Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Velsen

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 gemeente Velsen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVelsen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 gemeente Velsen
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 gemeente Velsen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Per 1 april 2012 vervalt: de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2006 gemeente Velsen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artikel 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201201-01-2015-

08-03-2012

De Jutter / De Hofgeest, 29 maart 2012

R12.023

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 gemeente Velsen

 

 

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012 gemeente Velsen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen.

1.In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Velsen;

  • c.

    woning: een woning, een woonwagen of een woonschip;

  • d.

    woonkosten: indien een huurwoning wordt bewoond, de geldende huurprijs; of

indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • e.

      gezinsnorm: de norm als bedoeld in artikel 21 eerste lid van de wet.

    • f.

      verzorgingsbehoevende: persoon, degene ten aanzien van wie het college heeft vastgesteld dat hij niet tot een gezin behoort op grond van artikel 4, vijfde lid van de wet.

    • 2.

      Voor zover niet anders bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 2 Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van een gezin gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien alle gezinsleden jonger zijn dan 65 jaar en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn.

Hoofdstuk 3 Het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Verhogingscriteria

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de alleenstaande of de alleenstaande ouder die verzorgingsbehoevende is, dan wel in wiens woning een verzorgingsbehoevende zijn hoofdverblijf heeft, niet in aanmerking genomen als een ander, die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

Artikel 4 Toeslag 21- en 22-jarigen

  • 1.

    In afwijking van artikel 3 bedraagt de toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet voor:

    • a.

      een alleenstaande van 21 jaar 0% van de gezinsnorm;

    • b.

      voor een alleenstaande 22-jarige 10% van de gezinsnorm.

  • 2.

    Als de 22 jarige met één of meer anderen zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning, wordt de toeslag als bedoeld in het eerste lid 0% van de gezinsnorm.

Hoofdstuk 4 Het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 5 Verlagingen gezinsnorm

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gezinsnorm, als in de woning een ander dan dat gezin zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Verlagingen bij ontbreken woonkosten

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 18% van de gezinsnorm, indien een woning wordt bewoond waaraan geen woonkosten verbonden zijn.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid kan voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder niet leiden tot een uitkering, die lager is dan de norm als bedoeld in artikel 20, lid1 onder b, respectievelijk lid 2 onder b van de wet.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 7 Opdracht college

  • 1.

    De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2.

    Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

  • 3.

    Het college informeert de gemeenteraad jaarlijks over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 8 Hardheidsclausule

In gevallen waarin de toepassing van deze verordening een bijzondere hardheid zou betekenen voor de belanghebbende is het college bevoegd om af te wijken van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 6.

Toelichting op de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Velsen 2012.

Toelichting algemeen

Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder c juncto artikel 30 van de wet. Bij de inwerkingtreding van de WWB heeft de raad bij besluit van 13 mei 2004 de onder de Algemene bijstandswet al geldende verordening van toepassing verklaard. Uit oogpunt van deregulering, uitvoerbaarheid en duidelijkheid is die verordening herzien.

De Verordening toeslagen en verlagingen WWB 2006 is – net als de oude verordening - opgesteld op basis van de criteria rechtvaardigheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid. De belangrijkste wijzigingen per 1-1-2007 waren een sterke vereenvoudiging van de toeslagen en verlagingen (alleen nog 10% of 20% toeslag) en verruiming van de inkomensgrenzen van inwonende kinderen.

Met de wijziging van de WWB op 1-1-2012 was het noodzakelijk de verordening te herzien. Directe aanleiding is de introductie van de begrippen ‘gezin en gezinsnorm’ in de wet. De begrippen in de verordening zijn hierop afgestemd. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een bepaling op te nemen over de toeslag voor 21- en 22-jarigen.

Toelichting per artikel

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 Categorieaanduiding

De werking van deze verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. De artikelen 27 en 28 WWB maken ook categoriale verlagingen mogelijk voor uitkeringsgerechtigden van 18, 19 en 20 jaar. Deze uitkeringsgerechtigden hebben echter al een lagere norm (de jongerennorm), omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht.

Wanneer het niet toepassen van de verordening op uitkeringsgerechtigden van 18,19 of 20 jaar onredelijke uitkomsten geeft, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18, eerste lid, van de wet de bijstand lager vast te stellen.

Artikel 3 Verhogingscriteria

Lid 1

Alleenstaanden en alleenstaande ouders die de kosten niet met een ander kunnen delen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20% van de gezinsnorm. Dit volgt uit artikel 30, tweede lid, onder a, van de wet.

Bij huur van een kamer van een kamerverhuurbedrijf wordt de kamer als zelfstandige wooneenheid aangemerkt en bestaat recht op de maximale toeslag van 20% van de gezinsnorm. Of hiervan sprake is, moet blijken uit de concrete feiten en omstandigheden. Criteria kunnen zijn: het contract, het antwoord op de vraag of er een hoofdbewoner is of dat er sprake is van alle faciliteiten om van zelfstandige bewoning te kunnen spreken.

Lid 2

Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat de uitkeringsgerechtigde bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en energiekosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigde de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde zelf.

Omdat de uitkeringsgerechtigde niet alle noodzakelijke kosten van bestaan kan delen, ontvangt hij wel een toeslag, maar deze is lager dan de toeslag van het eerste lid en bedraagt 10% van de gezinsnorm. De toeslag is ook 10% als meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de uitkeringsgerechtigde.

Voor huur van kamers bij een kamerverhuurbedrijf wordt verwezen naar de toelichting op het eerste lid.

Lid 3

Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen. De verzorgende neemt bepaalde taken van de verzorging op zich die anders zouden zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.

Zorgbehoevenden en verzorgenden, tussen wie een eerste- of tweedegraads bloedverwantschap bestaat, worden op grond van artikel 4 van de wet eveneens niet aangemerkt als degenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 4 21- en 22-jarigen

De vorige versies van deze verordening kenden geen afwijkende toeslagen voor 21- en 22-jarigen. De wet geeft hier wel de mogelijkheid voor, als het college van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, de hoogte van de toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid (artikel 29 WWB).

De bijstandsnorm voor een 21-jarige met een toeslag van 20% is gelijk aan het voor hem geldende minimum jeugdloon. Bij een 22-jarige is het verschil ruim honderd euro. In de praktijk blijkt dat jongeren minder gemotiveerd zijn om actief naar werk uit te zien als ze er (financieel) niet beter van worden.

Om die reden wordt de toeslag voor een 21-jarige nu bepaald op 0% en voor een 22-jarige op 10% van de gezinsnorm. Daarmee komt de totale uitkering uit op ongeveer 70% van het voor hen geldende minimum jeugdloon, welk percentage overeenkomt met de verhouding tussen de bijstandnorm met 20% toeslag ten opzichte van het minimumloon vanaf 23 jaar.

Het tweede lid bepaalt dat als de kosten met een ander kunnen worden gedeeld, de toeslag voor de 22-jarige 0% worden. Dat is in lijn met artikel 3. Bij de 21-jarige verandert in dat geval niets omdat deze al geen toeslag ontvangt.

Artikel 5 Verlaging gezinsnorm

Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en energiekosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigden de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigden zelf. Deze verlaging is het spiegelbeeld van de toeslag van 10% in artikel 3 lid 2

Artikel 6 Verlaging bij ontbreken woonkosten

Het college verlaagt de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 WWB als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie. De verlaging is vastgesteld op 18%. Dit percentage is de verhouding tussen de basishuur ingevolge de Wet op de huurtoeslag en de gezinsnorm.

Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning geen woonkosten zijn verbonden verlaagt het college de norm met 18% van de gehuwdennorm (bijvoorbeeld bij kraakwoningen).

In het tweede lid wordt aangegeven dat toepassing van een verlaging er niet toe kan leiden dat de uitkering (inclusief eventuele toeslag) lager wordt dan de norm, als bedoeld in artikel 21 van de wet. Dit geldt alleen voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder. Belanghebbenden dienen minimaal over het normbedrag als bedoeld in artikel 21 van de wet te kunnen beschikken.

Artikel 7 Individualisering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Eén van de kenmerken van de Wet werk en bijstand is afstemming van de bijstand op de feitelijke behoefte in het individuele geval. Aan dit beginsel wordt ook inhoud gegeven door de mogelijkheid de hoogte van toeslagen en verlagingen af te stemmen op de zeer bijzondere individuele situatie van de belanghebbende.

Artikel 9 Overgangsrecht

Om verkregen rechten niet te hoeven herzien en uit een oogpunt van eenvoudige uitvoerbaarheid is bepaald dat jongeren die op de dag direct voor de inwerkingtreding van deze verordening al een toeslag van 20% (of 10% bij kostendeling) hadden, deze behouden bij ongewijzigde omstandigheden. Daartoe wordt ook een onderbreking van de bijstand korter dan 30 dagen gerekend.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.