende werking voor het innen van de vordering.
Artikel 19 Wijze van invordering
In eerste instantie wordt een betaling ineens gevorderd. De debiteur moet het bedrag ineens en terstond voldoen. Wanneer de debiteur hier niet aan kan voldoen, kan een minnelijke betalingsregeling getroffen worden. Daarbij wordt vastgesteld wat de hoogte van de aflossing kan zijn op bijstandsniveau dan wel als het inkomen hoger is dan bijstandsniveau. Bij een inkomen boven bijstandsniveau wordt 60% van de draagkracht voldoende geacht om de vordering te voldoen met een minimum van de beslagvrije voet. Bij het vaststellen van de draagkracht wordt in principe geen rekening gehouden met schulden die niet preferent zijn. Deze schulden moeten worden voldaan uit het restant van de draagkracht. Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan eventueel hiervan worden afgeweken, maar dan speelt de aard van die schuld een belangrijke rol in de afweging. Zeker als de vordering binnen 3 jaar kan worden afgelost kunnen burgemeester en wethouders genoegen nemen met een lager bedrag mits er maar regelmatig wordt betaald.
Artikel 20 De hoogte van het vast te stellen aflossingbedrag bij geldleningen
In dit artikel wordt aangesloten bij het huidige bijzondere bijstandsbeleid om de aflossing voor leningen lager vast te stellen. Het beleid is alleen van toepassing bij leningen in het kader van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.
Artikel 21 Het heronderzoek naar de financiële omstandigheden
Het wordt niet efficiënt geacht om belanghebbenden te vragen naar wijziging van de financiële omstandigheden indien vaststaat dat bij regelmatige betaling de vordering binnen 3 jaar is afgelost. Afhankelijk van de hoogte van de vordering wordt voorgesteld de frequentie te bepalen. Debiteuren die een vordering hebben lager dan € 3.600,- behoeven bij regelmatige aflossing niet elk jaar een onderzoek naar de financiële omstandigheden. Immers zodra er niet wordt betaald zal er altijd een onderzoek komen wegens wanbetaling en bepaald worden welke verdere stappen moeten worden ondernomen: aanmaning, executie/ beslag/ verrekening/ overdracht deurwaarder. Wel zal na 3 jaar bij deze gevallen – indien de vordering dan nog niet is afgelost- een onderzoek moeten komen om te bezien of er niet sprake kan zijn van kwijtschelding conform de beleidsregels. Een financieel heronderzoek voor debiteuren met een vordering tussen € 3.600,- en € 6.000,- wordt eens per 2 jaar zinvol geacht. Voor debiteuren met een vordering welke meer bedraagt dan € 6.000,- is elk jaar een financieel onderzoek noodzakelijk. Immers debiteuren met een dergelijke vordering zijn jarenlang aan het aflossen en dus is het zinvol om jaarlijks te bezien of de financiële omstandigheden zijn aangepast. Indien er maandelijks meer kan worden afgelost is de debiteur ook eerder van de vordering af.
Artikel 22 Verrekening en beslaglegging
De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van loonbeslag of verrekening (wanneer aan de debiteur tevens een uitkering wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Daarnaast staat ook de weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is.
De Awb bepaalt dat verrekening van een schuld met een vordering alleen is toegestaan op basis van een wettelijke voorschrift. Hiertoe zijn bepalingen omtrent verrekening opgenomen in de diverse wetten in de artikelen over terug- en invordering. Deze bepalingen maken het mogelijk om inkomensvoorzieningen onderling met elkaar te verrekenen. Dit betekent dat een bijstandschuld bijvoorbeeld mag worden verrekend met een IOAW-uitkering. Verrekening is alleen mogelijk voor zover de uitkering waarmee verrekend wordt vatbaar is voor beslag. Een openstaande vordering mag dus niet worden verrekend met de bijzondere bijstand. De bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening mag wel (voor de Participatiewet op grond van artikel 48, vijfde lid) met de algemene bijstand of met een andere inkomensvoorziening worden verrekend.
Er hoeft geen sprake te zijn van verzuim, voordat het college tot verrekening van de vordering kan overgaan.
Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.
Als de debiteur het niet eens is met de beslaglegging kan hij de President van de Rechtbank vragen het beslag op te heffen middels een kort geding dan wel door verzet aan te tekenen.
Invorderingskosten moeten, evenals in het reguliere betalingsverkeer, voor rekening van de onwillige debiteur komen. Het is evident dat een onwillige debiteur extra werkzaamheden veroorzaakt voor de gemeente en daarmee extra kosten in de uitvoering. Het is de uitdrukkelijke wens van de gemeente dat de onwillige debiteur wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn gedrag. In de incassopraktijk wordt gewerkt met een forfaitair percentage van meestal 15% van de hoofdsom. Voorgesteld wordt om bij dit systeem aan te sluiten. Het is voor de gemeente redelijk om de kosten van invordering te bepalen op 15% van de (resterende) vordering (exclusief rente), met een minimum van 40 euro en een maximum van 450 euro per geval. Indien de debiteur meerdere vorderingen onbetaald laat kunnen op elk der afzonderlijke vorderingen de kosten van de invordering in rekening worden gebracht. De debiteur moet niet onnodig worden geconfronteerd met de extra kosten. Enige inpassing van de schuldeiser om de vordering betaald te krijgen kan normaal worden geacht. Daarom worden pas invorderingskosten in rekening gebracht op het moment dat de debiteur dusdanig onwillig is gebleken dat er over moet worden gegaan tot beslaglegging of het inschakelen van een deurwaarder. Om individuele redenen kan van de invorderingskosten worden afgezien.
Artikel 24 Brutering uitkering
Het college van burgemeester en wethouders heeft de bevoegdheid om de loonbelasting en de premie volksverzekeringen waarvoor de gemeente inhoudingspichtige is, terug te vorderen van de belanghebbende. De belanghebbende kan deze afgedragen loonheffing verrekenen met de jaaraangifte.
De CRvB heeft twee voorwaarden gesteld in welke situatie de gemeente in redelijkheid niet van haar bevoegdheid van het bruto terugvorderen gebruik mag maken (o.a. CRvB 28 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3437 en CRvB 24-07-2007, ECLI:NL:2007:BB0561). De gemeente moet afzien van haar bevoegdheid indien er sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en het moet de belanghebbende niet te verwijten zijn dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan.
De gemeente vordert slechts bruto uitkering terug als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:
a. Belanghebbende treft een verwijt ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering.
Als het ontstaan van de terugvordering aan de klant zelf is te wijten (fraude) dan wordt de vordering wel gebruteerd. Belanghebbende dient zijn inlichtingenverplichting (op tijd) te zijn nagekomen. Dit betekent concreet dat een belanghebbende tijdig een mutatie moet hebben doorgegeven (mutatieformulier bijvoorbeeld binnen een week insturen). Als de belanghebbende zelf in verzuim is dan kan niet worden verwacht dat de gemeente de afdracht van de loonbelasting voor zijn rekening neemt. In dat geval wordt de vordering verhoogd met de afgedragen belasting.
b. Belanghebbende heeft de mogelijkheid gehad de vordering in het lopende boekjaar terug te betalen.
Een tweede situatie waarin tot brutering kan worden overgegaan is als de belanghebbende de vordering wel kán terugbetalen in het lopende boekjaar maar hiertoe niet wil overgaan. De belanghebbende krijgt bijvoorbeeld een erfenis en kan de verstrekte uitkering van het lopende boekjaar terugbetalen maar besluit hiertoe niet over te gaan. Het is dan niet redelijk dat de gemeente de loonbelasting over het boekjaar voor haar rekening neemt. Het is in dat geval redelijk dat de klant de afgedragen loonheffing bij de belastingdienst terugvraagt.
Ook voor de bruto grondslagen die op grond van de IOAW en IOAZ worden verstrekt, zal deze systematiek gelden. De teveel verstrekte uitkering zal dan ook eerst berekend moeten worden naar een netto bedrag.