Organisatie | Nijkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening Participatiewet |
Citeertitel | Maatregelenverordening Participatiewet |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Maatregelenverordening.
Deze regeling vervangt de Afstemmingsverordening WWB 2013.
Artikel 8 bevat een overgangsrecht.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 25-04-2017 | nieuwe regeling | 30-10-2014 | 2014-064/B |
Artikel 1. Begripsomschrijving
Aan de in deze Verordening gehanteerde begrippen wordt de betekenis toegekend die in de Participatiewet is aangegeven.
Artikel 2. De hoogte van de maatregel voor zover deze niet rechtstreeks uit de Participatiewet voortvloeit
Artikel 3. De duur van de maatregel voor zover deze niet rechtstreeks uit de Participatiewet voortvloeit
Het college trekt de maatregel, zoals bedoeld in het eerste lid, over de tweede maand in, indien vóór de tenuitvoerlegging van de maatregel over die tweede maand uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet nakomt.
Artikel 6. Waarschuwing in plaats van boete
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 18a lid 4 Participatiewet.
Artikel 7. Geen uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening bij recidiveboete
Het college maakt bij het verrekenen van de recidiveboete zoals bedoeld in artikel 60b lid 1 Participatiewet gebruik van de bevoegdheid de beslagvrije voet te respecteren.
Artikel 8. Intrekking regeling en overgangsrecht
De Afstemmingsverordening WWB 2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2015, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op gedragingen die zich vóór die datum hebben voorgedaan.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Nijkerk d.d. 30 oktober 2014,
de griffier,
de voorzitter,
de heer O. van Kolck.
de heer mr. drs. G.D. Renkema.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Indien een begrip niet eenduidig is, stelt het College de invulling daarvan vast.
Artikel 2. De hoogte van de verlaging voor zover deze niet rechtstreeks uit de Participatiewet voortvloeit
Onder de term “tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan” wordt in ieder geval verstaan:
Zie voor het te snel interen van vermogen ook de toelichting bij artikel 5.
Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ worden diverse vormen van agressie verstaan, die in alle gevallen in het normale menselijke verkeer als onacceptabel worden beschouwd. Er is in het kader van deze verordening slechts sprake van een zeer ernstige misdraging jegens het college of diens medewerkers indien belanghebbende fysiek geweld toepast, zoals omschreven in de nota Agressie en Veiligheid van de gemeente Nijkerk. Het betreft dan fysiek geweld uit de categorie III van die nota: lichamelijk geweld en/of beschadiging van goederen. Eén en ander laat uiteraard de mogelijkheid om ook in “lichtere” gevallen aangifte te doen etc.
De maatregel wordt toegepast op de bijstand; dit kan zowel algemene als bijzondere bijstand zijn.
Een maatregel op bijzondere bijstand zal zich met name voordoen op de bijzondere bijstand voor levensonderhoud zoals bedoeld in artikel 12 Participatiewet en in gevallen waarin een belanghebbende door eigen toedoen geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand aanvraagt of voor zaken die door eigen toedoen verloren zijn gegaan.
De verlaging met betrekking tot de algemene bijstand betreft een verlaging op de bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 5 sub c Participatiewet, dus de norm inclusief eventuele verlaging.
Bij het bepalen van de duur en de hoogte van een maatregel op de bijzondere bijstand ligt het in de rede om aansluiting te zoeken bij de systematiek van de maatregel voor algemene bijstand.
Deze Verordening is niet van toepassing op de individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag.
Artikel 3. De duur van de maatregel voor zover deze niet rechtstreeks uit de Participatiewet voortvloeit
De in het eerste lid genoemde systematiek is de lokale invulling van de bevoegdheid van artikel 18 lid 5 Participatiewet, bedoeld voor maatregelen op grond van artikel 18 lid 4 Participatiewet.
Wij hebben er voor gekozen om deze variant (“2 x 50%”) niet van overeenkomstige toepassing te verklaren op maatregelen opgelegd op grond van artikel 2 van deze Verordening.
Met het tweede lid maakt het College gebruik van de bevoegdheid van artikel 18 lid 11 Participatiewet, het “inkeer-artikel”. Het college besluit, indien een maatregel op grond van artikel 18 lid 5 Participatiewet (de eerste maatregel dus) is opgelegd en belanghebbende meteen daarop wèl volledig aan de verplichtingen voldoet, om de maatregel over de tweede maand in te trekken.
Er is bewust voor gekozen om in het geval van (al dan niet herhaalde) recidive geen gebruik te maken van de genoemde bevoegdheid.
Samengevat: de inkeerregeling betreft alleen
Voor de gedragingen van artikel 18 lid 4 Participatiewet zijn er in artikel 18 lid 6 tot en met 8 Participatiewet recidive-bepalingen opgenomen. Voor gedragingen van artikel 2 van deze verordening worden deze recidive-bepalingen naar analogie van toepassing verklaard.
Gezien de redactie van de recidive-bepalingen in de wet (artikel 18 lid 6 tot en met 8 Participatiewet), kan een gedraging die genoemd is in artikel 18 lid 4 Participatiewet (dat zijn de al in de wet zelf al voorgeschreven maatregelen) niet leiden tot recidive van een gedraging die niet in dat artikel (maar in artikel 2 van deze Verordening) staat, en omgekeerd!
De bijstand kan per maand met niet meer dan 100% worden verlaagd. Maar soms worden er diverse maatregelen opgelegd die tezamen de 100% overstijgen. De bijstand wordt dan over de eerste maand met 100% verlaagd, waarna het restant aan verlaging bij eerstvolgende gelegenheid wordt toegepast.
Artikel 4. De ingangsdatum van de maatregel
Hoewel een maatregel met terugwerkende kracht kan worden opgelegd, kan de ingangsdatum van de maatregel niet gelegen zijn vóór de datum van de maatregelwaardige gedraging.
Indien een maatregel niet kan worden geëffectueerd omdat de uitkering al is ingetrokken, kan deze (uiteraard artikel 5 lid 1 van deze Verordening respecterend) worden opgelegd bij eventuele terugkeer in de uitkering.
Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel
Er kan alleen een maatregel worden opgelegd als de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden binnen een jaar voor constatering hiervan door het college. Als gevolg hiervan kan er bij interingszaken alleen een maatregel worden opgelegd indien de verwijtbare intering (al dan niet alléén) heeft plaatsgevonden binnen een jaar van constatering hiervan. Indien bijvoorbeeld twee jaar geleden een erfenis is ontvangen die vanuit de WWB bezien deels meteen onverantwoord is besteed, waarna er vervolgens wèl regulier is ingeteerd, kan er dus geen maatregel worden opgelegd.
Ondanks het afzien van het opleggen van een maatregel zoals bedoeld in het tweede lid, telt de bedoelde gedraging wel mee voor recidive zoals bedoeld in artikel 18 lid 6 tot en met 8 Participatiewet. Immers, de gedraging heeft onverkort plaatsgevonden. Het feit dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die leiden tot het afzien van het opleggen van een maatregel, doet daar niets aan af.
Bijzondere omstandigheden moeten niet worden verward met (al dan niet gedeeltelijk) verminderde verwijtbaarheid; verminderde verwijtbaarheid heeft te maken met de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. De bijzondere omstandigheden betreffen disproportionele gevolgen achteraf, bij de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Indien de verwijtbaarheid bij een gedraging volledig ontbreekt, kan er geen maatregel worden opgelegd. Deze gedraging kan dus (anders dan gevallen waar er weliswaar sprake is van verwijtbaarheid, maar waar er vanwege bijzondere omstandigheden voor gekozen is om de maatregel niet op te leggen) niet “meetellen” bij de bepaling van eventuele latere recidive.