Organisatie | Uithoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Uithoorn 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Uithoorn 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage 4 Procedure aanvraag in beeld |
Aanpassing Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015, in die zin dat vanaf 1 janauri 2016 ook een eigen bijdrage wordt opgelegd bij Wmo maatwerkvoorzieningen die zijn verstrekt vòòr 1 januari 2011.
Onbekend.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Artikelen | 06-05-2015 Nieuwe Meerbode (Uithoorn, De Kwakel), 27-05-2015 | BI5.0155 | ||
01-01-2015 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 09-12-2014 Nieuwe Meerbode (Uithoorn, De Kwakel) 23-12-2014 | Onbekend. |
Hoofdstuk 1 Algemene uitgangspunten
De Verordening maatschappelijke ondersteuning Uithoorn 2015 en deze Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Uithoorn 2015 geven uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning.
Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met de Wmo al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de belanghebbende en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
De gemeente wil dat alle inwoners van Uithoorn zoveel mogelijk zelfredzaam zijn en zelfstandig kunnen wonen en leven, ongeacht hun leefsituatie, leeftijd of beperkingen in hun functioneren. Alle inwoners nemen deel en leveren een bijdrage aan de samenleving.
De drie hoofddoelstellingen van het Wmo-beleid zijn daarmee:
De Wmo 2015 en de verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door het sociaal loket. Waar in de verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij deze beleidsregels wordt opgemerkt dat dit de startsituatie betreft bij de inwerkingtreding van de wet. Aangezien het veel nieuwe taken betreft en de uitvoering nog in ontwikkeling is, kan het nodig zijn de beleidsregels op basis van opgedane ervaring aan te passen in de loop van de tijd. Dat is ook precies de reden om de beleidsregels een dergelijke flexibiliteit mee te geven: soms is een kleine snelle aanpassing vereist om optimale ondersteuning te bieden aan inwoners van Uithoorn.
Hoofdstuk 2 Het afwegingskader – de niveaus van ondersteuning
In de toegangsprocedure van de Wmo wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteuning op drie niveaus:
Tijdens de procedure bekijkt het sociaal loket welke (combinatie van) ondersteuning passend is bij de hulpvraag van de belanghebbende. Hierbij wordt gestart bij het laagste niveau en opgewerkt naar het hoogste niveau. Dit is het afwegingskader binnen de nieuwe sociale infrastructuur in Uithoorn.
Niveau 0: sociale infrastructuur
Het eerste niveau (vaak ook wel nuldelijn genoemd) vormt de basis van de sociale infrastructuur en is de eerste afweging die het sociaal loket maakt bij het beoordeling welke ondersteuning passend is bij de hulpvraag. Naast de eigen netwerken van mensen zijn er allerlei particuliere initiatieven en vrijwilligersorganisaties in Uithoorn die een belangrijke bijdrage leveren aan onderlinge hulp- en dienstverlening en het versterken van de sociale cohesie. Denk bijvoorbeeld aan de vrijwillige hulpdiensten, buurtteams en ouderenbonden.
Dit niveau heeft verder geen reikwijdte in deze beleidsregels, maar wij vinden het van belang om het te noemen omdat het aansluit bij de doelstellingen die genoemd zijn in het vorige hoofdstuk.
Niveau 1: ondersteuning nabij via algemene voorzieningen
Er is daarnaast een breed aanbod aan algemene voorzieningen beschikbaar. Denk hierbij aan voorzieningen binnen het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, welzijnsvoorzieningen, sport en cultuur. Iedere inwoner kan van deze voorzieningen gebruik maken. Deze voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk en flexibel van inzet. Belanghebbenden die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben kunnen hier altijd terecht zonder bureaucratische rompslomp. In hoofdstuk 4 worden de algemene voorzieningen verder uiteengezet.
Niveau 2: ondersteuning via maatwerkvoorzieningen
Niet alle problemen zijn in de buurt en via een arrangement van inzet vanuit het eigen netwerk, informele zorg of algemene voorzieningen op te lossen. Soms hebben inwoners specifieke, maatwerkgerichte ondersteuning nodig.
In situaties waar de basis niet voldoende ondersteuning biedt, moet snel en dichtbij ondersteuning vanuit maatwerkvoorzieningen worden ingezet. Deze hulp ‘moet in een keer goed zijn’. Dat wil zeggen zo licht als het kan en zo zwaar als nodig. Bij deze vorm van ondersteuning gaat het bijvoorbeeld om huishoudelijke hulp of begeleiding in de eigen woonomgeving. In hoofdstuk 5 worden de maatwerkvoorzieningen verder uiteengezet.
Tijdens de procedure bekijkt het sociaal loket, al dan niet aangevuld met de analyse van het sociaal team en overige professionals die al contact hebben gehad met het gezin, welke (combinatie) van zorg en ondersteuning passend is bij de hulpvraag van de belanghebbende. Het sociaal loket zorgt ook voor de uitvoering met het oog op de wet, zoals het opstellen van de beschikking en/of de afspraken over een persoonsgebonden budget.
Hoofdstuk 3 Procedure aanvraag
Een zorgvuldige toegangsprocedure
Er dient een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de belanghebbende, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. In deze procedure wordt achterhaald wat de belanghebbende kan doen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociale netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. Ook wordt bepaald of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, of dat er sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.
De Wmo 2015, de verordening en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie die bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. De gemeente en de belanghebbende gaan in dialoog met elkaar. Hierbij is het keukentafelgesprek en de mogelijkheid tot het opstellen van een persoonlijk plan van belang. Dit vereist van de gemeente een benadering die zich richt op het bereiken van een resultaat dat waar mogelijk, zo veel mogelijk aansluit bij de wensen en mogelijkheden van belanghebbende en zijn sociale omgeving.
Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij, of een derde, bij het sociaal loket zijn hulpvraag persoonlijk, telefonisch of schriftelijk melden. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk. In deze ontvangstbevestiging wordt belanghebbende geïnformeerd over de gang van zaken na de melding, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.
Degene die zich met een ondersteuningsvraag meldt, wordt gewezen op de mogelijkheid om zich bij het onderzoek desgewenst bij te laten staan door iemand uit het eigen netwerk of een gratis onafhankelijke cliëntondersteuner van stichting MEE.
Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor belanghebbende om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt, wordt er een onderzoek uitgevoerd.
In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de belanghebbende en zijn situatie en heeft binnen vijf werkdagen contact met de belanghebbende over de melding. Voor het onderzoek verschaft de belanghebbende het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking heeft. De belanghebbende verstrekt in ieder geval een identificatiedocument ter inzage.
Het college brengt de belanghebbende op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. In dit plan staat gemotiveerd aangegeven welke ondersteuning volgens de belanghebbende nodig is[1]. Het opstellen van een persoonlijk plan is een vrijblijvende mogelijkheid voor de belanghebbende en geen verplichting.
Is er sprake van een maatwerkvoorziening dat via een PGB ingekocht wordt, dan is de belanghebbende wel verplicht een gemotiveerd PGB-plan[2] in te dienen.
Afhankelijk van de aard van de melding vindt een keukentafelgesprek plaats. Het keukentafelgesprek is het uitgangspunt tijdens het onderzoek naar de situatie van belanghebbende. Dit gesprek vindt plaats tussen een medewerker van het sociaal loket en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger en desgewenst familie. Het college erkent de belangrijke rol van de mantelzorger(s) in de ondersteuning van de belanghebbende. Het college ziet de mantelzorger als een gelijkwaardige gesprekspartner, niet als een afgeleide van de belanghebbende.
Alle medewerkers van het sociaal loket zijn geschoold in het voeren van het keukentafelgesprek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een gezamenlijke checklist zodat alle levensgebieden (inkomen, gezondheid, relatie/gezin, etc.) worden besproken.
Tijdens het onderzoek wordt ook rekening gehouden met de volgende factoren:
Het onderzoek wordt door het sociaal loket uitgewerkt tot een schriftelijk verslag. In dit verslag komt een uitwerking van de hulpvraag, het brede keukentafelgesprek en het arrangement aan ondersteuning te staan. Binnen zes weken na de melding verstrekt het college een verslag van de uitkomsten van het onderzoek aan de belanghebbende. De belanghebbende tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.
Als de belanghebbende tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is. Ook als de belanghebbende van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.
3.4 Aanvraag maatwerkvoorziening
Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, fungeert het verslag als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het keukentafelgesprek. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.
Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb). In de praktijk wordt de volledige aanvraag met begeleidend schrijven (of telefoongesprek) geretourneerd aan de belanghebbende. Slechts op uitdrukkelijk verzoek van de belanghebbende kan de gemeente de aanvraag doorzenden naar het desbetreffende bestuursorgaan.
De belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen twee weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de belanghebbende schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met maximaal acht weken. In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. Het sociaal loket zal de belanghebbende doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch informeren over de aard van de beslissing.
Indien de belanghebbende van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, kan belanghebbende daartegen bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van de belanghebbende op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de belanghebbende in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In bijlage 4 is de procedure van een Wmo-aanvraag samengevat in een infographic.
Hoofdstuk 4 Algemene voorzieningen
Algemene voorzieningen is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereengebruik van kan maken, waarbij de toegangscriteria laag zijn. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. Het is de bedoeling dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
In Uithoorn is er reeds een breed aanbod aan algemene voorzieningen beschikbaar op het gebied van onderwijs, jeugdgezondheidszorg, welzijnsvoorzieningen, sport en cultuur. Deze voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk en flexibel van inzet. Belanghebbenden die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben kunnen hier altijd terecht.
Algemene voorzieningen zijn voortdurend in ontwikkeling en zullen de komende jaren een nadrukkelijkere rol in gaan nemen bij de ondersteuning van inwoners van Uithoorn. Algemene voorzieningen gaan voor op maatwerkvoorzieningen. Hiermee houdt het sociaal loket rekening bij het opstellen van het arrangement van ondersteuning voor de belanghebbende. Het sociaal loket is bekend met de algemene voorzieningen en de ondersteunende mogelijkheden van deze voorzieningen.
4.2 Bijdrage voor algemene voorzieningen
De hoogte van de bijdrage voor een algemene voorziening wordt bepaald aan de hand van - en tot het maximum van - de kostprijs van deze voorziening. Aanbieders van de algemene voorzieningen zijn binnen deze kaders vrij om een bijdrage voor deze voorzieningen te vragen.
De gemeente Uithoorn acht de laagdrempeligheid van deze voorzieningen van groot belang en monitort of de bijdragen geen belemmering vormen voor de inwoners. Ook de stapeling van bijdragen voor inwoners wordt gemonitord. Waar nodig gaat de gemeente in gesprek met de aanbieder van de algemene voorziening over de aanpassing van de bijdrage voor de betreffende voorziening.
Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorzieningen
Wanneer de belanghebbende via een arrangement van inzet vanuit het eigen netwerk, informele zorg en algemene voorzieningen onvoldoende wordt ondersteunt, kunnen op het individu toegesneden maatwerkvoorzieningen worden ingezet. In dit hoofdstuk worden de criteria en de vormen van de maatwerkvoorzieningen beschreven.
5.1.1 Voorziening in natura en het persoonsgebonden budget
Het college biedt belanghebbenden die aanspraak hebben op een maatwerkvoorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget.
In bijlage 1 is een uitwerking van de regels voor een persoonsgebonden budget bij een maatwerkvoorziening opgenomen.
5.1.2 Eigen bijdragen in de kosten en het Centraal Administratie Kantoor
Met uitzondering van rolstoelvoorzieningen en kindvoorzieningen wordt voor alle maatwerkvoorzieningen die vanuit de Wmo verstrekt zijn een eigen bijdrage in de kosten opgelegd. Wettelijk is geregeld dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.
Voor voorzieningen voor personen onder de 18 jaar geldt ook geen eigen bijdrage, met één uitzondering: Eigen bijdrage maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige belanghebbende.
Een woningaanpassing voor een minderjarige belanghebbende wordt altijd toegekend aan de onderhoudsplichtige ouders, of degene die het gezag uitoefent over de belanghebbende. Dit ten behoeve van de minderjarige belanghebbende. Als er sprake is van waardevermeerdering van de woning door de woningaanpassing, dan is men wel een bijdrage in de kosten verschuldigd.
Een voorwaarde om voor ondersteuning van een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf in Uithoorn heeft[3]. De belanghebbende moet ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente Uithoorn. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het GBA; de belanghebbende moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als de belanghebbende kan aantonen dat hij op korte termijn in Uithoorn komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het GBA- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het GBA geregeld moet zijn.
De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter passende ondersteuning van de beperkingen van de belanghebbende. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor ondersteuning moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor de belanghebbende niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij kan het onafhankelijk medisch advies een belangrijke rol spelen.
Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan zes maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld huishoudelijke hulp of begeleiding, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat de belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.
In alle gevallen blijft het leveren van maatwerk leidend. Er dient passende ondersteuning geboden te worden aan de specifieke hulpvraag van de belanghebbende.
5.1.5 Voorliggende aanspraken op grond van andere wet- of regelgeving
Voorliggend op de Wmo is een aanspraak op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen maatwerkvoorziening worden verstrekt.
Blijkt echter in het onderzoek van de gemeente dat de belanghebbende niet adequaat ondersteund wordt door (een van) deze voorliggende aanspraken, dan kan het college maatwerk leveren en een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo inzetten.
Alvorens een maatwerkvoorziening te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling (vanuit de Zorgverzekeringswet) zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
(Wettelijk) voorliggende voorzieningen
Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens een maatwerkvoorziening wordt overwogen:
Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding zijn geïndiceerd.
Kinderopvang: kinderopvang is verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwachten, kan begeleiding worden geïndiceerd.
Jeugdwet: Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan is sommige gevallen ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.
Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA[4] en participatiewet zijn er mogelijkheden voor arbeidsinschakeling (aangepast werk). Het uitgangspunt is dat als arbeidsinschakeling of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan groepsbegeleiding (dagbesteding) kan worden overwogen.
5.1.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Deze criteria gelden tenzij de belanghebbende op basis van zijn beperking of inkomen niet kan aanschaffen. In dat geval blijft het voor het college mogelijk om de voorziening als maatwerkvoorziening te verstrekken.
Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop is, duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen.
Het sociaal loket beschikt over een lijst van algemeen gebruikelijk voorzieningen. Deze lijst wordt continu aangepast op basis van ontwikkelingen in de praktijk.
5.1.7 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien de belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
5.1.8 Collectieve voorzieningen
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (de Regiotaxi) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de Regiotaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een cliëntenpasje van de Regiotaxi. Alleen wanneer is aangetoond dat de Regiotaxi niet geschikt is voor belanghebbende, zal een maatwerk vervoersvoorziening worden verstrekt.
Voor de indicatiestelling voor een maatwerkvoorziening is niet alleen de situatie van de belanghebbende van belang, maar die van de leefeenheid waartoe hij behoort. Een leefeenheid is een (echt)paar met zijn inwonende meer- en de minderjarige kinderen die duurzaam samen een huishouden voeren. Mensen die samen een leefeenheid vormen, horen voor elkaar te zorgen, waar dat kan. Ze zijn dus ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het huishouden. Het aandeel dat ieder lid van de leefeenheid geacht wordt bij te kunnen dragen aan het huishouden, wordt gebruikelijke zorg genoemd.
De indicatiestelling voor maatwerkvoorzieningen, met name bij huishoudelijke hulp, wordt sterk bepaald door de aan- of afwezigheid van huisgenoten.
Kinderen onder de 18 jaar worden geacht naar vermogen mee te helpen met het huishouden, bijvoorbeeld door hun eigen kamer op te ruimen of te helpen met de afwas. De bijdrage die zij kunnen leveren hangt met name af van hun leeftijd. Van huisgenoten tussen 18 en 23 jaar wordt verwacht dat zij een éénpersoonshuishouden kunnen onderhouden. Van huisgenoten van boven de 23 jaar wordt verwacht dat zij een meerpersoonshuishouden kunnen onderhouden.
Voor taken die tot de gebruikelijke zorg behoren wordt geen indicatie voor ondersteuning via een maatwerkvoorziening afgegeven. In situaties waarin de belanghebbende een beperkte levensverwachting heeft, wordt soepeler omgegaan met de criteria voor gebruikelijke zorg.
Als de belanghebbende alleen woont, is gebruikelijke zorg uiteraard niet aan de orde. Kamerbewoners in per kamer verhuurde panden en bewoners van gezamenlijke woonvormen (woongroepen, kloosters) vormen ook geen leefeenheid. Als bij hen een indicatie voor huishoudelijke hulp aan de orde is, wordt eventueel een indicatie afgegeven voor hun aandeel in het gezamenlijke (deel van het) huishouden, zoals het schoonhouden van gezamenlijke ruimtes e.d.
Gebruikelijke zorg kan dus aan de orde zijn bij zorg of hulp in verband met een beperking van iemand uit de leefeenheid, waarvoor geen specialistische kennis of vaardigheden nodig is, maar die iedere gezonde persoon vanaf een bepaalde leeftijd kan verlenen (huishoudelijk werk, zorgen voor kinderen).
5.1.10 Overbelasting van mantelzorger
Mantelzorg is zorg die langer dan drie maanden en intensief gegeven wordt vanuit de sociale relatie aan mensen die langdurig ziek zijn of chronisch beperkt. Tevens moet er sprake zijn van regie-overname. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke zorg die mensen aan elkaar verlenen. Boodschappen doen en post doornemen samen met je ouders is geen mantelzorg maar gebruikelijke zorg. Maar alle taken overnemen omdat de ouder er als gevolg van zijn aandoening langdurig niet meer toe in staat is boven gebruikelijke zorg, dus mantelzorg.
Een maatwerkvoorziening kan toegekend worden in situaties waarbij de mantelzorger problemen heeft bij de uitvoering van de mantelzorg. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van bijvoorbeeld huishoudelijke hulp of begeleiding is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de ondersteuning plaatsvindt bij de belanghebbende, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft als de belanghebbende. In individuele gevallen kan het college besluiten om ondersteuning via een maatwerkvoorziening bij de mantelzorger zelf in te zetten om overbelasting en uitval te voorkomen.
Een probleem bij de uitvoering van de mantelzorg kan ook een dreigende overbelasting van de mantelzorger zijn. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een maatwerkvoorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een persoonsgebonden budget betreft - door de mantelzorger worden ingevuld; het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Hier gaat het om een afgeleid recht.
Respijtzorg is een voorliggende vorm van ondersteuning om de (dreigende) overbelasting van een mantelzorger te ondervangen.
5.1.11 Vervoer van en naar een maatwerkvoorziening
De belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar een maatwerkvoorziening. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de belanghebbende beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de Regiotaxi of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de voorziening kan vervoeren.
In de praktijk zal er worden gezocht naar de meest efficiënte manier van de inzet van vervoer, wat betekent dat ook de beschikbare inzet bij de Jeugdwet en het leerlingenvervoer hierbij wordt betrokken.
5.1.12 Plotseling en onvoorziene ondersteuningsvragen
Het college kent maatwerkvoorzieningen toe aan een belanghebbende waarbij de ondersteuningsvraag plotseling en onvoorzien optreedt. Bij ondersteuningsvragen die in de lijn der verwachting liggen en waar de belanghebbende zelf budget voor heeft kunnen reserveren, kan het college de maatwerkvoorziening afwijzen.
5.2 Vormen van maatwerkvoorzieningen
De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk van de belanghebbende door te kijken naar de beperkingen die iemand ondervindt. Twee personen met dezelfde beperking kunnen voor andere voorzieningen in aanmerking komen, omdat zij op andere terreinen beperkingen ondervinden. Het is in deze beleidsregels dan ook niet de bedoeling om een lijst op te stellen waar iemand voor in aanmerking komt met een bepaalde beperking. Per persoon wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf of in het netwerk oplossingen te vinden voor zijn beperking.
De volgende soorten maatwerkvoorzieningen worden onderscheiden:
Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop eenieder eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen -en met name ook het aantal uren/minuten dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden te bepalen- is onder de Wmo beleid ontwikkeld.
De werkzaamheden die onder huishoudelijke hulp vallen, is in het Protocol huishoudelijke hulp beschreven en is genormeerd in tijd, afhankelijk van het aantal personen in het huishouden en de grootte van het huis. Ten aanzien van dat laatste wordt uitgegaan van het aantal gebruikte kamers dat gezien de omvang van het huishouden nodig is, niet met het werkelijke aantal kamers, als het huis groter is. Er wordt rekening gehouden met algemeen geldende standaarden ten aanzien van het voeren van een huishouden.
5.2.2 Woonvoorzieningen en woningaanpassingen
Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.
De vormen van woonvoorzieningen zijn:
Doel van de woonvoorzieningen en woningaanpassingen is het ondersteunen van iemand die beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woning. Het gaat daarbij om belemmeringen die normale elementaire woonactiviteiten bemoeilijken of onmogelijk maken zoals het bereiden van eten, slapen, lichaamsreiniging, verzorgen van kinderen. De daarvoor bestemde ruimten moeten bruikbaar zijn voor de functies waarvoor ze bestemd zijn. Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimte valt dan ook niet onder de ondersteuning vanuit de Wmo.
Onder belemmeringen wordt verstaan belemmeringen die rechtstreeks ondervonden worden als gevolg van de beperkingen van de belanghebbende in een woonruimte wat betreft bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid. De beperkingen zijn het gevolg van de bouwkundige en woontechnische opzet van de woning.
Het gaat dus niet om het wegnemen of verminderen van de beperking, maar om het wegnemen of verminderen van belemmeringen die de aanvrager in de woonruimte ondervindt als gevolg van de beperking.
De ondersteuning vanuit de Wmo via woonvoorzieningen beperkt zich in beginsel tot personen die zelfstandig wonen. Personen die in een Wlz-instelling, een verzorgingshuis of een andere (naar aard) onzelfstandige woonvorm verblijven, kunnen geen aanspraak maken op woonvoorzieningen. In het beleid wordt een uitzondering gemaakt voor personen die hun hoofdverblijf hebben in een Wlz-instelling, maar regelmatig een bepaalde woonruimte bezoeken.
De kosten voor een verhuizing behoort tot een algemeen gebruikelijke voorziening. Van de belanghebbende mag verwacht worden dat zij een budget reserveren voor de periode dat zij vanwege het wijzigen van hun situatie of leeftijd moeten verhuizen naar een andere geschikte woning. In sommige situaties is het echter zo dat de belanghebbende daartoe niet in staat is, bijvoorbeeld vanwege de hoogte van het inkomen of omdat er sprake is van een plotselinge ontstane situatie. In specifieke situaties kan de belanghebbende in aanmerking komen voor een vergoeding van de meerkosten voor de verhuizing. Het leveren van maatwerk is hierbij leidend.
Enkele algemene bepalingen bij deze vorm van maatwerkvoorziening:
5.2.3 Lokale vervoersvoorzieningen
De Wmo heeft tot doel om inwoners te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een belanghebbende problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen de belanghebbende heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft de belanghebbende een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan de belanghebbende meerijden met de buurvouw of kan een familielid naar de belanghebbende toekomen in plaats van daar naar toe te reizen) of gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
De belangrijkste oorzaak van mobiliteitsproblemen van mensen met beperkingen is dat het huidige openbaar vervoer voor hen onvoldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is.
In de gemeente kunnen mensen met een mobiliteitsbeperking op basis van de Wmo gebruik maken van de Regiotaxi. De Regiotaxi is een vorm van individueel taxivervoer die mensen van deur tot deur brengt tot ongeveer 15 kilometer vanaf de gemeentegrens. Om gebruik te kunnen maken van de Regiotaxi is een vervoerpas vereist.
Bij de toekenning daarvan wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte.
Voor de verplaatsingen buiten de regio kan men reizen met Valys. Dit door de Rijksoverheid georganiseerde bovenregionale vervoer maakt geen deel uit van het vervoer in het kader van de Wmo.. Valys is een aanvullende vervoersvoorziening, die bestaat voor het vervoer voor mensen met een beperking.
Indien mensen op grond van hun medische beperkingen geen gebruik kunnen maken van de Regiotaxi en men daardoor afhankelijk is van een individuele vervoersvoorziening zoals een taxi of een rolstoeltaxi kan men in aanmerking komen voor een PGB voor de (meer)kosten van de verplaatsingen binnen de regio. Op declaratiebasis zullen de (meer)kosten aan belanghebbende worden uitbetaald. Het leveren van maatwerk is hierbij leidend.
Een auto behoort tot een algemeen gebruikelijke voorziening. Uit jurisprudentie komt naar voren dat indien de belanghebbende beschikt over een auto, ook aangenomen mag worden dat hij in staat is om de kosten voor het vervoer over de kortere en langere afstanden zelf op te brengen. Echter, indien de belanghebbende op grond van zijn beperkingen voor al zijn verplaatsingen afhankelijk is geworden van zijn eigen auto, dus ook voor die korte verplaatsingen die normaal gesproken lopend, per fiets of ander vervoermiddel afgelegd zouden worden, kan het aantal kilometers die hij/zij met de auto rijdt beduidend hoger zijn en is er sprake van meerkosten. Indien de belanghebbende daarbij een inkomen heeft lager dan 110% maal de bijstandsnorm, kan hij in aanmerking komen voor een vergoeding van de meerkosten voor zijn vervoer binnen de regio. Het leveren van maatwerk is hierbij leidend.
Een rolstoel kan worden gedefinieerd als: een verrijdbare stoel voor algemeen/individueel gebruik door personen met mobiliteitsbeperkingen, bedoeld om op een andere wijze dan lopend zich te verplaatsen dan wel verplaatst te worden met een snelheid en bereik als lopend gebruikelijk is. Onder een rolstoelvoorziening vallen ook de elektrische rolstoelen, buggy’s en duwwandelwagens.
Een belanghebbende komt voor een rolstoel in aanmerking wanneer geïndiceerde beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken.
Bovendien moeten de hulpmiddelen, die kunnen worden verstrekt op grond van de Wlz een onvoldoende oplossing bieden.
Als een rolstoel wordt toegekend moet deze ook bij de gebruiker passen. Het selecteren van een rolstoel is dan aan de orde. Het selecteren van een rolstoel betekent maatwerk. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en voor de activiteiten, die de gebruiker wil ondernemen.
Belanghebbenden die voor de beoefening van hun sport een sportrolstoel nodig hebben, kunnen alleen in aanmerking komen voor een PGB. Zij dienen hiervoor bij de aanvraag een PGB-plan zoals beschreven in bijlage 1 in te dienen. Het PGB is bedoeld voor de aanschaf en de kosten van reparatie en kan eens in de drie jaar worden verstrekt (gerekend vanaf datum nota). Bij de toekenning wordt uitgegaan van het niveau van recreatiesport. De meerkosten van speciale, duurdere voorzieningen komen voor rekening van de belanghebbende.
De maatwerkvoorziening ‘begeleiding’ wordt per 2015 overgeheveld naar de Wmo. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de belanghebbende.
Groepsbegeleiding is veel al bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Groepsbegeleiding is:
Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in groepsbegeleiding voorkomen. Voor veel belanghebbenden kan deelname aan welzijnsactiviteiten voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Groepsbegeleiding ondersteunt belanghebbenden die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben. Zorgvuldig onderzoek moet uitwijzen welke vorm van ondersteuning het beste past bij de situatie van de belanghebbende.
Bij de beoordeling of iemand ondersteuning krijgt wordt gekeken naar wat iemand zelf kan met ondersteuning uit de eigen omgeving. Dat geldt ook voor vervoer naar groepsbegeleiding. Mocht dat niet lukken dan wordt bekeken of de Regiotaxi een optie is. Lukt dat niet dan wordt gekeken naar het vervoer dat bij de aanbieder van groepsbegeleiding is ingekocht.
Kortom ook voor vervoer bij groepsbegeleiding wordt gekanteld gekeken naar de ondersteuningsvraag van de belanghebbende en dus niet standaard zoals nu het geval is in de AWBZ vervoer toegekend op het moment dat er sprake is van groepsbegeleiding.
Individuele begeleiding kent vele vormen. Het kan zijn:
Individuele begeleiding ligt in veel gevallen dicht bij huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging (die vanuit de AWBZ naar de ziektekostenverzekering gaat). Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van huishoudelijke hulp en begeleiding om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten.
Individuele begeleiding kan in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in een buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.
Bij de maatwerkvoorziening begeleiding wordt de mate (“zwaarte”) van de beperkingen onderscheiden om te bepalen wat binnen het eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn. Want: “zo zwaar als nodig, zo licht als mogelijk”.
In de AWBZ werd begeleiding alleen geïndiceerd als sprake was van matige of zware beperkingen. In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van eigen netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen wordt onderzocht. De verwachting is dat met name bij matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd. Zorgvuldig onderzoek moet uitwijzen welke vorm van ondersteuning het beste past bij de situatie van de belanghebbende.
In bijlage 3 is het normenkader van de maatwerkvoorziening begeleiding opgenomen.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling[5]. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Met een PGB is het ook mogelijk om dit bij een particulier te doen, mits het college beoordeelt dat dit een juiste besteding van het PGB is. Hierdoor wordt de mantelzorger ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de belanghebbende thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht of constante zorg nodig hebben.
Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurende zorg en toezicht van de belanghebbende en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Hierbij onderzoekt het college ook altijd de mogelijkheden voor ondersteuning vanuit de Jeugdwet.
In de instelling waar de belanghebbende kortdurend verblijf ontvangt, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging en verzorging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
Belanghebbenden die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen.
Belanghebbenden krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de belanghebbenden is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak wordt nu (zonder bezuinigingsdoelstelling) overgeheveld naar de Wmo. Het wordt voorlopig een taak voor de centrumgemeente Amsterdam, zij krijgen ook het budget voor deze taak. Er worden in regionaal verband indicatiecriteria voor beschermd wonen opgesteld en afspraken gemaakt over toewijzing. Ook over de uitstroom (als een belanghebbende vanuit de beschermde woonvorm naar een zelfstandige woning gaat) worden werkafspraken gemaakt met Amsterdam.
Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang. Er wordt zowel op bestuurlijk als uitvoerend niveau samengewerkt met alle betrokken partijen (opvanginstellingen, zorgkantoren en woningcorporaties) en de gemeenten in de regio. De focus binnen de maatschappelijke opvang zal de komende jaren worden verlegd van opvang naar preventie en blijvend herstel na uitstroom. Mensen worden in hun eigen kracht ondersteund, zodat dakloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Doel is dat een opvangplek hooguit een korte tussenstop is, waarna weer participatie in de Nederlandse samenleving kan plaatsvinden.
Ook de ondersteuning van zwerfjongeren maakt onderdeel uit van het maatschappelijke opvangbeleid.
Hoofdstuk 6 Overige beleidsregels
6.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Met de komst van de nieuwe Wmo is de gemeente verplicht om de mantelzorgers binnen de gemeente jaarlijks te waarderen. De gemeente Uithoorn kiest voor mantelzorgondersteuning in natura. Dit houdt in:
Door te kiezen voor mantelzorgondersteuning in natura kan de gemeente meer mantelzorgers bereiken (alle mantelzorgers om een belanghebbende in plaats van alleen de eerste mantelzorger, alsmede mantelzorgers die niet in de gemeente Uithoorn wonen maar wel mantelzorg verlener aan een inwoner van Uithoorn). Daarnaast heeft mantelzorgondersteuning in natura voordelen op het gebied van de kosten, controleerbaarheid en beheersbaarheid van deze vorm van ondersteuning. De keuze voor mantelzorgondersteuning in natura biedt de mogelijkheid tot (jaarlijkse) bijstelling en van prioriteiten en keuzes binnen deze ondersteuningsvorm.
Voor 2016 en verder maakt de gemeente Uithoorn gebruik van de nog uit te komen handreiking van het Rijk, de VNG en Mezzo op dit onderwerp.
Leven met een chronische ziekte en/of beperking brengt vaak extra kosten met zich mee, bijvoorbeeld voor zorg, vervoer, hulpmiddelen en aanpassingen. Hierdoor is het dagelijks leven voor mensen met een chronische ziekte en/of beperking duurder dan voor anderen. Deze extra kosten noemen we ‘meerkosten’.
Er kan sprake zijn van directe meerkosten dieetkosten, maaltijdvoorziening, voorgeschreven, medicijnen voor eigen rekening, eigen bijdrage, hulpmiddelen, geneeskundige hulp, bezorgkosten van boodschappen. Daarnaast kunnen er zogenaamde verborgen meerkosten zijn. Dit zijn noodzakelijke kosten, zoals stookkosten, reiskosten, waskosten of kosten door kledingslijtage die hoger zijn als gevolg van een chronische ziekte of beperking.
De gemeente Uithoorn heeft de taak maatwerk te bieden aan mensen met een chronische ziekte en/of beperking door het compenseren van de kosten die samenhangen met de chronische ziekte of beperking. Er dient passende compensatie te worden geboden mede door het wegvallen van de onderstaande regelingen;
Deze laatste twee worden van rechtswege afgeschaft omdat er geen categoriale bijstand verstrekt mag worden, de wettelijke grondslag wordt ingetrokken.
6.2.3 De maatwerkvoorziening dekking medische meerkosten
De invulling van deze nieuwe wettelijke verplichting wordt in Uithoorn uitgevoerd in de vorm van een ‘maatwerkvoorziening dekking medische meerkosten’. Via een collectieve aanvullende verzekering worden veelvoorkomende meerkosten van burgers met een laag inkomen en hoge zorgvraag als gevolg van chronische ziekte en/of aandoening gedekt, waarbij de keuze wordt geboden tussen;
De gemeente bepaalt in overleg met de zorgverzekeraar de invulling van de collectieve aanvullende verzekeringen. De AV-gemeente-Top biedt ten opzichte van de AV-gemeente-Standaard extra vergoedingen voor onder andere brillen, fysiotherapie, tandartskosten en eigen bijdragen voor thuiszorg.
6.2.4 De wijze waarop de compensatie meerkosten wordt geregeld
De collectieve aanvullende verzekering wordt beschikbaar gesteld aan belanghebbenden met ten hoogste een inkomen tot 130% van het sociaal minimum. Hiervoor overlegt belanghebbende zijn inkomens- en/of vermogensgegevens indien belanghebbende in aanmerking wenst te komen voor de maatwerkvoorziening dekking medische meerkosten.
Beide collectieve aanvullende verzekeringen bestaan uit een basisverzekering, een aanvullende verzekering en een gemeentepakket en kan alleen als totaalpakket worden afgesloten.
Op de premie voor de basisverzekering en de aanvullende verzekering wordt een collectiviteitskorting in mindering gebracht. De resterende netto premie komt voor rekening van de verzekerde en de premie voor het gemeentepakket komt voor rekening van de gemeente.
Het Eigen Risico wordt verplicht meeverzekerd. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het preventieve karakter van deze maatregel. Inwoners die nu op grond van het lage inkomen wel zorg mijden in verband met het wettelijke eigen risico, zullen mogelijk in de toekomst een groter beroep doen op zorg en voorzieningen. Door het eigen risico mee te verzekeren wordt als het ware de drempel voor “preventieve zorg” voor deze groep weggenomen. Dit kan een grotere vraag op toekomstige zorg en voorzieningen voorkomen. De gemeente biedt een financiële compensatie die vergelijkbaar is met de weggevallen CER-regeling voor de afkoop van het Eigen Risico. Deze financiële compensatie wordt versleuteld in de gemeentelijke premiebijdrage.
Deelname aan de collectieve aanvullende verzekering is slechts mogelijk vanaf 1 januari van ieder kalenderjaar.
De zorgverzekeraar stelt geen nadere voorwaarden, ook niet ten aanzien van een mindere gezondheid om in aanmerking te komen voor de collectieve aanvullende verzekeringen. Het is aan een belanghebbende om zelf te bepalen wel/geen deelname aan een collectieve aanvullende verzekering.
Indien niet meer voldaan wordt aan de inkomenscriteria om in aanmerking te komen voor de collectieve aanvullende verzekering dan vervalt het gemeentepakket met ingang van het volgende kalenderjaar en wordt deze omgezet in een basisverzekering en aanvullende verzekering.
Verborgen meerkosten voor mensen met een hoge zorgvraag zoals extra waskosten, extra slijtage beddengoed, extra gesprekskosten (telecommunicatie), reiskosten, kledingslijtage en extra energiekosten vallen niet binnen de dekking van de collectieve aanvullende verzekering. Voor dergelijke meerkosten bestaat de mogelijkheid om individueel maatwerk te leveren.
Het is voorstelbaar dat een belanghebbende gedurende het jaar plotseling en onvoorzien voor hoge zorgkosten komt te staan als gevolg van een aandoening en/of beperking. Aangezien het niet mogelijk is om gedurende het kalenderjaar deel te gaan nemen aan de collectieve aanvullende verzekering, bestaat in een dergelijke situatie de mogelijkheid om individueel maatwerk te leveren.
6.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
De gemeente draagt aanbieders met wie een contract is afgesloten voor Wmo-dienstverlening op een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen. Iedere aanbieder dient hiervoor een protocol in acht te nemen en een aandachtfunctionaris binnen de organisatie aan te wijzen.
Overige calamiteiten en vormen van geweld die bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning plaatsvindt, dient bij een bij een toezichthoudend ambtenaar gemeld te worden. De gemeente Uithoorn onderzoekt nog met de gemeente Diemen en Ouder-Amstel op welke wijze dit eventueel in regionaal verband opgepakt kan worden.
6.4 Overgang financiële tegemoetkoming
In de nieuwe Wmo hebben de gemeenten geen mogelijkheid meer om de huidige vormen van financiële tegemoetkomingen te verstrekken. Dit geldt bij de (rolstoel)taxikostenvergoeding, de meerkosten bij het gebruik de eigen auto en de verhuiskostenvergoeding. Deze voorzieningen worden onder het PGB gebracht. Belanghebbenden die momenteel een financiële tegemoetkoming ontvangen worden hierover geïnformeerd. Afhankelijk van de individuele situatie wordt voor deze belanghebbenden gezocht naar een passend alternatief.
Indien een belanghebbende het gevoel heeft onjuist bejegend te zijn, kan men een klacht indienen.
Klachten kunnen betrekking hebben op de handelswijze van de gemeente, dan wel van (een medewerker van) de aanbieder van een maatwerkvoorziening. De gemeente legt de aanbieders van voorzieningen in de verordening op een klachtregeling te hebben en ziet toe op de naleving daarvan. Klachten met betrekking tot de handelswijze van de gemeentelijke organisatie worden in behandeling genomen door de interne klachtencoördinator, die met de belanghebbende afstemt wat de beste manier is om de klacht verder af te handelen.
Binnen de gemeente Uithoorn is de burgemeester als portefeuillehouder klachten van iedere ingediende klacht op de hoogte en neemt het college zelf een besluit inzake klachten die niet in onderling overleg naar tevredenheid kunnen worden opgelost.
Uithoorn is aangesloten bij de Nationale ombudsman als onafhankelijke externe klachtbehandelaar. Hier kan een belanghebbende terecht als hij van mening is dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld, of als hij het met de uitkomst niet eens is.
Deze regelgeving is vastgelegd in de Klachtenregeling Uithoorn 2004.
Bijlage 1 Regels voor een persoonsgebonden budget (PGB) bij een maatwerkvoorziening
Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de belanghebbende om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een PGB inzetten.
Een belanghebbende met een PGB voor een Wmo-voorziening wordt ook wel ‘budgethouder’ genoemd.
1.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt alleen verstrekt indien de belanghebbende dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt.
Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de belanghebbende gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.
1.1.2 Bekwaamheid van de aanvrager
Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de belanghebbende als budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
1.1.3 Kwaliteit van dienstverlening
De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een PGB moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in bij zorg in natura. In het gemotiveerd plan dient aangetoond te worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is.
Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het PGB inhoud en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het keukentafelgesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal de belanghebbende door het sociaal loket worden geïnformeerd. Bij de beschikking worden de regels over het PGB meegestuurd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
1.3 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
Als de belanghebbende kiest voor een PGB, wordt in ieder geval in de toekenningbeschikking opgenomen:
De toekenning eindigt wanneer:
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten PGB’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. Budgethouders betalen de zorgverleners niet meer zelf, ze moeten de SVB opdracht geven voor betalingen aan hun zorgverleners. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
Om PGB via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener. Deze zorgovereenkomst wordt door de SVB vooraf gecontroleerd op arbeidsrechtelijke aspecten. Vervolgens wordt de overeenkomst door het sociaal loket onderworpen aan een zorginhoudelijke controle. Na goedkeuring wordt het PGB overgemaakt aan de SVB.
Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling klopt met deze overeenkomst. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan de zorgverlener niet betaald worden.
Ook eenmalig verstrekte PGB’s moeten in principe door de gemeente worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaald. De gemeente Uithoorn heeft echter de voorkeur om bij PGB’s die eenmalig worden verstrekt de belanghebbende te ontzien van het trekkingsrecht van de SVB. Hierover worden nog afspraken gemaakt tussen de gemeente en de SVB.
1.6 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
In het gemotiveerde plan van de belanghebbende kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van het Rijk is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen komt minder voor. Ingeval hiervoor een PGB wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en belanghebbendegericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt.
1.7 De vormen van PGB: dienstverlening en hulpmiddel
De gemeente kan een PGB verstrekken voor dienstverlening (huishoudelijke hulp, begeleiding en kortdurend verblijf) of voor een hulpmiddel (woonvoorzieningen en woningaanpassingen, lokale vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen)
De hoogte van een PGB voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.
De hoogte van een PGB voor een hulpmiddel wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de voorziening die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Hierbij gaat het college uit van het huurtarief van dit hulpmiddel.
1.7.1 PGB voor dienstverlening (huishoudelijke hulp, begeleiding en kortdurend verblijf)
Omdat het bij dienstverlening gaat om de inhuur van menskracht, is het bij deze voorziening extra belangrijk dat de belanghebbende goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het indicatietraject wordt nagegaan of de belanghebbende ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren.
De Wmo stelt dat de belanghebbende met zijn PGB een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen. Voor dienstverlening betekent dit dat er een zorgverlener van betaald moet worden conform het minimum loon (en dat er zo nodig werkgeverslasten uit betaald moeten kunnen worden). Eventuele ondersteuning wordt door het PGB servicecentrum van het SVB voor belanghebbende gratis geboden; dus hier zijn geen kosten voor worden opgenomen in het PGB. De gemeente keert een “bruto” PGB uit aan het SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. Het toegekende PGB dient te worden aangewend voor de inkoop van dienstverlening.
Voor een PGB voor dienstverlening geldt aanvullend dat de toekenning eindigt:
als de budgethouder aangeeft geen PGB meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op dienstverlening (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt belanghebbende een nieuwe beschikking. Belanghebbende kan één keer per jaar wisselen tussen het PGB en verstrekking in natura.
De hoogte van een PGB voor een dienstverlening wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de voorziening die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente verstrekt zou worden (zie het financieel besluit).
1.7.2 PGB voor een hulpmiddel (woonvoorzieningen en woningaanpassingen, lokale vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen)
Wanneer de belanghebbende kiest voor een PGB krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De belanghebbende kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.
Als de belanghebbende een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de belanghebbende aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.
De voorziening in de vorm van PGB wordt toegekend voor een periode van 7 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). Hierbij wordt aangesloten op de gemiddelde technische levensduur van deze voorzieningen. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
Als wordt verwacht dat de medische situatie van de belanghebbende kan verslechteren, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient belanghebbende mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing. Hierbij wordt op maat gekeken naar de persoonlijke situatie van de belanghebbende en de benodigde ondersteuning vanuit het PGB.
Het PGB-bedrag voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de huurkosten van de voorziening in natura. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, met daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening (of herverstrekking) betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven. In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. Deze kosten worden vergoed op declaratiebasis tot een -in de beschikking vastgesteld- maximum bedrag per jaar. De hoogte van het PGB-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking. Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de belanghebbende beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. Belanghebbenden kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Na ontvangst van de beschikking heeft de belanghebbende 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt de belanghebbende dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.
Omzetting PGB in voorziening in natura
Een omzetting van het PGB in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het PGB reeds is besteed aan een voorziening, mits de situatie van de belanghebbende dusdanig verslechterd. In het laatste geval dient een deel van het PGB terugbetaald te worden. In alle andere gevallen moet de belanghebbende ten minste 7 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag. Een voorziening of een PGB voor een voorziening wordt immers maar per 7 jaar verstrekt.
In artikel 12 van de verordening is opgenomen dat de voorziening ingetrokken kan worden als de belanghebbende de voorziening niet binnen 6 maanden aanschaft.
1.8 Terugbetaling en terugvordering PGB dienstverlening en hulpmiddel
Terugbetaling bij een noodzakelijke vervanging binnen de gebruiksduur
Een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een ander voorziening en wordt de vervangende voorziening een voorziening in natura dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening door de aanvrager moeten worden terugbetaald;
Een persoonsgebonden budget wordt voor een hulpmiddel voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een andere voorziening en wordt voor de vervangende voorziening een persoonsgebonden budget aangevraagd, dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening in mindering worden gebracht op de vastgestelde hoogte van het persoonsgebonden budget van de vervangende voorziening.
Terugbetaling bij overlijden, verslechterde medische situatie of verhuizing binnen de gebruiksduur
Een hulpmiddel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Wanneer de gebruiker van de voorziening vanuit de gemeente verhuist naar elders, de medische situatie verslechterd of overlijdt, ongeacht of de periode van zeven jaar is verstreken, dan kan het dagelijks bestuur overwegen de eventuele restwaarde of de voorziening terug te vorderen.
Restwaarde bij vervanging, overlijden of verhuizing
De restwaarde van een hulpmiddel wordt bepaald door de economische waarde van de voorziening. Hierbij wordt uitgegaan van een economische levensduur van 5 jaar. Dit betekent dat de voorziening in 5 jaar economisch is afgeschreven. De ontvangstdatum van de factuur geldt als start van de afschrijvingsperiode. De technische levensduur van een voorziening bedraagt minimaal 7 jaar. Dit betekent dat de belanghebbende, bij een ongewijzigde medische situatie, zeven jaar met de voorziening moet doen.
De bepaling van de restwaarde wordt vastgesteld via lineaire afschrijving in 5 jaar.
De restwaarde van de geleverde voorziening wordt altijd teruggevorderd, tenzij de restwaarde van de voorziening lager is dan € 100,00. In dat geval blijft terugvordering achterwege.
Terugvordering kost geld. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en de te verwachten baten, gezien de kosten van een civielrechtelijke procedure.
Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van terugvordering. Dit zijn echter uitzonderingssituaties. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:
Hoe wordt een besluit tot terugvordering genomen?
Een besluit tot terugvordering dient te worden voorafgegaan door een besluit tot intrekking en herziening. Zonder een besluit tot herziening en intrekking is er geen rechtsgeldig besluit tot terugvordering. De besluiten tot intrekking, herziening en terugvordering zijn besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat als de belanghebbende het niet eens is met die besluiten, hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.
Abusievelijk verleende tegemoetkoming
Wanneer ten onrechte een te hoog persoonsgebonden budget is verstrekt aan de belanghebbende of per ongeluk een persoonsgebonden budget is verstrekt aan een derde (iemand die geen belanghebbende is), bijvoorbeeld omdat de tegemoetkoming is overgemaakt op een verkeerd IBAN-rekeningnummer, vindt terugvordering eveneens plaats op grond van artikel 6:203 e.v. BW (onverschuldigde betaling). Een besluit tot herziening/intrekking is dan niet nodig. Er dient uitsluitend een besluit tot terugvordering te worden genomen.
Belanghebbende voldoet na verzoek terugbetaling nog niet aan de betalingsverplichtingen
Nadat het besluit tot terugvordering onherroepelijk is dient de belanghebbende te betalen. Aan belanghebbende worden minimaal twee betalingsherinneringen gestuurd met het verzoek om de vordering ineens of in termijnen te betalen. Er kunnen zich dan de volgende scenario’s voordoen:
De informatie dat de belanghebbende niet kan betalen omdat hij/zij veel schulden heeft kan meteen bekend zijn, of pas blijken nadat enkele betalingsherinneringen zijn verzonden. De informatie kan van belanghebbende zelf afkomstig zijn of ambtshalve bekend zijn. In dat geval ligt het voor de hand om belanghebbende te wijzen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening. Aan de hand van de bevindingen van schuldhulpverlening kan besloten worden hoe verder wordt omgegaan met de vordering. Als de belanghebbende geen gebruik wenst te maken van schuldhulpverlening maar ook niet wil betalen dan, zie b.
De informatie dat belanghebbende niet wil betalen kan eveneens meteen bekend zijn, of pas blijken nadat enkele betalingsherinneringen zijn verzonden. Ook hier kan de informatie van belanghebbende zelf afkomstig zijn of ambtshalve bekend zijn. Tevens wordt aangenomen dat belanghebbende niet wil betalen als belanghebbende wel schulden heeft maar geen gebruik maakt van schuldhulpverlening. In het geval dat iemand niet wil betalen, verdient het aanbeveling om gemotiveerd te beoordelen of de vordering in die situatie voorgelegd moet worden bij de kantonrechter (voor het verkrijgen van een executoriale titel) of dat de vordering buiten invordering moet worden gesteld.
In de Wmo 2015 is een overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht geldt ook voor personen die gebruik maken van een PGB. Het overgangsrecht houdt in dat de belanghebbende recht heeft op de huidige indicatie, maar niet per definitie van de hoogte van het bedrag. De hoogte van het bedrag is gebaseerd op het laagste tarief voor de voorziening in natura.
Bijlage 2 Protocol huishoudelijke hulp
Bijlage 3 Normenkader begeleiding
Er worden drie niveaus van groepsbegeleiding en individuele begeleiding onderscheiden: licht, middel en zwaar. Hieronder wordt weergegeven welk niveau van begeleiding wanneer van toepassing is.
1.2 Nieuwe maatwerkvoorzieningen groepsbegeleiding en individuele begeleiding
In onderstaande tabel is weergegeven welke nieuwe maatwerkvoorzieningen Wmo 2015 verzorgd worden voor groepsbegeleiding en welke “oude” AWBZ-producten daaraan gekoppeld zijn.
In onderstaande tabel is weergegeven welke nieuwe maatwerkvoorzieningen Wmo 2015 verzorgd worden voor individuele begeleiding en welke “oude” AWBZ-producten daaraan gekoppeld zijn.
1.3 De terreinen van beperkingen
We onderscheiden de volgende terreinen waarop beperkingen worden gemeten:
a. Zelfredzaamheid (waaronder ook bewegen en verplaatsen)
Er is sprake van lichte beperkingen als de belanghebbende is staat is om met enige stimulans en/of toezicht een sociaal leven vorm te geven, aankopen te doen en geld te beheren. Problemen in sociaal verkeer zijn meestal door er over te praten bij te sturen. De belanghebbende kan niet (meer) fietsen en/of autorijden en heeft soms hulpmiddel nodig bij verplaatsen buitenshuis. Voor functioneren in de woning zijn aanpassingen noodzakelijk.
Er is sprake van matige beperkingen als: het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is, de belanghebbende hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur en niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zich zelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die door hulpmiddelen ( en eventueel ondersteuning bij gebruik openbaar vervoer) kunnen worden gecompenseerd.
Er is sprake van zware beperkingen als: complexe taken moeten worden overgenomen, uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat, de belanghebbende niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluiten te nemen, moeite heeft met communiceren en afhankelijk is van regie van anderen voor het voeren van de regie. Als beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die onvoldoende door hulpmiddelen kunnen worden gecompenseerd. Verwaarlozing dreigt en zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.
Er is sprake van lichte beperkingen als de belanghebbende gedragsproblemen heeft die bijsturing vereisen, maar geen direct gevaar voor de zelfredzaamheid vormen. De gedragsproblemen kunnen doorgaans eenvoudig worden bijgestuurd door ouders, huisgenoten of school.
Er is sprake van matige beperkingen als: het er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional omdat de situatie anders verslechterd en het eigen omgeving van de belanghebbende slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien.
Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van belanghebbende en/of zijn omgeving in gevaar zijn en er continu professionele bijsturing nodig is.
Er is sprake van lichte beperkingen als er sprake is van lichte problemen op het gebied van geheugen, denken en informatieverwerking. Een hulpmiddel of enige aansturing is voldoende, overname van de taken is niet nodig.
Er is sprake van matige beperkingen als er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking.
Er is sprake van zware beperkingen als volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.
Er is sprake van lichte beperkingen als de belanghebbende soms problemen heeft bij oriëntatie en tijd en plaats maar kan dit meestal oplossen door te handelen op basis van routine. Het herkennen van personen levert geen problemen op.
Er is sprake van matige beperkingen als er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme. De situatie zal verslechteren zonder deskundige begeleiding.
Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, als de belanghebbende gedesoriënteerd is, taken moeten worden overgenomen en er ondersteuning nodig is bij de dagstructurering. Zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.
1.4 Omvang individuele begeleiding
Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, minimaal 1 maximaal 25 uur per week. Meer uren per week zijn indien nodig en duidelijk gemotiveerd mogelijk. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar of is er ook vaak toezicht nodig? Om te objectiveren hoeveel tijd er nodig is voor activiteiten en in welke frequentie zal gebruik worden gemaakt van een normtijden overzicht, dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van het CIZ en is aangepast aan de Wmo-werkwijze.
Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen: dat is gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn. Aangezien de gemeente indiceert en de hulp effectueert (als een soort CIZ en zorgkantoor in één) zal ook dit element bij de indicatie moeten worden betrokken.
Tabel: gemiddelde tijd en frequentie van activiteiten
Bijlage 4 Procedure aanvraag in beeld
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vat de procedure van de nieuwe Wmo samen in een infographic:
Bij het opstellen van dit plan kan de belanghebbende zich laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner. Als de onafhankelijke cliëntondersteuning niet op tijd beschikbaar is waardoor de belanghebbende dit plan niet binnen zeven dagen kan opstellen, dan verleent het college de belanghebbende uitstel voor het indienen van het plan.
Uitzondering hierop geldt voor de opvangvoorzieningen (zie 5.2.8).
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Gezien de nadruk op maatwerk, en de mogelijkheid om passende respijtzorg mogelijk te maken, is het mogelijk binnen de Wmo om geïndiceerde uren Kortdurend Verblijf op te sparen en in een keer te verzilveren.
Oefenen gaat samen met activiteiten 1 en 2. De van toepassing zijnde tijd wordt bij deze activiteiten opgeteld.