Organisatie | Geldrop-Mierlo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bomenverordening Geldrop-Mierlo 2014 |
Citeertitel | Bomenverordening Geldrop-Mierlo 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Bomenverordening |
Geen
Gemeentewet, art. 149
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-10-2014 | Nieuwe regeling | 29-09-2014 Middenstandsbelangen, 08-10-2014 | GM2014.0374 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
beschermde houtopstand: bijzondere beschermwaardige houtopstand met een bijzondere leeftijd, schoonheid- of zeldzaamheidswaarde of een bijzondere functie voor de omgeving die daarom is opgenomen in de lijst als bedoeld in artikel 11 van deze verordening (thans bekend als: “overzicht waardevolle particuliere bomen”).
monument: een door de gemeente, provincie of het Rijk als zodanig aangewezen onroerende zaak ten aanzien waarvan een beperkingenbesluit, als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder b onder 2° tot en met 5° Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken in de openbare registers, is opgenomen.
vellen: rooien; kappen; verplanten; het voor meer dan 20% snoeien van de kroon of verwijderen van het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.
Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 2 is niet vereist ingeval de activiteit vellen betrekking heeft op:
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 kan de burgemeester toestemming geven tot direct vellen (noodkap), indien sprake is van acuut gevaar of een daarmee vergelijkbare situatie van spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid.
Artikel 8: Intrekking of wijziging
De omgevingsvergunning als genoemd in artikel 2 kan worden ingetrokken of gewijzigd:
indien het een vergunning voor het vellen van meer dan één houtopstand betreft, geldt dat de vergunning kan worden ingetrokken indien niet alle houtopstanden, binnen de in lid 3 genoemde termijn, geveld zijn behoudens de in lid 3 gestelde bevoegdheid tot het in de vergunning voorschrijven van een langere termijn.
Indien niet ter plaatse dan wel binnen redelijk te achten afstand kan worden herplant, dan wel dat herplant naar het oordeel van het bevoegd gezag naar maatstaven van redelijkheid onvoldoende compensatie biedt voor het vellen van de houtopstand, kan het bevoegd gezag aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de houtopstand niet mag worden geveld alvorens een geldelijke bijdrage is gestort in het gemeentelijk herplantfonds.
Tot aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere daarvoor benodigde vergunningen, ontheffingen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures zijn verleend en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.
Indien tegen de in het vijfde lid bedoelde besluiten nog de mogelijkheid open staat om hiertegen een bezwaar of beroep in te dienen kan aan de vergunning voorts het voorschrift worden verbonden dat niet tot het vellen van de houtopstand wordt overgegaan indien binnen de daarvoor openstaande termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend totdat op dat verzoek is beslist.
Artikel 10: Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien niet ter plaatse dan wel binnen redelijk te achten afstand kan worden herplant, dan wel dat herplant naar het oordeel van het bevoegd gezag naar maatstaven van redelijkheid onvoldoende compensatie biedt voor het vellen van de houtopstand dan wel dat de herplant ook niet na het in artikel 9 lid 2 onder c bedoelde aantal pogingen aanslaat, kan het bevoegd gezag bepalen dat door de in het eerste lid genoemde (rechts)personen een geldelijke bijdrage dient te worden gestort in het gemeentelijk herplantfonds. De hoogte van de geldelijke bijdrage wordt bepaald door de boomwaarde van de reeds gevelde houtopstand.
Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:
Artikel 12: Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op 0,5 meter (gemeten vanaf het midden van de voet van de boom) voor bomen en op nihil voor heesters en heggen in privaat eigendom en op nihil voor bomen, heesters en heggen die staan op openbaar terrein.
Artikel 13: Bestrijding van boomziekten
Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is gelast, verplicht binnen de bij last vast te stellen termijn:
Artikel 15: Uitzicht belemmerende beplanting
De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting welke aan het Wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, op te binden of te verwijderen na aanschrijving door het bevoegd gezag, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen.
Het bevoegd gezag beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17 van de Boswet ten gevolge van een verbod tot vellen van een houtopstand.
Hij die handelt in strijd met het bij of krachtens artikel 13, tweede lid, artikel 14 bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke beoordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van bevoegd gezag of door de burgemeester aangewezen personen.
Artikel 20: Anti-hardheidsbepaling
Het bevoegd gezag kan in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager afwijken van het bepaalde in of bij deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 september 2014,
G.A.A. van Luijn M.J.D. Donders-de Leest
griffie voorzitter
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
In het eerste artikel van de verordening worden de in de verordening gebezigde begrippen gedefinieerd. Wanneer er verschil mocht zitten tussen de definiëring van een begrip in deze verordening ten opzichte van andere (lagere) regelgeving of notities, prevaleert de definiëring van deze verordening. Hetzelfde is het geval bij verschillen tussen deze definiëring en hetgeen daarover mogelijkerwijs in het algemeen taalgebruik of enig jargon wordt verstaan.
Niet ieder begrip behoeft toelichting. Daarom komen uitsluitend die begrippen waarbij nadere toelichting op zijn plaats is hieronder aan bod.
Onder a. bebouwde kom De afbakening van het begrip is van belang vanwege meerdere redenen. Zo is dit van belang voor de herplantplicht van provincie/waterschappen aangezien zij de herplantplicht buiten de bebouwde kom moeten uitvoeren. Daarnaast is binnen de bebouwde komt de compensatie-eis uit de Boswet niet van toepassing. Ten derde is een kennisgeving aan het bevoegd gezag bij een grote velling niet nodig. Tenslotte geeft het duidelijkheid: er is maar één regeling en één bevoegd gezag waar het gaat om houtopstanden binnen de bebouwde kom.
Onder b. beschermde houtopstand- Dit zijn bomen die de gemeente als zeer waardevol of als toekomstig zeer waardevol beschouwd.
De lijst bevat de bomen op de door het college vastgestelde lijst van beschermde bomen. Deze lijst wordt periodiek herzien en kan geleidelijk worden. Op het moment van de inwerkingtreding van de verordening is een lijst, genaamd het “overzicht van waardevolle particuliere bomen” aanwezig. In artikel 22 lid 1 van de verordening wordt expliciet aangegeven dat deze lijst voor wat betreft de werking van deze verordening wordt geacht te zijn aangewezen conform deze verordening.
Onder c. bevoegd gezag De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geeft de term “bevoegd gezag” weer. Voor de aanvraag tot vergunning of ontheffing tot het vellen van houtopstanden is een aanvraag tot een omgevingsvergunning vereist. Daarom dient de term “bevoegd gezag‟ gehanteerd te worden i.p.v. burgemeester en wethouders. De Wabo schrijft voor dat de omgevingsvergunning wordt verleend door één bevoegd gezag en dat één procedure wordt doorlopen met één procedure van rechtsbescherming. Niet altijd is het college van B&W het bevoegd gezag. Het kan voorkomen dat het college van Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag is of de minister. De verantwoordelijkheid voor het besluit en de handhaving op grond van de verordening ligt bij hetzelfde bevoegd gezag. Ook wijziging of intrekking van de omgevingsvergunning ligt dan bij datzelfde bevoegd gezag.
In enkele gevallen (met name bij noodkap en binnentreden) is de burgemeester te allen tijde het bevoegd bestuursorgaan. Dit komt naar voren doordat, daar waar dit van toepassing is, de burgemeester expliciet in de tekst wordt vermeld.
Onder d. bomen effect analyse Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomen effect analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.
e. boom Afbakening van het begrip boom is van belang voor het onderscheid tussen bomen en andere houtopstanden. Beplanting wordt als boom aangemerkt bij een dwarsdoorsnede van de stam vanaf 10 cm. Zouden we deze definitie ook van toepassing verklaren op artikel 12, dan zou, tot deze doorsnede is bereikt, beplanting als heg worden gezien. Pas vanaf een dwarsdoorsnede van 10 cm zou verwijdering uit de verboden zone kunnen worden geëist. Er bestaat beplanting (bijvoorbeeld coniferen) die vaak als heg wordt toegepast maar die al metershoog kan worden, voordat de doorsnede van 10 cm is bereikt.
Er is daarom voor gekozen deze definitie niet van toepassing te laten zijn op artikel 12.
h. boomwaarde De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.
i. gebouw en k. bouwwerk De definities „gebouw‟ en „bouwwerk‟ zijn toegevoegd om de vrijstelling van het kapverbod voor houtopstand die op minder dan 2 meter uit een gevel staan te beperken tot gevels van gebouwen. Voor de definitie van deze begrippen is aangesloten bij de definities in de bestemmingsplannen en bouwverordening.
j. dunning Het begrip „dunning‟ beperkt tot een selectieve velling die dient als periodieke onderhoudsmaatregel ter bevordering van de ontwikkeling van de overblijvende houtopstand en/of onderbegroeiing.
l. houtopstand De kernbegrippen “boom” en “houtopstand” zijn zodanig gedefinieerd dat duidelijk is dat de bescherming van de bomenverordening betrekking kan hebben op meer dan bomen alleen. Er is geen ondergrens voor de diameter gedefinieerd. Dit biedt de mogelijkheid om beschermwaardige houtopstanden met een beperkte diameter toch als “beschermde houtopstand” aan te merken.
q. perceel De definiëring is van belang aangezien dit begrip in het ruimtelijk bestuursrecht met enige regelmaat tot discussie leidt. Kern is dat niet gekeken moet worden naar de kadastrale situatie, maar naar de feitelijke situatie. De beperking dat er sprake moet zijn van één rechtsorde leidt ertoe dat er wel een duidelijke samenhang moet bestaan.
r. vellen - Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het voor meer dan 20% snoeien van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. De eerste keer kandelaberen of knotten is vergunningsplichtig. Het in stand houden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is vergunningsvrij. Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningsplichtig.
Artikel 2: Kapverbod houtopstanden
In de bomenverordening wordt ten principale geen onderscheid gemaakt tussen houtopstand in privaat en publiek eigendom.
Vanuit het beleid om de onnodige regeldruk en werklast te verminderen is in de verordening een zestal benoemde situaties aangewezen waarvoor het niet nodig is een omgevingsvergunning aan te vragen.
Ad. 1. Het kapverbod is alleen van toepassing op bomen die al enige grootte hebben bereikt. De hypothese is dat jonge en kleine bomen in zijn algemeenheid geen grote natuur- of milieu, landschappelijke, beeldbepalende of cultuurhistorische waarde heeft.
Ad. 2. Er is sprake van een verruiming ten opzichte van het bestaande beleid in die zin dat bomen die minder dan 2 meter van de gevel van gebouwen staan zonder vergunning kunnen worden verwijderd. Hierbij moet worden gedacht aan bomen die dicht bij woningen en voor andere mensen toegankelijke gebouwen, zoals kantoren, scholen, kinderdagverblijven en winkels staan. In de regel is voor zowel boom als gebouw een dergelijke plaatsing dicht bij een gebouw niet optimaal en leidt te vaak tot erg grote investeringen in het onderhoud die niet in verband staan met het te bereiken doel, namelijk in stand houding van het groen.
Ad. 4. Hier is sprake van een verruiming nu voor beheersmaatregelen geen vergunningplicht meer van toepassing is.
Artikel 4: Beperkingen aan vrijgestelde kap
Voor bomen welke een bijzonder waarde vertegenwoordigen en voor bomen die verplicht zijn geplant om te voldoen aan de herplantingsplicht geldt de vrijstellingsregeling van artikel 3 niet.
Artikel 5: Aanvraag vergunning
De indieningsvereisten voor een omgevingsvergunning zijn in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) verplicht voorgeschreven. Buiten deze verplichte indieningsvereisten zijn in lid 2 aanvullende indieningsvereisten gesteld. De indieningsvereisten tezamen maken dat alle informatie aanwezig is om een goede inschatting te maken ten aanzien van de omgevingsvergunningverlening.
Aanvragers kunnen slechts zijn: eigenaren van of zakelijk gerechtigden tot een houtopstand. Zakelijk gerechtigden zijn in beginsel degenen die een notariële akte kunnen overleggen inzake een recht van erfpacht, pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of pootrecht betreffende de houtopstand.
Huurders hebben een persoonlijk en geen zakelijk recht. Zij moeten dus de schriftelijke
toestemming voor kapaanvraag van de verhuurder, die eigenaar van de houtopstand is,
overleggen. De eigenaar van een houtopstand kan bij (huur)overeenkomst of bij machtiging zijn huurders het recht tot omgevingsvergunningaanvraag verlenen. Na ontbinding van de huurovereenkomst is de zaaksgebonden omgevingsvergunning nog van toepassing op het project. Voorschriften van de omgevingsvergunning dienen dan door de eigenaar van het perceel nagekomen te worden.
Bij de toetsing van een aanvraag voor het vellen van een houtopstand wordt op grond van de weigeringsgronden in het tweede lid bepaald of een vergunning wordt verleend of geweigerd.
Voor de motivering zal verwezen moeten worden naar wet- en regelgeving en gemeentelijke beleidskaders zoals structuur-, bestemmings-, groen-, bomen- en landschapsplannen en eventueel daarbij behorende (beschermings)categorieën en beleidskaarten.
Bij de afweging van alle belangen kan gebruik worden gemaakt van beleidsregels voor de beoordeling van kapaanvragen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 3:46- 3:50 en 4:82 – 4:84) mag ter motivering van de vergunning worden verwezen naar gemeentelijk beleid zoals bestemmings-, groen-, bomen-, of landschapsplannen en bijbehorende (beschermings)categorieën en beleidskaarten.
Ad. a. De natuur- en milieuwaarde van de houtopstand
Iedere houtopstand heeft natuurwaarde. Deze weigeringsgrond wordt uitsluitend toegepast als de houtopstand levensruimte biedt aan beschermde plant en/of diersoorten, die aangewezen zijn door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, waaronder vleermuizen, maretak en alle vogels. Zie op de internetsite: www.minlnv.nl.
Ad. b De landschappelijke waarde van de houtopstand
Een houtopstand kan kenmerkend zijn voor de aanwezige landschapstypen in onze gemeente. Hier is een verwijzing naar een groen- bomen- of landschapsplan op zijn plaats.
Ad. c. De cultuurhistorische waarde van de houtopstand
Deze houtopstanden vertellen iets over de geschiedenis van de gemeente of zijn omgeving. Ook bomen die geplant zijn bij een bijzondere gebeurtenis vertegenwoordigen een cultuurhistorische waarde (herdenkings- of herinneringsbomen).
Ad. d. De waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon
Een houtopstand met een waarde voor het stads- en dorpsschoon heeft een uitstraling die verder reikt dan alleen de locatie en haar directe omgeving. De aanwezigheid van de houtopstand is met het oog op de schoonheidsbeleving van grote waarde voor de gemeente.
Ad. e. waarde voor leefbaarheid
Bij het bepalen van de bijdrage aan de leefbaarheid in de straat wordt, net als bij het beoordelen of een beeldbepalende waarde aanwezig is, gekeken of er binnen zichtsafstand een vergelijkbare houtopstand aanwezig blijft. Het uitgangspunt bij dit weigeringspunt is, dat bomen een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid voor de bewoners in de straat. Na het kappen van de betreffende houtopstand moet er nog genoeg houtopstand aanwezig zijn om de straat “aan te kleden”. De aankleding van de straat kan ook gerealiseerd worden met gemeentelijke bomen. In een straat waar binnen zichtsafstand meerdere gemeentelijke en/of particuliere bomen staan, zal de weigeringsgrond met
betrekking tot leefbaarheid niet voorkomen. Bij de leefbaarheid gaat het in feite om minder opvallende of aansprekende bomen dan in geval van beeldbepalendheid. Het is dan ook niet vanzelfsprekend dat bomen die een bijdrage leveren aan de leefbaarheid, op den duur de status ‘beeldbepalend’ krijgen.
Indien sprake is van gevaarzetting kan direct tot velling worden overgegaan. Het argument gevaarzetting is voorbehouden aan houtopstanden die als gevolg van schade (bijv. storm- bliksem of aanrijschade) of aantasting een acuut gevaar vormen voor personen of de omgeving. Voor het vellen van houtopstand die symptomen van verval vertoont maar geen acuut gevaar vormt dient een kapvergunning te worden aangevraagd. De bevoegdheid om op grond van gevaarzetting direct tot het vellen van houtopstand te besluiten behoort toe aan de burgemeester. De burgemeester kan deze bevoegdheid mandateren.
Op het besluit van de burgemeester zijn de normale bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, en meer in het bijzonder de bepalingen over beschikkingen, van toepassing. Dit betekent dat het besluit van de burgemeester op papier moet worden gezet en daartegen bezwaar kan worden gemaakt.
Artikel 8: Intrekking of wijziging
In dit artikel zijn de gronden aangeven voor intrekking, wijziging van de vergunning die
gelden voor vergunning van deze verordening ( art. 2.31 lid 2 Wabo).
De intrekking van de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand - indien
sprake van sanctie- is geregeld in hoofdstuk 5 Wabo en daarom niet in de verordening opgenomen. Het bevoegd gezag kan – bij wijze van sanctie – een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
Tevens is het mogelijk op grond van artikel 2.33, eerste lid onder e Wabo de vergunning die van rechtswege is verleend in te trekken indien deze betrekking heeft op een activiteit die ontoelaatbaar ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving heeft of dreigt te hebben en het opleggen van voorschriften daar geen oplossing voor biedt (art. 2.31, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo).
Procedureel volgt de wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning deze zelfde procedure als die bij de totstandkoming van de vergunning is gevolgd. Is dus bij de totstandkoming de reguliere procedure gevolgd, dan moet die ook gevolgd worden voor de wijziging of intrekking van die vergunning. Hetzelfde is het geval bij de uitgebreide procedure.
De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is.
De omgevingsvergunning heeft een zaaksgebonden karakter (art. 2.25 Wabo). Om die
reden is de vergunninghouder niet degene aan wie de vergunning is verleend, maar degene die verantwoordelijk is voor uitvoering. De naleving van de voorschriften m.b.t. herplant, valt daarom tevens onder zijn verantwoording. Wanneer de vergunning gelding krijgt voor een ander dan de aanvrager of houder van de vergunning moet tenminste een maand tevoren dit aan het bevoegd gezag worden meegedeeld (zie hiervoor het Besluit omgevingsrecht artikel 4.8 (Bor)). Dit onder vermelding van:
Herplantvoorschriften zijn concreet en eenduidig en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, gebeurt op beleidsmatige wijze. De uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een
rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant.
Burgemeester en wethouders bepalen de hoogte van de financiële bijdrage. Herplant zal zo nabij mogelijk worden uitgevoerd.
Artikel 5:18 Wabo biedt de mogelijkheid- indien sprake is van een herstel,- of
instandhoudingsactie van het velverbod, onder oplegging van last onder bestuursdwang of onder oplegging dwangsom, bij het besluit tot herplantverplichting tevens te bepalen dat de uitvoering van het besluit tevens geldt voor de rechtsopvolger.
Artikel 10: Herplant- / instandhoudingsplicht
Dit artikel bevat een regeling voor gevallen waarbij een boom zonder voorafgaande toestemming is geveld. Daarnaast bevat dit artikel in leden 4 en 5 de mogelijkheid om maatregelen te vorderen teneinde een houtopstand die ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd te beschermen.
Artikel 11: Beschermde houtopstand
Gekozen is om het begrip “houtopstand” te hanteren, doch dit nader te specificeren in die zin dat bijvoorbeeld hagen en heesters (die volgens de definitie ook onder het begrip ‘houtopstand’ worden verstaan) geen beschermde status kunnen krijgen. De nadruk ligt op bomen en diverse verschijningsvormen.
Duurzaam behoud van beschermde houtopstanden heeft een hoge prioriteit. Dergelijke houtopstanden worden door dit artikel extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een vergunning voor vellen wordt verleend.
Artikel 12: Afstand van de erfgrenslijn
Artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek geeft het verwijderingrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Maar in artikel 5:42 lid 2 is toegevoegd: "tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten".
Door de afstand te verkleinen zullen veel bomen, heesters en hagen beter beschermd worden aangezien – privaatrechtelijk – niet verwijdering gevorderd kan worden wanneer die boom, heester of haag dichter dan 2 meter van de erfgrens is gelegen.
Bovendien sluit het terugbrengen van de afstand tot de erfgrens aan bij de trend van de steeds kleiner worden achtertuinen en draagt er uit dit oogpunt aan bij dat een burger in een achtertuin een boom kan planten. Hetzelfde geldt overigens voor het van gemeentewege beplanten van groenstroken van beperkte omvang.
Voorts kan het ontstaan van burenruzies worden voorkomen omdat door het vergaand verkleinen van de maatvoering een modus om een conflict te beslechten wordt ontnomen.
Tenslotte kan door het op nihil stellen van de grens voor heesters en hagen bevorderd worden dat dit de natuurlijke begrenzing van het erf wordt c.q. deze aldus in stand blijven kan.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de in dit artikel bedoelde afstand niet van toepassing is wanneer de boom in een perceelsgrens staat die is gericht naar de openbare weg of een openbaar water. Hier is plaatsing op de perceelsgrens toegestaan.
Artikel 13: Bestrijding van boomziekten
Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen.
Artikel 14: Bescherming van gemeentebomen
In de praktijk werd een bepaling gemist om te kunnen reguleren wat op welke wijze aan gemeentelijke bomen wordt bevestigd. Ter zake is een algemeen verbod opgenomen om de bomen te beschermen en vervolgens daarop een uitzondering aangebracht om een reëel juridisch kader te scheppen. Van deze uitzondering dient zorgvuldig en terughoudend gebruik worden gemaakt en alleen toegepast in die gevallen dat de houtopstand niet beschadigd raakt. Overtreding van het verbod is aangemerkt als een strafbaar feit en kan uit dien hoofde gehandhaafd worden.
Artikel 15: Uitzicht belemmerende beplanting
De regeling in dit artikel is ingegeven door de dagelijkse praktijk. De oude regeling in de APV kende niet expliciet de mogelijkheid om in te grijpen op gevaarzettende situaties als gevolg van beplanting die het uitzicht belemmert. Dit was een gemis dat hierbij is gerepareerd. De aanschrijvingsbevoegdheid is neergelegd bij het bevoegd gezag. Veelal zal dit het college zijn.
Dit artikel is opgenomen vanwege de verplichting dit te doen in artikel 17 van de Boswet. Het gaat hierbij om vergoeding voor schade die iemand lijdt doordat een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand wordt geweigerd. In de praktijk is geen enkel geval van schadeuitkering op basis van dit artikel bekend. In de rechtspraak wordt niet snel onredelijk nadeel geacht te bestaan wanneer een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand geweigerd wordt.
De Wabo verbiedt in artikel 2.3 het handelen in strijd met een voorschrift uit een omgevingsvergunning. Door artikel 5.4 Invoeringswet Wabo is het handelen zonder omgevingsvergunning of het handelen in strijd met een omgevingsvergunning strafbaar gesteld in de Wet economische delicten. Om die reden zijn deze strafbepalingen niet van toepassing op dergelijk handelen. Dit betekent dat overtreding van artikel 2 en overtreding van voorschriften op grond van artikel 9 van de verordening als strafmaat een hechtenis van maximaal 6 maanden, taakstraf en/of een geldboete tot maximaal € 18.500 (artikel 6 Wed) heeft. De
boomwaarde kan verhogend op de geldboete werken. Indien de boomwaarde hoger is dan een vierde gedeelte van € 18.500, kan een geldboete worden opgelegd van maximaal € 74.000.
De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid van het instellen door Burgemeester en wethouders van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan publieke bomen of houtopstanden.
In beginsel staat het instellen van strafvervolging niet aan het instellen van een civiele procedure vanwege waardevermindering of verlies van de boom in de weg. Echter, in zulk geval zullen rechters en officieren terughoudend zijn omdat een persoon dan tweemaal kan worden aangepakt voor hetzelfde feit.
Artikel 18: Toezichthouders / artikel 19: Betreden gebouwen en terreinen
Ter toezicht op de naleving en het toezicht op de uitvoering en handhaving van het verbod een houtopstand te vellen of te doen vellen zonder omgevingsvergunning (art. 5.13 Wabo) zijn de aangewezen toezichthouders bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Hierbij dienen toezichthouders tevens te beschikken over een machtiging met toestemming tot betreden verstrekt door Burgemeester en wethouders.
Artikel 20: Anti-hardheidsbepaling
Niets is zo weerbarstig als de dagelijkse praktijk. Het kan niet op voorhand uitgesloten worden dat er gedurende de periode dat deze verordening in werking is, zich situaties voordoen waarin het (onverkort) volgen van de bepalingen uit deze verordening leidt tot onevenredig nadeel ten opzichte van één op een zeer beperkte groep belanghebbenden. Het is niet mogelijk om bij het opstellen van deze verordening de toekomstige dagelijkse praktijk vast te leggen. Om die reden is nadrukkelijk een anti-hardheidsbepaling opgenomen die het college de bevoegdheid geeft in concrete gevallen af te wijken van de bepalingen uit deze verordening. Van deze bevoegdheid moet zéér prudent en terughoudend gebruik worden gemaakt. Te allen tijde moet een afwijking worden voorzien van een adequate motivering die het ontstaan van negatieve precedentwerking tegengaat.