Organisatie | Brummen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel kostendelersnorm en verlaging bijstandsnorm 2015 Brummen |
Citeertitel | Beleidsregel kostendelersnorm en verlaging bijstandsnorm 2015 Brummen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze beleidsregels zijn vervangen door het verzamelbesluit nadere regels en beleidsregels Participatiewet, aanverwante regelingen (https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Brummen/643073/CVDR643073_1.html)
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 09-12-2020 | nieuwe regeling | 23-12-2014 | BW14.0783 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
norm: bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomens-voorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Onder commerciële prijs als bedoeld in artikel 22a Participatiewet, artikel 5 van de Ioaw en artikel 5 van de Ioaz wordt verstaan:
Artikel 3. Student als kostendeler
Onder student als bedoeld in artikel 22a lid 4 sub d van de Participatiewet, artikel 5 lid 12 sub d Ioaw en artikel 5 lid 12 sub d Ioaz wordt mede verstaan de student die uit Rijks kas bekostigd onderwijs volgt, maar door het bereiken van het maximale recht aan studiefinanciering of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten geen recht heeft op een toelage uit deze regelingen.
De artikelen 5 en 6 van deze beleidsregels zijn uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd met een uitkering ingevolge de Participatiewet en waarop de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet niet van toepassing is.
Zolang ten aanzien van een alleenstaande of een gezin een verlaging van de bijstandsnorm of toeslag wordt toegepast op grond van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 gemeente Brummen, wordt gedurende de periode van toepassing van artikel 78z, zesde lid, van de wet, geen verlaging op grond van deze beleidsregels toegepast.
Artikel 5. Verlaging norm wegens woonsituatie
De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt 15% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden of als er geen woning bewoond wordt.
Aldus vastgesteld in de B&W-vergadering d.d. 23 december 2014
gemeentesecretaris, E.V. Schmitz
wnd. burgemeester, A.J. van Hedel
Toelichting Beleidsregel kostendelersnorm en verlaging bijstandsnorm 2015 Brummen
Invoering van de kostendelersnorm per 1 januari 2015
Door de invoering van de Wet maatregelen WWB per 1 januari 2015 is een nieuwe systematiek voor de vaststelling van de uitkeringshoogte ontstaan. In plaats van een systeem van bijstandsnormen, toeslagen en verlagingen is nu sprake van een stelsel waarin de wet bijstandsnormen kent en daarnaast het aantal mensen in een huishouden bepalend is voor de hoogte van de uitkering (de zogenoemde kostendelersnorm: artikel 22a Participatiewet).
De kostendelersnorm houdt rekening met de voordelen van het delen van de kosten binnen één huishouden. Een belangrijk kenmerk van de kostendelersnorm is dat alle huisgenoten individueel recht op bijstand houden. Dit betekent dat als één van de huisgenoten (meer) inkomen gaat verwerven, dit geen gevolgen heeft voor de uitkering van de ander. Dus: het loont om aan het werk te gaan, omdat het loon niet wordt verrekend met de uitkeringen in het huishouden.
Overigens geldt voor gehuwden die niet met één of meer andere meerderjarige personen dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, een uitzondering. Zij worden als een gezin gezien, zodat het verwerven van inkomen door één van de echtgenoten wel consequenties heeft voor de gezamenlijke uitkering.
Vervallen van de Toeslagenverordening
Met het invoeren van de kostendelersnorm per 1 januari 2015 is de verplichting voor de gemeenteraad komen te vervallen om een Toeslagenverordening vast te stellen. Omdat er nog sprake is van overgangsrecht voor bestaande klanten tot 1 juli 2015, zal de Toeslagenverordening dan ook per 1 juli 2015 worden ingetrokken. In de Toeslagenverordening werd het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm geregeld. Verhoging door middel van het verlenen van een toeslag vond plaats als de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Verlaging was mogelijk in een viertal in de wet benoemde situaties:
De systematiek van de kostendelersnorm maakt het verlenen van een toeslag overbodig. Ook de verlagingsmogelijkheden zijn in de Participatiewet beperkt. De verlagingsmogelijkheden onder b en c zijn overgebleven.
Het college besluit de verlagingsmogelijkheid c: verlaging voor schoolverlaters niet toe te passen.
Het vervallen van de Toeslagenverordening per 1 juli 2015 heeft als gevolg dat alleen verlagingen kunnen worden toegepast als het college dit door middel van beleidsregels uitdrukkelijk bepaalt. Door middel van deze beleidsregel kostendelersnorm en verlaging bijstandsnorm 2015 Brummen vindt deze beleidsvaststelling plaats.
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
In artikel 22a van de Participatiewet, artikel 5 van de Ioaw en artikel 5 van de Ioaz wordt gesproken over een commerciële prijs. De hoogte van deze prijs is niet in dit artikel of de memorie van toelichting vastgelegd. In dit artikel wordt geregeld voor verschillende woonsituaties wat wordt verstaan onder Commerciële prijs.
Artikel 3. Student als kostendeler
In de tekst van artikel 22a lid 4 sub d van de Participatiewet, artikel 5 lid 12 sub d Ioaw en artikel 5 lid 12 sub d Ioaz is geregeld wanneer een studerende medebewoner niet wordt aangemerkt als kostendeler. In de wettekst is door middel van een aanpassing ook rekening gehouden met de situatie dat de medebewoner een studie volgt en over de gehele studieperiode geen recht meer heeft op studiefinanciering of WTOS. Denk hierbij aan de situatie dat iemand na 4 jaar Mbo-opleiding een Hbo-opleiding gaat volgen.
Lid 1 De werking van de beleidsregels is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 jaar of ouder, maar die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt en waarvoor de kostendelersnorm niet van toepassing is. Vanwege de lagere jongerennorm en kostendelersnorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar of kostendelers. In het geval er sprake is van gehuwden geldt dat beiden 21 jaar of ouder en jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd moeten zijn.
Lid 2 Bij de invoering van de Participatiewet en de Wet maatregelen WWB per 1 januari 2015 is overgangsrecht vastgesteld. Dit overgangsrecht houdt onder andere in dat de Toeslagenverordening tot 1 juli 2015 van kracht blijft (zie artikel 78z, zesde lid, Participatiewet). Dit betekent dat verlagingen die zijn toegepast op grond van de Toeslagenverordening die op 31 december 2014 van kracht zijn, hun gelding blijven houden tot 1 juli 2015 (tenzij de situatie op grond waarvan een verlaging is toegepast, wijzigt).
Door middel van de bepaling in artikel 4, tweede lid, van deze beleidsregels wordt voorkomen dat op grond van deze beleidsregels naast een verlaging op grond van de verordening ook nog een verlaging op grond van deze beleidsregels wordt toegepast. Deze bepaling is van belang tot 1 juli 2015 en zal vanaf die datum niet meer worden toegepast.
Artikel 5. Verlaging norm wegens woonsituatie
In dit artikel is bepaald dat de norm wordt verlaagd met 15% van de gehuwdennorm, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen woonlasten zijn verbonden of als er geen woning wordt bewoond.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder woonkosten verstaan:
a) indien een huurwoning wordt bewoond, de huurprijs of kale huur per maand;
b) indien een eigen woning wordt bewoond, de verschuldigde hypotheekrente per maand.
Ook in de situatie dat er maandelijks voor gas, water en licht wordt betaald, maar geen kale huur valt onder dit artikel.
Van lagere bestaanskosten als gevolg van woonsituatie is in ieder geval sprake:
Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door de belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm te verlagen op grond van artikel 27 van de Participatiewet. Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 van de Participatiewet noch in het kader van artikel 33, eerste lid, van de Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet.
De norm wordt tevens met 15% verlaagd als de belanghebbende geen woning bewoont. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Daarom is gekozen voor een verlaging van 15% van de gehuwdennorm.
Deze bepaling geeft de mogelijkheid aan het college om in uitzonderlijke gevallen maatwerk te leveren. Het moet dan gaan om gevallen waarin het toepassen van de regels uit deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard zouden leiden.
Artikel 7. Onvoorziene omstandigheden
Als zich situaties voordoen waarvoor deze beleidsregels geen oplossing bieden, dan beslist het college over de afhandeling hiervan.