Organisatie | Schiedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam houdende regels omtrent de gemeenschappelijke regeling RBG Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep |
Citeertitel | Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Heffen en invorderen van gemeentelijke- en waterschapsbelastingen en het uitvoeren van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor de deelnemende gemeenten |
De dagelijkse besturen van de hoogheemraadschappen van Delfland en van Schieland en de Krimpenerwaard en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Delft, Schiedam en Vlaardingen hebben tevens deze regeling vastgesteld.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | artikel 1, 6, 20, 31, 35, 51, bijlage 2 | 05-12-2017 | 17INT00453 | ||
24-01-2015 | 01-01-2015 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 06-01-2015 Staatscourant, 23-01-2015 | 14INT00586 |
De dagelijkse besturen van de hoogheemraadschappen van Delfland en van Schieland en de Krimpenerwaard en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Delft, Schiedam en Vlaardingen;
het om redenen van kwaliteit, continuïteit, efficiency en effectiviteit gewenst is om op basis van een gemeenschappelijke regeling samen te werken in een gezamenlijke belastingorganisatie ter uitvoering van belastingtaken van gemeenten en waterschappen en ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
de hoogheemraadschappen van Delfland en van Schieland en de Krimpenerwaard sinds 1 januari 2010 op dit gebied samenwerken in de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep, de gemeente Delft daarbij per 1 januari 2013 is aangesloten, de gemeente Vlaardingen daarbij per 1 januari 2014 is aangesloten en dat de gemeente Schiedam wil aansluiten bij deze gemeenschappelijke regeling;
Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken;
HOOFDSTUK 1: BEGRIPSBEPALINGEN
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
heffingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van de RBG, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet, belast met de heffing van belastingen en als bedoeld in artikel 30, achtste lid, juncto artikel 1, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken, juncto artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, belast met de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
ambtenaar van de RBG: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van de RBG, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel c, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel c, van de Waterschapswet, belast met de heffing of invordering van belastingen en met de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
belastingdeurwaarder: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van de RBG, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel d, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel d, van de Waterschapswet, dan wel een als belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;
HOOFDSTUK 2: HET OPENBAAR LICHAAM
Het rechtsgebied waarvoor deze regeling geldt omvat het grondgebied van de gemeenten en het beheersgebied van de waterschappen.
Het bestuur van de RBG bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. De heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de belastingdeurwaarder en de ambtenaar van RBG behoren tot het bestuur voor zover aan hen krachtens artikel 232, vierde lid, van de Gemeentewet onderscheidenlijk artikel 124, vijfde lid, van de Waterschapswet bevoegdheden zijn toegekend.
HOOFDSTUK 3: BELANGEN EN BEVOEGDHEDEN
Op alle besluiten die voorafgaand aan een wijziging van het takenregister zijn genomen en op alle belastbare feiten blijft de regeling van toepassing zoals deze op het moment van het nemen van het betreffende besluit dan wel het ontstaan van het belastbare feit luidde. Ten aanzien van deze besluiten en belastbare feiten blijft de Regionale Belasting Groep het bevoegd gezag.
HOOFDSTUK 4: HET ALGEMEEN BESTUUR
Bevoegdheden van het algemeen bestuur
Alle bevoegdheden die in de regeling niet expliciet aan het dagelijks bestuur, de voorzitter of een ander bestuursorgaan zijn toegekend, komen toe aan het algemeen bestuur.
HOOFDSTUK 5: HET DAGELIJKS BESTUUR
Eén lid wordt aangewezen uit de door het hoogheemraadschap van Delfland aangewezen leden van het algemeen bestuur; één lid wordt aangewezen uit de door het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard aangewezen leden van het algemeen bestuur en één lid wordt aangewezen uit de door de gemeenten aangewezen leden van het algemeen bestuur.
Bevoegdheden van het dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is bevoegd tot:
het instellen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad tegen een uitspraak van het gerechtshof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
het spoedshalve instellen van beroep of het maken van bezwaar, alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, tot het verzoeken om schorsing van het aangevochten besluit of om voorlopige voorziening ter zake, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de RBG of aan het bestuur van de RBG hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt. Het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar wordt ingetrokken indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet hetzij in zijn eerstvolgende vergadering, hetzij binnen drie maanden bekrachtigt;
uitoefenen van de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken, zijn toegekend aan de Minister van Financiën, respectievelijk de colleges.
HOOFDSTUK 7: DE HEFFINGSAMBTENAAR, DE INVORDERINGSAMBTENAAR, DE AMBTENAAR VAN DE RBG EN DE BELASTINGDEURWAARDER
De heffingsambtenaar heeft, ter zake van de belastingen en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing van de deelnemers.
De invorderingsambtenaar heeft, ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering van de deelnemers.
De ambtenaar van de RBG heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder p en q en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel d, van de Waterschapswet en artikel 231, tweede lid, onderdeel d, van de Gemeentewet.
De belastingdeurwaarder heeft, ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet, zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder van de deelnemers.
HOOFDSTUK 9: FINANCIËN EN ADMINISTRATIE
Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks vóór 15 april de algemene financiële en beleidsmatige kaders, voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting dient, aan de vertegenwoor-digende organen.
De deelnemers staan gezamenlijk garant voor de juiste betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van de door de RBG af te sluiten langlopende leningen, kasgeldleningen en in rekening courant op te nemen gelden, naar verhouding van de in het eerste lid bedoelde bijdragen op 1 januari van het jaar waarin de rente en aflossing verschuldigd is.
Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks vóór 15 april de voorlopige jaarrekening aan de vertegenwoordigende organen.
Het dagelijks bestuur zendt periodiek aan de colleges van de deelnemers een overzicht van de te heffen, geheven, in te vorderen en ingevorderde belastinggelden als mede een overzicht van de kwijtscheldingen. De frequentie van deze informatievoorziening is geregeld in het in deze regeling bedoelde prestatiecontract.
De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien onder meer in de aanwijzing van een of meer accountants als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek belast met het onderzoek van de jaarrekening, alsmede met het ter zake uitbrengen van een verslag, dat behalve de verklaring bij de jaarrekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.
HOOFDSTUK 10: GESCHILLENBEHANDELING
Over geschillen tussen de deelnemers onderling of tussen deelnemers en het bestuur van de RBG over de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling wordt beslist door gedeputeerde staten, zoals bepaald in artikel 28 van de wet. Voorafgaand daaraan wordt het geschil ter advisering voorgelegd aan een door het algemeen bestuur samengestelde geschillencommissie. Nadat advies is uitgebracht neemt het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een besluit.
HOOFDSTUK 11: TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING, OPHEFFING
Het dagelijks bestuur van een waterschap of het college van een gemeente dat wenst toe te treden tot de regeling dient het verzoek tot toetreding met inbegrip van de verkregen toestemming van het algemeen bestuur van dat waterschap of de gemeenteraad van die gemeente, in bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur legt het verzoek ter advisering voor aan het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur zendt het verzoek tot toetreding met het advies van het algemeen bestuur aan de colleges en verzoekt de deelnemers tot het nemen van een besluit omtrent de verzochte toetreding. Van hun besluit stellen de deelnemers het algemeen bestuur, binnen 3 maanden na het verzoek daartoe, schriftelijk in kennis.
Na ontvangst van de in het vierde lid vermelde kennisgeving wordt een, in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen, registeraccountant opdracht verleend een liquidatieplan op te stellen als ware tot opheffing van het openbaar lichaam besloten. Het liquidatieplan wordt vastgesteld door het algemeen bestuur en de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.
HOOFDSTUK 12 OVERIGE BEPALINGEN
Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot het vroegtijdig signaleren en bijsturen van situaties die de belangen van de RBG en daarmee de belangen van de deelnemers kunnen schaden. Deze regels voorzien in ieder geval in een procedure waardoor conflicten of misstanden in de directie of het dagelijks bestuur, tijdig worden geëscaleerd naar een naast-hoger niveau.
HOOFDSTUK 13 OVERGANGSRECHT EN SLOTBEPALINGEN
Toetreding, wijziging regeling, inwerkingtreding wijziging regeling en benoeming algemeen bestuur
Ten aanzien van belastbare feiten, die betrekking hebben op de belastingjaren vóór 2015, kan het college van de gemeente Schiedam bij afzonderlijke besluiten de bevoegdheden tot heffing en invordering aan het dagelijks bestuur, de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van de RBG en de belastingdeurwaarder van de RBG, overdragen.
Dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard,
secretaris-directeur, dijkgraaf,
M.J.H. van Kuijk mr. J.H. Oosters
Dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland,
secretaris-directeur, dijkgraaf,
mr. drs. P.I.M. van den Wijngaart mr. M.A.P. van Haersma Buma
Burgemeester en wethouders van de gemeente Delft,
gemeentesecretaris, burgemeester,
mr. J. Krul mr. drs. G.A.A. Verkerk
Burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen,
gemeentesecretaris, burgemeester,
ir. C. Kruyt A.B. Blase
Burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam,
gemeentesecretaris, burgemeester,
ir. J.C. van Ginkel MCM C.H.J. Lamers
Bijlage 1 bij artikel 6, tweede lid, van de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep
Het hoogheemraadschap van Delfland heeft aan de RBG de heffing en invordering van de volgende belastingen overgedragen:
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft aan de RBG de heffing en invordering van de volgende belastingen overgedragen:
Bijlage 2 Besluit Takenregister Regionale Belasting Groep
De gemeente Delft heeft aan de RBG overgedragen:
De gemeente Vlaardingen heeft aan de RBG overgedragen:
Toelichting op de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep
Op een gemeenschappelijke regeling tussen de colleges van waterschappen en gemeenten zijn de meeste bepalingen die handelen over samenwerking tussen gemeentebesturen van overeenkomstige toepassing. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.
Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam. Het algemeen bestuur bestaat uit zeven leden. De colleges van beide waterschappen wijzen uit hun midden elk twee leden aan. De colleges van de gemeenten wijzen uit hun midden elk een lid aan. De colleges wijzen uit hun midden elk een plaatsvervanger aan die een lid bij verhindering vervangt. Een lid van het algemeen bestuur mag geen ambtenaar bij het samenwerkingsverband zijn. Bovendien geeft de wet een opsomming van onverenigbare functies.
Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is gekoppeld aan het lid zijn van het college van de deelnemer. Wanneer men ophoudt lid van het college te zijn, houdt men tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur. Een lid van het algemeen bestuur kan daarnaast door zijn eigen college ontslag worden verleend. Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen, tenzij in de regeling staat vermeld dat een andere stemverhouding van toepassing is. Dit geldt bijvoorbeeld bij de vaststelling van de begroting en de jaarrekening van de RBG. Daarbij geldt wel meervoudig stemrecht voor de leden van het algemeen bestuur, wat inhoudt dat ieder lid aangewezen door een van de waterschappen achttien stemmen heeft (ieder waterschap heeft dus 36 stemmen), het lid aangewezen door Delft heeft twaalf stemmen, en de leden aangewezen door Schiedam en Vlaardingen hebben ieder acht stemmen. In totaal zijn er 100 stemmen. Het aantal stemmen per deelnemer is gebaseerd op het percentage kostenaandeel van de deelnemer in de begroting 2015 (na wijziging als gevolg van de toetreding van de gemeente Schiedam).
In het reglement van orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur is een procedure opgenomen voor het geval de stemmen staken.
De wet bepaalt dat het dagelijks bestuur van een gemeenschappelijk openbaar lichaam moet bestaan uit de voorzitter en tenminste twee andere leden. Zij worden aangewezen door en uit het algemeen bestuur. In de gemeenschappelijke regeling is ervoor gekozen dat het dagelijks bestuur uit drie leden bestaat. De vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van de beide waterschappen wijzen ieder een lid aan, de vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van de gemeenten wijzen samen een lid aan. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur is gekoppeld aan dat van het algemeen bestuur. Wanneer iemand ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur houdt hij van rechtswege op lid te zijn van het dagelijks bestuur. Een lid van het dagelijks bestuur kan tevens door het algemeen bestuur worden ontslagen wegens gebrek aan vertrouwen.
Het algemeen bestuur is belast met de algemene bestuurlijke verantwoordelijkheid en aangelegenheden, waaronder de kaderstellende en controlerende bevoegdheden. Daarnaast is het algemeen bestuur bevoegd tot het aanwijzen en ontslaan van de voorzitter en leden van het dagelijks bestuur zoals hierboven beschreven. Het algemeen bestuur stelt tevens de begroting (alsmede wijzigingen), de jaarrekening en de bijdragen van de deelnemers vast.
Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden (zoals benoeming van ambtenaren) en de voorbereidingen en uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur. Daarnaast bezit het dagelijks bestuur de taken en bevoegdheden zoals omschreven in de gemeenschappelijke regeling.
De bevoegdheden van algemeen en dagelijks bestuur worden uitgeoefend met inachtneming van een nadere overeenkomst die de deelnemers met de RBG afsluiten. Het gaat daarbij om het zogenaamde prestatiecontract, waarin vastgelegd wordt welke prestaties de RBG moet leveren ten behoeve van zijn deelnemers.
De directeur vervult de rol van secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Hij ondersteunt in die rol het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. Hij tekent (naast de voorzitter) de stukken die van de besturen uitgaan. Daarnaast kunnen bevoegdheden van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de voorzitter in mandaat worden uitgeoefend door de directeur. Dit is geregeld in het Mandaatbesluit van de RBG.
Regeling bijdragen, begroting en jaarrekening
De deelnemers van het samenwerkingsverband dienen jaarlijks bij te dragen in de kosten van de bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband. De bijdragen en de berekeningswijze daarvan worden vastgesteld door het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband. Dit vindt plaats bij de vaststelling van de begroting en de jaarrekening. Uit een oogpunt van flexibiliteit is ervoor gekozen om in de gemeenschappelijke regeling zelf geen criteria voor de verdeling van de kosten op te nemen. Dat geldt ook voor de frequentie en tijdstippen waarop de deelnemers hun bijdragen verschuldigd zijn. Dit wordt opgenomen in het prestatiecontract tussen de RBG en de deelnemers.
In afwijking van de algemene regel stelt het algemeen bestuur de begroting en de jaarrekening vast op basis van unaniem genomen besluiten. De regeling voor de totstandkoming van de begroting en de jaarrekening vloeien voort uit het bepaalde in de artikelen 67, 67a en 68 van de Wgr.
Voor de controle en inrichting van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden stelt het algemeen bestuur regels vast, conform de regels die daarvoor gelden voor gemeenten (zie art. 68 lid 6 Wgr). In deze regels wordt ook voorzien in de controle van de jaarrekening.
Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing.
De Wgr bepaalt dat onder het treffen van een regeling mede wordt verstaan toetreden tot, uittreden uit, wijzigen en opheffen van een regeling. Dit betekent dat evenals voor het aangaan van de regeling ook voor toetreding, uittreding en wijziging van de regeling de medewerking van de deelnemers en de toestemming daarvoor van hun vertegenwoordigende organen is vereist. Naast het besluit van een nieuwe deelnemer om aan de regeling deel te willen nemen moeten ook de al bestaande deelnemers aan de regeling daartoe besluiten. Zowel de besluiten tot toetreding van een nieuwe deelnemer door het betreffende college, alsmede die tot instemming met een toetreding van een nieuwe deelnemer door de al aan de regeling deelnemende colleges behoeven de toestemming van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.
Uitgangspunt bij de regeling van de uittreding is dat een deelnemer uit de regeling moet kunnen treden maar dat de uittreding gepaard moet gaan met een regeling van de financiële gevolgen die recht doet aan de financiële belangen van de achterblijvende deelnemers. Uittreding door een deelnemer kan voor de regeling en de overige deelnemers namelijk ingrijpende gevolgen hebben. Om de gevolgen van uittreding goed te regelen zijn daarover in artikel 43 een aantal bepalingen opgenomen. Bij uittreding van een deelnemer wordt een fictief liquidatieplan opgesteld. In dit plan worden alle verplichtingen opgenomen die de uittredende partij in acht dient te nemen ten opzichte van de deelnemers die achterblijven in de gemeenschappelijke regeling. Dit plan wordt door het algemeen bestuur vastgesteld. Op basis van dit plan worden voor de uittredende deelnemer de financiële verplichtingen bij uittreding vastgesteld. De uittredende deelnemer is gehouden om binnen zes maanden aan de vastgestelde financiële verplichtingen te voldoen en de kosten van het opstellen van het liquidatieplan te betalen. Gedurende de eerste drie jaar na toetreding is het niet mogelijk om weer uit te treden. Dit is gedaan om de continuïteit van de regeling te waarborgen. Na het besluit tot opheffing vindt de liquidatie van het openbaar lichaam plaats. Hiermee is het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam belast. De liquidatie vindt plaats op basis van een door het algemeen bestuur, de deelnemers gehoord, vastgesteld liquidatieplan.
Inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling
De gemeenschappelijke regeling treedt in werking op 1 januari 2015. Na de bekendmaking van het besluit is de gemeente Schiedam toegetreden tot de gemeenschappelijke regeling en zijn de hierin genoemde bevoegdheden van de gemeente ook daadwerkelijk overgedragen. Vanaf dat moment zijn dus het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter, de directeur en de ambtenaren van de Regionale Belasting Groep bevoegd. Deze delegatie heeft echter geen terugwerkende kracht. Voor besluiten die vóór de inwerkingtreding zijn genomen door het college van Schiedam blijft gelden dat het college van de gemeente Schiedam of de aangewezen ambtenaren bevoegd is om deze af te handelen. Wel voorziet de gemeenschappelijke regeling in de mogelijkheid dat het college van de gemeente Schiedam ten aanzien van belastbare feiten, die betrekking hebben op de belastingjaren vóór 2015, bij afzonderlijke besluiten de bevoegdheden tot heffing en invordering aan het dagelijks bestuur, de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van de RBG en de belastingdeurwaarder kan overdragen.