Organisatie | Steenwijkerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Tegenprestatie Participatiewet Steenwijkerland 2015 |
Citeertitel | Verordening Tegenprestatie Participatiewet Steenwijkerland 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Nieuwe regeling | 13-01-2015 Gemeenteblad 2015, nr. 15976 | 2015/4 |
De raad van de gemeente Steenwijkerland;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 november 2014;
gelet op artikelen 8a, eerste lid onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 35, onderdeel b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
overwegende dat in het beleidsplan Participatiewet uitgangspunten zijn neergelegd met betrekking tot de uitvoering van de tegenprestatie;
Verordening Tegenprestatie Participatiewet Steenwijkerland 2015.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers ( IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen ( IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie
Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die additioneel van aard zijn opdragen als tegenprestatie voor zover deze:
Deze verordening wordt aangehaald als de Verordening Tegenprestatie Participatiewet Steenwijkerland 2015.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 januari 2015
Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. In artikel 9, eerste lid onder c van de Participatiewet, artikel 35 onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers ( hierna IOAW) en artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ( hierna: IOAZ) is dit vastgelegd.
De regering meent dat de tegenprestatie een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. naar het oordeel van de regering zijn dit noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.
Het wordt nadrukkelijk niet als re-integratie instrument gezien, maar het betreft het leveren van een nuttige bijdrage aan de samenleving. Naar zijn aard is/mag de tegenprestatie niet gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en niet als re-integratie-instrument worden gezien. verder mag het accepteren van passende arbeid of re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Werk gaat boven uitkering.
Aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, bepaalt het college de aard, duur en omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Daarbij moeten in de verordening vastgelegde criteria in acht worden genomen. Als een tegenprestatie wordt opgelegd moet sprake zijn van een duidelijke omschrijving van de te verrichten werkzaamheden.
Artikel 9 lid 2 van de Participatiewet, artikel 37a, eerste lid, van de IOAW en artikel 37a eerste lid, van de IOAZ maken het mogelijk dat het college tijdelijk ontheffing verleent van de plicht een tegenprestatie te verrichten wanneer dringende redenen aanwezig zijn. Het verrichten van zorgtaken kan als dringende reden worden aangemerkt.
Daarnaast is de plicht tot tegenprestatie niet van toepassing in geval van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (artikel 9 lid 5 Participatiewet) of wanneer sprake is van en alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing zoals bedoeld in artikel 9a, eerste lid (artikel 9 lid 7 Participatiewet), artikel 38, eerste lid van de IOAW ( artikel 37a, vierde lid, van de IOAW) en artikel 38 eerste lid, van de IOAZ ( artikel 37a, vierde lid van de IOAZ).
Net als bij het niet-nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand of uitkering ingevolge de IOAW of IOAZ kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke maatregelenverordening.
Artikel 8a, eerste lid, onder b van de Participatiewet, artikel 35, onderdeel d, van de IOAW en artikel 35, onderdeel d, van de IOAZ , verplichten de raad bij verordening regels vast te stellen. Uit artikel 7, eerste lid onder c, artikel 34, eerste lid, onderdeel b, IOAW en artikel 34, eerste lid, onderdeel b, van de IOAZ, volgt dat het college beleid ontwikkeld in verband met het verrichten van een tegenprestatie.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en artikel 35, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
De definities waarbij de afstand tot de arbeidsmarkt wordt genoemd sluiten aan bij het kader dat de raad heeft gegeven in het Beleidsplan Participatiewet.
Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie
Aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde werkzaamheden wordt de aard, de duur en de omvang van de op te leggen tegenprestatie vastgelegd. het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van de tegenprestatie. Uit jurisprudentie volgt dat rekening moet worden gehouden met omstandigheden waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers “naar vermogen” verricht.
Er mag geen sprake zijn van verdringing; de activiteit mag niet zijn gericht op de toeleiding tot de arbeidsmarkt en wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze wordt verricht.
De tegenprestatie moet passend zijn. Dat wil zeggen dat ze aansluit bij het vermogen van de belanghebbende, bij de individuele omstandigheden en de persoonlijke situatie. daarbij kan worden gedacht aan: reistijd, beschikbaarheid kinderopvang, leeftijd, opleiding, achtergrond, persoonlijke kwaliteiten. Vrijwilligerswerk dat al wordt uitgevoerd kan mogelijk als tegenprestatie worden aangemerkt.
Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie
Het college bepaalt uiteindelijk of een tegenprestatie wordt opgelegd. Daarbij neemt ze in acht wat de raad beleidsmatig heeft vastgesteld.
Wat betreft vrijstelling staat onder de inleiding al wat daarover in de Participatiewet, IOAW en IOAZ is bepaald. Daarnaast wordt de groep die nog relatief dicht bij de arbeidsmarkt staat (tot 12 maanden in de uitkering) vrijgesteld. Zij worden geacht nog makkelijker op de arbeidsmarkt terug te kunnen keren en daarom meer gefocust te zijn op re-integratie activiteiten.
Mantelzorg van een bepaalde inhoud en omvang kan als tegenprestatie gelden. Hierover kan het college nader regels stellen. Vanuit de kamerbehandeling van de wet komt in elk geval voort dat: