Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 gemeente Velsen |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 gemeente Velsen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Per 1 april 2012 vervalt: de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2006 gemeente Velsen
Wet werk en bijstand, artikel 8
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2012 | 01-01-2015 | - | 08-03-2012 De Jutter / De Hofgeest, 29 maart 2012 | R12.023 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
1.In deze verordening wordt verstaan onder:
indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;
Toelichting op de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Velsen 2012.
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder c juncto artikel 30 van de wet. Bij de inwerkingtreding van de WWB heeft de raad bij besluit van 13 mei 2004 de onder de Algemene bijstandswet al geldende verordening van toepassing verklaard. Uit oogpunt van deregulering, uitvoerbaarheid en duidelijkheid is die verordening herzien.
De Verordening toeslagen en verlagingen WWB 2006 is – net als de oude verordening - opgesteld op basis van de criteria rechtvaardigheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid. De belangrijkste wijzigingen per 1-1-2007 waren een sterke vereenvoudiging van de toeslagen en verlagingen (alleen nog 10% of 20% toeslag) en verruiming van de inkomensgrenzen van inwonende kinderen.
Met de wijziging van de WWB op 1-1-2012 was het noodzakelijk de verordening te herzien. Directe aanleiding is de introductie van de begrippen ‘gezin en gezinsnorm’ in de wet. De begrippen in de verordening zijn hierop afgestemd. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een bepaling op te nemen over de toeslag voor 21- en 22-jarigen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De werking van deze verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. De artikelen 27 en 28 WWB maken ook categoriale verlagingen mogelijk voor uitkeringsgerechtigden van 18, 19 en 20 jaar. Deze uitkeringsgerechtigden hebben echter al een lagere norm (de jongerennorm), omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht.
Wanneer het niet toepassen van de verordening op uitkeringsgerechtigden van 18,19 of 20 jaar onredelijke uitkomsten geeft, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18, eerste lid, van de wet de bijstand lager vast te stellen.
Alleenstaanden en alleenstaande ouders die de kosten niet met een ander kunnen delen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20% van de gezinsnorm. Dit volgt uit artikel 30, tweede lid, onder a, van de wet.
Bij huur van een kamer van een kamerverhuurbedrijf wordt de kamer als zelfstandige wooneenheid aangemerkt en bestaat recht op de maximale toeslag van 20% van de gezinsnorm. Of hiervan sprake is, moet blijken uit de concrete feiten en omstandigheden. Criteria kunnen zijn: het contract, het antwoord op de vraag of er een hoofdbewoner is of dat er sprake is van alle faciliteiten om van zelfstandige bewoning te kunnen spreken.
Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat de uitkeringsgerechtigde bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en energiekosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigde de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde zelf.
Omdat de uitkeringsgerechtigde niet alle noodzakelijke kosten van bestaan kan delen, ontvangt hij wel een toeslag, maar deze is lager dan de toeslag van het eerste lid en bedraagt 10% van de gezinsnorm. De toeslag is ook 10% als meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de uitkeringsgerechtigde.
Voor huur van kamers bij een kamerverhuurbedrijf wordt verwezen naar de toelichting op het eerste lid.
Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen. De verzorgende neemt bepaalde taken van de verzorging op zich die anders zouden zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.
Zorgbehoevenden en verzorgenden, tussen wie een eerste- of tweedegraads bloedverwantschap bestaat, worden op grond van artikel 4 van de wet eveneens niet aangemerkt als degenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.
De vorige versies van deze verordening kenden geen afwijkende toeslagen voor 21- en 22-jarigen. De wet geeft hier wel de mogelijkheid voor, als het college van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, de hoogte van de toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid (artikel 29 WWB).
De bijstandsnorm voor een 21-jarige met een toeslag van 20% is gelijk aan het voor hem geldende minimum jeugdloon. Bij een 22-jarige is het verschil ruim honderd euro. In de praktijk blijkt dat jongeren minder gemotiveerd zijn om actief naar werk uit te zien als ze er (financieel) niet beter van worden.
Om die reden wordt de toeslag voor een 21-jarige nu bepaald op 0% en voor een 22-jarige op 10% van de gezinsnorm. Daarmee komt de totale uitkering uit op ongeveer 70% van het voor hen geldende minimum jeugdloon, welk percentage overeenkomt met de verhouding tussen de bijstandnorm met 20% toeslag ten opzichte van het minimumloon vanaf 23 jaar.
Het tweede lid bepaalt dat als de kosten met een ander kunnen worden gedeeld, de toeslag voor de 22-jarige 0% worden. Dat is in lijn met artikel 3. Bij de 21-jarige verandert in dat geval niets omdat deze al geen toeslag ontvangt.
Artikel 5 Verlaging gezinsnorm
Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en energiekosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigden de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigden zelf. Deze verlaging is het spiegelbeeld van de toeslag van 10% in artikel 3 lid 2
Artikel 6 Verlaging bij ontbreken woonkosten
Het college verlaagt de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 WWB als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie. De verlaging is vastgesteld op 18%. Dit percentage is de verhouding tussen de basishuur ingevolge de Wet op de huurtoeslag en de gezinsnorm.
Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning geen woonkosten zijn verbonden verlaagt het college de norm met 18% van de gehuwdennorm (bijvoorbeeld bij kraakwoningen).
In het tweede lid wordt aangegeven dat toepassing van een verlaging er niet toe kan leiden dat de uitkering (inclusief eventuele toeslag) lager wordt dan de norm, als bedoeld in artikel 21 van de wet. Dit geldt alleen voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder. Belanghebbenden dienen minimaal over het normbedrag als bedoeld in artikel 21 van de wet te kunnen beschikken.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Eén van de kenmerken van de Wet werk en bijstand is afstemming van de bijstand op de feitelijke behoefte in het individuele geval. Aan dit beginsel wordt ook inhoud gegeven door de mogelijkheid de hoogte van toeslagen en verlagingen af te stemmen op de zeer bijzondere individuele situatie van de belanghebbende.
Om verkregen rechten niet te hoeven herzien en uit een oogpunt van eenvoudige uitvoerbaarheid is bepaald dat jongeren die op de dag direct voor de inwerkingtreding van deze verordening al een toeslag van 20% (of 10% bij kostendeling) hadden, deze behouden bij ongewijzigde omstandigheden. Daartoe wordt ook een onderbreking van de bijstand korter dan 30 dagen gerekend.