Organisatie | Capelle aan den IJssel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Participatiewet en IOAW/IOAZ Capelle aan den IJssel 2015 |
Citeertitel | Re-integratieverordening Participatiewet en IOAW/IOAZ Capelle aan den IJssel 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 03-04-2017 | Nieuwe regeling | 15-12-2014 | 603090 |
De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJsselvan 11 november 2014;
gelet op artikel 8a, eerste lid, aanhef en onderdelen a, c, d, en e, en tweede lid, aanhef enonderdelen a en c, van de Participatiewet en gelet op artikel 35, lid 1, onderdeel a, van de Wetinkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) envan de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen(IOAZ);
overwegende dat de gemeenteraad op grond van de Participatiewet en de IOAW/IOAZ regels dient testellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden vanvoorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;
vast te stellen, de volgende verordening, vergezeld van de daarbij horende toelichting:
Re-integratieverordening Participatiewet en IOAW/IOAZ Capelle aan den IJssel 2015.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a.doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet alsmede personen
als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de IOAW en IOAZ;
b.lange afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk
c.korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen
Artikel 3 Verplichtingen van de persoon uit de doelgroep
1.Een persoon uit de doelgroep die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de
verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IAOW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering
Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de
aangeboden voorziening heeft verbonden.
2.Indien een persoon uit de doelgroep, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van
een voorziening, verwijtbaar niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de
gemaakte kosten van het traject of de voorziening(en) bij deze persoon uit de doelgroep in
3.Het college kan, om een betere afweging te kunnen maken omtrent de voorziening die het meest
geschikt is, de persoon uit de doelgroep, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, verplichten mee
te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van de persoon op de arbeidsmarkt.
Hoofdstuk 2 Beleid en financiën
Artikel 4 Evenwichtige verdeling
1.Het college kan de voorziening, bedoeld in artikel 10, 11, 15, 16, 20 en 21 aanbieden aanpersonen die behoren tot de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt.
2.Het college kan de voorzieningen, bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening, aanbieden aanpersonen die behoren tot de doelgroep met een lange afstand tot de arbeidsmarkt.
3.Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordtdoor het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of devoorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de persoon uit de doelgroep, hetmeest doelmatig is met het oog op inschakeling in het arbeidsproces.
4.Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningenrekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon.
De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en demogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroeploonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10c en 10dvan de wet of gebruik maakt van de voorziening beschut werk zoals bedoeld in artikel 10b van de
wet. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Artikel 5 Subsidie- en budgetplafonds
1.Het college kan subsidie- en budgetplafonds vaststellen voor de verschillendevoorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- en budgetplafond vormt eenweigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.
2.Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor eenspecifieke voorziening.
Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen
1.Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in dewet en deze verordening is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder gevalbetrekking hebben op:
Het college kan een voorziening beëindigen als:
a.de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17
van de wet en de artikelen 13 en 37 van de IOAW en IOAZ niet nakomt;
b. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;
c. de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbijgeen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij hetbetreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de wet;
d.naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snellearbeidsinschakeling;
e.de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruikmaakt van de voorziening;
f.de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van deaangeboden voorziening;
g.de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in dezeverordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.
Hoofdstuk 4 Soorten voorzieningen
1.Het college kan subsidie (anders dan de loonkostensubsidie zoals bedoeld in artikel 10d van deParticipatiewet) verstrekken aan werkgevers die met een persoon uit de doelgroep eenarbeidsovereenkomst sluiten.
2.Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de duur en de hoogte van de subsidie en tenaanzien van de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.
3.De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen nietonverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.
1.Het college kan een organisatie aanwijzen die een persoon uit de doelgroep een dienstverbandaanbiedt, gericht op arbeidsinschakeling.
2.De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een inlenende organisatie.
De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de partijen.
3.Een werknemer wordt uitsluitend geplaatst als hierdoor de concurrentieverhoudingen nietonverantwoord worden beïnvloed.
Artikel 11 Ondersteuning bij leer-werktraject
Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het
college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor
het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:
a.van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969,
b.van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
Artikel 12 Persoonlijke ondersteuning
Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep persoonlijke ondersteuning aanbieden
bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken in de vorm van structurele begeleiding
als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Het college kan aan de werkgever waarbij een persoon uit de doelgroep algemeen geaccepteerdearbeid heeft aanvaard, gedurende maximaal een periode van 6 maanden nazorg bieden, gericht ophet ondersteunen van zowel de werkgever als werknemer, indien dit bijdraagt aan het in stand
1.Het college kan aan personen uit de doelgroep een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lidonderdeel j, van de wet toekennen.
2.Het college stelt nadere regels over de hoogte alsmede de voorwaarden waaronder de premiezoals bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt.
Artikel 15 Overige vergoedingen
1.Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het
kader van de arbeidsinschakeling.
2.Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoeding bestaat indien een beroep gedaan
kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor
Artikel 17 Participatievoorziening beschut werk
1.Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep diedoor een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleidingop en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijsniet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
2.Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij hetUitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend ineen beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden totarbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personenmet een lange afstand tot de arbeidsmarkt.
3.Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk temaken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen vande werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze vanwerkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
4.Het college legt in nadere regels de omvang van het aanbod beschut werk vast en legt in nadereregels vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt.
1.Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstandovereenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.
2.Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd ineen schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en depersoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.
3.De hoogte van de premie per 6 maanden, zoals bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wetbedraagt 25% van het maximale bedrag zoals genoemd in artikel 31, lid 2 onder j van de wet.
4.De premie zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel wordt geweigerd indien bij de beoordelingblijkt dat de persoon uit de doelgroep de aan de participatieplaats bedoelde verplichtingen in devoorafgaande zes maanden heeft geschonden.
5.Het college stelt nadere regels over de aan te bieden scholing of opleiding (zoals bedoeld inartikel 10a, vijfde lid, van de wet) aanuitkeringsgerechtigden zonder startkwalificatie, metinachtneming van de voorwaarden zoals gesteld in artikel 10a, vijfde lid, van de wet.
1.Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader vansociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeengeaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening.
2.Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkhedenen capaciteiten van die persoon.
Artikel 20 Voorzieningen gericht op zorg en hulpverlening
Het college kan aan personen uit de doelgroep een voorziening aanbieden die is gericht op hetbieden van ondersteuning voor het verkrijgen van intensieve hulpverlening om problemen die eenbelemmering vormen voor arbeidsinschakeling op te heffen.
Artikel 21 Overige voorzieningen
Het college kan in de vorm van een experiment of een project andere vormen van voorzieningengericht op arbeidsinschakeling aanbieden aan personen uit de doelgroep.
Artikel 22 Wet inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen
1.Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4van Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), zoals dit artikel luidde op 31 december 2003,en stimuleert de uitstroom.
2.Het college draagt zorg voor de subsidiering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6van het Besluit In- en doorstroombanen (Besluit I/D-banen), zoals dit besluit luidde op 31december 2003, en voor de subsidiëring van de arbeidsovereenkomsten zoals bedoeld inartikel 5, eerste lid, van de WIW, zoals dit artikel luidde op 31 december 2003.
3.De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in het eerste en tweede lid, zijnvanaf het moment van inwerkingtreding van de Participatiewet voorzieningen in de zin van deParticipatiewet.
Artikel 23 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet en IOAW/IOAZCapelle aan den IJssel 2015
Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van deopdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid vande gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andereaandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen teonderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die opiedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk vaniemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is.
Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingente maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebbenop ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening
binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening devoorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of deGemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekendvan toepassing op deze verordening.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van deParticipatiewet. Het betreft:
derde lid, onderdeel b, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking
gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die
persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet
-personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijkarbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);
-personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijkarbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);
Korte afstand tot de arbeidsmarkt
Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen6 maanden geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Zie verder de toelichting bij artikel 4 vandeze verordening.
Lange afstand tot de arbeidsmarkt
Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen6 maanden geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Zie verder de toelichting bij artikel 4 vandeze verordening.
Voor de uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere regels worden vastgesteld.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Artikel 3 Nadere verplichtingen
De Afstemmingsverordening Participatiewet Capelle aan den IJssel 2015 en de
Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Capelle aan den IJssel 2011 regelen het opleggen van eenmaatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Echter, voor personenzonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet
verlagen als maatregel. Daarom is in het eerste lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen hetcollege (een deel van) de kosten die gemaakt zijn kan terugvorderen. Daartoe is het noodzakelijk dat
afspraken hierover schriftelijk worden vastgelegd. Terugvordering dient te geschieden op grond vanhet Burgerlijk Wetboek.
Op grond van het tweede lid kan het college een persoon uit de doelgroep zonder uitkering verplichtenmee te werken aan een onderzoek naar diens mogelijkheden en beperkingen, teneinde de juistevoorziening aan te bieden en/of subsidie vast te stellen dan wel af te zien van het aanbieden van een
Artikel 4 Evenwichtige verdeling
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad inde verordening de voorzieningen evenwichtig verdelen over de personen uit de doelgroep, waarbijrekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen.
Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionelebeperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake
de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen,beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle
mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van deeerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven,door specifieke voorzieningen aan te bieden aan personen met een korte of een lange afstand tot de
Rekening houden met omstandigheden en beperkingen
Het college houdt bij het inzetten van een voorziening niet alleen rekening met de afstand tot dearbeidsmarkt. Het college moet bij de inzet van de voorzieningen ook rekening houden met deomstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In het vijfde lid is opgenomen waarmee
het college in ieder geval rekening moet houden.
Artikel 5 Subsidie- en budgetplafonds
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen.
Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die inhet beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen overde verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn
om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bijverordening budgetplafonds instellen.
De wet stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzingvan een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven erbeschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is
dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een anderinstrument of vorm van ondersteuning wordt uitgeweken.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden, zoals de loonkostensubsidie alsbedoeld in artikel 8 van deze verordening. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden
vóór de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27, lid 1 Awb).
Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen
De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college moet aanbieden.
Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moetbijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelangde afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld
sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk metbehoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring(bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk).
Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 7 van dezeverordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerdearbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de
Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat daarbij om de persoon zoalsbedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdeel b, artikel 35, vierde lid, onderdeel b en artikel 36, derde lid,onderdeel b, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de
arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren, waarbij het verdiende loonten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geenloonkostensubsidie is verstrekt.
Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever ofhet opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van
beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueelaanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Daarin is, in lijnmet het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld. De nadereregelgeving wordt vastgesteld door het college. De gemeente dient bij het verlenen van een subsidie
rekening te houden met de EU-regelgeving rond staatssteun. Gesubsidieerde arbeid kan als één vande voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is
geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk tehelpen. De in dit artikel opgenomen loonkostensubsidie is niet gericht op personen met eenarbeidsbeperking, maar ondersteunt personen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De in dit artikel
geregelde loonkostensubsidie moet dus worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoalsbedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. Die vorm van loonkostensubsidie is apartgeregeld in de Verordening Loonkostensubsidie Gemeente Capelle aan den IJssel 2015.
Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoonten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog)niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken
om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van debijstandsgerechtigde te bewerkstelligen.
Geen verdringing op de arbeidsmarkt
In het derde lid is bepaald dat de subsidie uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing van dearbeidsmarkt plaatsvindt. Dit betekent dat een betaalde arbeidsplaats niet mag worden omgezet naareen participatieplaats.
De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te biedenom op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaardenvastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. Het college zorgt ervoordat een persoon een dienstverband krijgt aangeboden door een derde, de werkgever. Die derde kanbijvoorbeeld een detacheringsbureau zijn. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om
detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenendebedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogtevan de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. Ten tweede worden
in de overeenkomst tussen werknemer en inlener afspraken gemaakt over werktijden, verlof en deinhoud van het werk.
Een werkstage onderscheidt zich van een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er aldan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaanvan een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding.
Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en wat al dan nietschriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van deovereenkomst.
Werkstage is gericht op uitbreiden kennis en ervaring
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichtenvan arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van dewerknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijnmet het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel eenonkostenvergoeding worden gegeven, mits er daadwerkelijk sprake is van een vergoeding vangemaakte kosten.
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een werkstage aanbieden voor zover hijeen afstand tot de arbeidsmarkt heeft of voor zover hij nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt(bijvoorbeeld een schoolverlater zonder werkervaring).
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met eennormale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat een persoon
claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen vanspecifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een persoon
de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op detweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan een
persoon wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Opstellen schriftelijke overeenkomst
In het vierde lid is bepaald dat voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld.
Hierin wordt expliciet het doel van de stage opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Door dezeschriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het bij een werkstage niet gaat om
een reguliere arbeidsverhouding.
Geen verdringing op de arbeidsmarkt
In het vierde lid is bepaald dat door de werkstage geen verdringing van de arbeidsmarkt magplaatsvinden. Dit betekent dat een betaalde arbeidsplaats niet mag worden omgezet in eenwerkstage.
Artikel 11 Ondersteuning bij leer-werktraject
Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bijleer-werktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de
ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10
en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.
Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het college uitsluitend ondersteuning bij een leerwerktrajectkan aanbieden aan personen:
-van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nogniet is geëindigd, of
-van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van 16 of 17 jaar oud
die dreigen uit te vallen uit school, maar door middel van een leer-werktraject alsnog eenstartkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt demogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet tervoorkoming van schooluitval bij jongeren van 18 tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog eenstartkwalificatie kunnen behalen.
Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijnuitgesloten van ondersteuning bij arbeidsinschakeling op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van
de Participatiewet. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgenis vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt. In
het kader van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet betekent dit dat het college vanaf hetmoment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bijde arbeidsinschakeling kan bieden.
In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuningkan bieden aan personen jonger dan 18 jaar en aan personen van 18 tot 27 jaar die nog geen
startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dathet mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in deartikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de
Artikel 12 Persoonlijke ondersteuning
In artikel 12 wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning geregeld. Het gaat hierbij om eenvoorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer
met beperkingen bij het verrichten van zijn werkzaamheden ondersteunt. Het moet dan ook gaan omeen systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, datde werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen
verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar eensituatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een regulierewerkgever werkzaam kan zijn.
In dit artikel wordt het bieden van nazorg mogelijk gemaakt. Het is belangrijk ervoor te zorgen dateen persoon uit de doelgroep na uitstroom niet na een korte periode terugvalt in de uitkering.
De gemeente kan ertoe besluiten de nodige aandacht te besteden aan nazorg, met als doel eenwerkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kanworden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ongeacht of hiervoor loonkostensubsidieis verleend aan de werkgever.
In de Participatiewet is geregeld dat een uitstroompremie premie kan worden verstrekt (artikel 31,tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet). In nadere regels is vastgelegd wat de hoogte van depremie is en aan welke voorwaarden voldaan moet worden.
Artikel 15 Overige vergoedingen
Het is denkbaar dat het college, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten tevergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Het kan hierbij gaan om de volgende kosten:
Dit artikel heeft geen betrekking op de verplichting scholing aan te bieden zoals bedoeld in artikel 10a,vijfde lid van de Participatiewet.
Soms kan het noodzakelijk zijn om eerst een scholingstraject aan te bieden, waardoor iemandsmogelijkheden op arbeidsinschakeling aanzienlijk kunnen toenemen. Scholing kan wordenaangeboden aan personen met of zonder een startkwalificatie. Maar vooral voor personen zonderstartkwalificatie kan scholing (anders dan uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs) noodzakelijk zijn voorde re-integratie.
Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigdeonderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij dearbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet). Dit is voor devolledigheid opgenomen in het derde lid.
Artikel 17 Participatievoorziening beschut werk
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die dooreen lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op enaanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kanworden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).
Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit.
Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschutwerk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie
uitvoeren. Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen met een groteafstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgevingmogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met eenkorte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden totarbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is hetaannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken.
Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onderaangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, vande Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit depersonen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituutwerknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personenuitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot
Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeelof een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituutwerknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b,tweede lid, van de Participatiewet).
Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeenteof iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldigetotstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan degemeente besluiten het advies niet te volgen.
Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoordat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat(artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of eenpubliekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet).
Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten.
Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV ofstichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers
Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk zijn in deze verordeningvastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekkingmogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente
de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt.
Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente gelieerd bedrijfzoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de
voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden.
Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voorbeschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal
geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met
partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen (vierde lid).
Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt.
Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk(artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar
of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichtenwerkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken.
Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijnallemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee wordenbeoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een
persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voorzichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is
wettelijk beperkt tot maximaal 4 jaar (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet). Na 9 maandenwordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft
vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet, dan wordt de participatieplaatsbeëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld ofde participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de
participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot dearbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat gevaldient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet).
Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van deParticipatiewet).
De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor heteerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele
werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naarhet oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de
arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a,eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31,tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie
begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van dehoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Er is gekozen voor een
premie per zes maanden ter hoogte van 25% van het maximale bedrag dat genoemd wordt inartikel 31, lid 2 onder j van de Participatiewet.
Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn oparbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen
doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolleactiviteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, opzelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet).
Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonderexterne begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.
Voor de verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet gebruik temaken van een voorziening gericht op sociale activering is vereist dat de mogelijkheid bestaat dat een
persoon op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordtgemaakt van een voorziening. Bestaat die mogelijkheid niet, dan kan een persoon niet worden
verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening. Sociale activering heeft tot doel personenmet een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog nietmogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het
maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt,er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op
College stemt duur activiteiten af op de persoon
Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om de duur van activiteiten in het kader van socialeactivering nader te bepalen. Het college moet de duur afstemmen op de mogelijkheden encapaciteiten van een persoon. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, zaleen al te rigide termijn moeilijk zijn.
Artikel 20 Voorzieningen gericht op zorg en hulpverlening
Een persoon uit de doelgroep is niet in staat tot re-integratie wanneer er sprake is van ernstigebeperkingen, waarbij er een zorgvraag is. Indien er beperkingen zijn om algemeen geaccepteerdearbeid te aanvaarden dan kunnen er voorzieningen worden aangeboden die deze beperkingen
verminderen of oplossen. Een voorziening gericht op zorg of hulpverlening kan worden ingezetwanneer door het college aan de hand van onderzoek is vastgesteld dat een persoon uit de doelgroepgeen perspectief of pas op (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op arbeidsinschakeling
en dat inzet van de voorzieningen wenselijk is. De voorzieningen worden opgenomen in eenzogenaamd zorgplan.
Artikel 55 van de wet biedt de mogelijkheid om naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 inelk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden,verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling. Een verplichting kan, op advies van
een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.
Artikel 21 Overige voorzieningen
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om een bepaalde voorziening die nog niet naderomschreven is, maar gericht op arbeidsinschakeling, tijdelijk of als experiment in te zetten.
Artikel 22 Onvoorziene omstandigheden
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 23 Wet inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen
Omdat de WIW en de I/D-regelgeving per 1 januari 2004 zijn vervallen is het noodzakelijk de lopendeafspraken met WIW-ers, inleners en I/D-werkgevers te borgen. Het betreft hier een beperkte groepbelanghebbenden die niet uitgebreid wordt.
De belanghebbenden, de voormalig WIW-ers, hebben een arbeidsovereenkomst die in stand isgebleven onder de Participatiewet. Voor werknemers in vaste dienst kan de arbeidsovereenkomst in
theorie doorlopen tot het 65ste levensjaar van de werknemer.
Voor WIW-ers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst geldt dat na afloop ervan wordt bepaald of eenvoorziening in het kader van de Participatiewet wordt ingezet. Dit hoeft geen nieuwe
arbeidsovereenkomst te zijn, maar een vorm van ondersteuning die adequaat is.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 25 Inwerkingtreding en overgangsrecht
Ondanks dat de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 wordt ingetrokken per1 januari 2015, worden lopende re-integratievoorzieningen voortgezet en afgerond conform de daarbij behorende overeenkomst of het trajectplan.