Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Den Haag 2015 |
Citeertitel | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Den Haag 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp | 1/2015 |
Externe bijlage | Raadsvoorstel |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-05-2023 | diverse artikelen | 20-04-2023 | RIS314547 | ||
27-07-2021 | 01-01-2021 | 16-05-2023 | Art. 1.1, art. 1.4 vierde lid, art. 5.2 eerste lid, art. 8.4 vijfde lid en bijlage III, deel B onder 1.1, 1.2, 1.3, 2.1, 2.2 en 3.1 | 15-07-2021 | RIS309056 |
23-05-2019 | 01-01-2019 | 27-07-2021 | Artikel 2.2 en diverse wijzigingen in bijlage I, deel A en B, Bijlage IV, deel A en B | 16-05-2019 | RIS302182, 2019 |
07-02-2018 | 01-01-2018 | 23-05-2019 | art.1.2, 2.2, 5.2, 8.2, 8.3, bijlagen III, IV en V | 25-01-2018 | RIS298833, 2018 |
04-02-2015 | 01-01-2015 | 23-05-2019 | nieuwe regeling | 22-01-2015 Gemeentebald 17, 2015 | rv 2, 2015 |
PARAGRAAF 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder
Artikel 1.2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:
de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:
nieuwbouw van een lesgebouw of een voorziening voor lichamelijke oefening als bedoeld in bijlage I, deel B, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een lesgebouw of een voorziening voor lichamelijke oefening als bedoeld in bijlage I, deel B, al dan niet op dezelfde locatie. Onder nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een lesgebouw of een voorziening voor lichamelijke oefening wordt tevens verstaan het zoveel mogelijk vernieuwen van een niet-monumentaal gebouw, of een gedeelte daarvan, dat om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college niet kan worden gesloopt;
herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw en/of terrein veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;
huur van een sportterrein, dat niet het eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.
Onder de voorzieningen als vermeld onder a., sub 1, 2 en 3, worden tevens begrepen de toeslagen daarop als vermeld bij de desbetreffende voorzieningen in bijlage IV.
Artikel 1.3 Bouwvoorbereiding voorzieningen
Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 1.2, onder a sub 1° kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereidingen. In dat geval is het bepaalde in paragraaf 8 van toepassing.
Artikel 1.4 Vaststelling vergoeding voorzieningen
Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen als bedoeld in artikel 1.2, onder a, sub 1, 2, 4, 5 en 6, en onder d en e, alsmede de bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 1.3.
De niet inde eerste volzin genoemde voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten.
Indien er voor de voorzieningen als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1, sub 2 en onder d aantoonbaar sprake is van extra, locatiegebonden bouwkosten kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een opslag te verstrekken boven de geldende normbedragen. Dit stelt het bevoegd gezag in staat de bouwkosten te voldoen vanwege door het college gestelde randvoorwaarden op het gebied van stedenbouw en welstand, een beperkt beschikbare bouwkavel, buitengewone bouwplaatskosten, het aansluiten van nieuwbouw op de maatvoering van een te handhaven gebouw(deel) en overige kosten die samenhangen met onvermijdelijke locatiegebonden omstandigheden, alle zulks ter goedkeuring van het college.
Voor het indienen van een dergelijk verzoek is paragraaf 2 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1.5 Informatieverstrekking
Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.
Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van het onderwijsloket of, voor zover deelektronische weg daartoe niet is geopend een door het college vastgesteld formulier.
De in het tweede lid onder a genoemde basisgegevens omvatten:
gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting en een per gewone post toe te zenden afschrift van de door het bevoegd gezag aan de accountbeheerder, conform een door het college vastgesteld model, verleende volmacht ten behoeve van het gebruik van het onderwijsloket;
gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit het brinnummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:
De in het tweede lid onder c genoemde gegevens omvatten in ieder geval:
de gereedmelding van een op het programma onderwijshuisvesting in enig jaar toegekende voorziening, dan wel de melding van ingebruikneming of medegebruik van een voorziening. Het bevoegd gezag verstrekt deze gegevens uiterlijk op de datum van oplevering van de voorziening, dan wel de datum van ingebruikneming of medegebruik;
PARAGRAAF 2 Programma en overzicht: Aanvragen programma
Artikel 2.1 Indiening aanvraag
Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma dient uiterlijk op 31 januari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma te zijn ontvangen door het college. Hiervoor kan op grond van artikel 1.1, onder a van deze verordening in de regel uitsluitend gebruik gemaakt worden van het onderwijsloket. Indien géén gebruik van het onderwijsloket gemaakt kan worden, dient per aan te vragen voorziening gebruik te worden gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Artikel 2.2 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
In aanvulling op de in eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:
een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2, onder a, sub 5 tot en met 7 en artikel 1.2, onder e. Indien de aard en de omvang van een voorziening als bedoeld in artikel 1.2, onder b en c daartoe aanleiding geeft, kan het college de prognose-eis laten vervallen. Inzending van een prognose blijft achterwege indien het bevoegd gezag zich bij het doen van een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 conformeert aan de gemeentelijke prognose;
een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit herstel van een constructiefout of uit revitalisering van een monumentaal schoolgebouw. Hiertoe dient een onderbouwde rapportage conform NEN 2767 van een onafhankelijke, ter zake deskundig adviesbureau te worden bijgevoegd. Inzending van een bouwkundige rapportage blijft achterwege indien de gevraagde voorziening in een door het college opgesteld indicatief meerjareninvesteringsplan is opgenomen. Indien het bedrag van het totaal aantal aanvragen voor investeringen in enig jaar het budget daarvoor overschrijdt, bepaalt het college een prioriteitsvolgorde op basis van een daartoe in opdracht van het college op te stellen rapportage.
een uitgewerkt voorlopig ontwerp (VO+) voor wat betreft plattegronden, gevelbeeld en doorsnedes, zoals omschreven in de DNR 2011 rechtsverhouding opdrachtgever - architect met een stichtingskostenoverzicht conform NEN2631 en een onderbouwde reëel geplande datum van aanbesteding en start bouw, voor wat betreft de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen als vermeld in artikel 1.2, onder a, sub1, en artikel 1.2, onder d. Indien geen VO+ kan worden overgelegd, dient de aanvraag ten minste te duiden op een zodanig stadium van bouwvoorbereiding dat de voorziening naar het oordeel van het college redelijkerwijs in het jaar na vaststelling van het programma uitvoerbaar is;
voor zover de gewenste voorziening betrekking heeft op de voorziening revitalisering monumentale gebouwen tevens:
1. een verklaring van een onafhankelijk, ter zake deskundig adviesbureau dat het gebouw, na revitalisering op een (zo veel mogelijk) vergelijkbaar technisch niveau zal zijn gebracht met nieuwbouw, en
2. een verklaring van het schoolbestuur:
Het geheel of gedeeltelijk ontbreken van de vereiste gegevens kan bij gebruikmaking van het onderwijsloket leiden tot het niet ter behandeling elektronisch kunnen indienen van de aanvraag.
In alle overige gevallen deelt het college bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid dit voor 15 februari mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluit het college alsnog de aanvraag niet te behandelen.
Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de aanvraag is ingediend, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 1.5, vierde lid onder 1.
Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, kan het college besluiten de aanvraag af te wijzen.
Artikel 2.3 Opgave ingediende aanvragen
Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen voor 1 mei een opgave van de ingevolge artikel 2.1 en artikel 8.1 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.
PARAGRAAF 3 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht
Artikel 3.1 Toelichting aanvraag
Na het in behandeling nemen van een aanvraag door het college, kan de aanvraag voor 1 mei volgend op de datum als genoemd in artikel 2.1 door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van het college.
Artikel 3.2 Overleg programma en overzicht
Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het college zendt het concept van het verslag toe aan alle bevoegde gezagsorganen. Binnen één week na de dag van toezending maken de bevoegde gezagsorganen aan het college schriftelijk hun opmerkingen over het verslag kenbaar. Vervolgens stelt het college, met inachtneming van de opmerkingen, het verslag definitief vast. Het vastgestelde verslag wordt meegewogen bij de besluitvorming als bedoeld in het eerste lid.
PARAGRAAF 4 Vaststelling bekostigingsplafond, programma overzicht
De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:
Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, toereikend zijn.
Artikel 4.4 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.
PARAGRAAF 5 Uitvoering programma
Artikel 5.1 Overleg wijze van uitvoering
Binnen twaalf weken nadat het collegebesluit over het programma aan de bevoegde gezagsorganen isbekend gemaakt, treden het college en de aanvrager met elkaar in overleg over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening indien hierom door een der partijen schriftelijk wordt verzocht. In dit overleg wordt alle informatie vertrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij kunnen, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt worden over onder meer:
Artikel 5.2 Instemming bouwplannen en begroting: toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden: overlegging offertes
Met betrekking tot voorzieningen als bedoel in artikel 5.1 dient de aanvrager met inachtneming van de eventueel hierover op grond van het overleg als bedoeld in artikel 5.1 gemaakte afspraken, voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, de bouwtekeningen bestaande uit de situatietekening, de doorsneden, de gevels, de plattegronden met de functie per ruimte, een opgave van het te realiseren bruto vloeroppervlak, de omgevingsvergunning indien benodigd en de desbetreffende stichtingskostenbegroting conform NEN 2631 ter instemming in bij het college.
Met betrekking tot de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen als bedoeld in artikel 1.2, onder a sub 1, 2, en onder d omvat het bouwplan in ieder geval de nodige maatregelen die ertoe leiden dat het schoolgebouw rolstoelvriendelijk is, een en ander in lijn met het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de wetgeving inzake passend onderwijs.
De aanvrager overlegt met inachtneming van de eventueel hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 5.1 aan het college tevens minimaal drie aan de aanvrager uitgebrachte offertes of inschrijvingsbiljetten met proces verbaal van aanbesteding, voorzien van de inschrijfbegroting van de geselecteerde partijen voor de uitvoering van de voorziening. Het opvragen van offertes of de inschrijving op het werk vindt niet eerder plaats dan nadat de aanvrager jegens het college op basis van een begroting van de stichtingskosten heeft aangetoond dat realisatie van de bouw gekwalificeerd kan worden als financieel haalbaar. Voor de vaststelling van het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening is de offerte of het inschrijvingsbiljet met de laagste prijsstelling dan wel de economisch meest voordelige inschrijving (EMVI) bepalend.
Binnen vier weken na ontvangst beslist het college over de instemming met het bouwplan en de stichtingskostenbegroting als bedoeld in het eerste lid. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan en de stichtingskostenbegroting deelt het college de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.
Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden, waaronder begrepen de ontwikkeling van het leerlingenaantal, ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd.
Bij een naar oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.
Het bepaalde in het eerste, het tweede en het derde lid vindt in ieder geval geen toepassing indien het voorzieningen betreft als bedoeld in artikel 1.2, onder a sub 5 en 6 of voorzieningen, dan wel toeslagen daarop die op het programma zijn opgenomen tot en met een bedrag gelijk aan het drempelbedrag voor onderhandse enkelvoudige aanbesteding van werken als vermeld in bijlage IV. Het college verstrekt hiertoe aan de aanvrager een algemene uitvoeringsbeschikking.
Betaalbaarstelling van het per afzonderlijke voorziening toegekende bedrag, of een gedeelte daarvan, vindt op verzoek van de aanvrager plaats. Hiervoor wordt uitsluitend gebruikgemaakt van het onderwijsloket. Het verzoek vermeldt de hoogte van het bedrag waarvan betaling wordt verzocht alsmede het kenmerk van de toekenning. Bij elk verzoek tot betaalbaarstelling worden door de aanvrager de facturen met de bijbehorende betalingsbewijzen, die de uitgaven verantwoorden, meegezonden alsmede voor die gevallen waarop artikel 5.2, vierde lid, van toepassing is, het op grond van bijlage IV, deel B vereiste aantal offertes, open begroting, inschrijvingsbiljetten of overeenkomsten inzake aannemings- en installatiewerkzaamheden en advieskosten, dan wel huurovereenkomsten.
Ten aanzien van de voorzieningen als bedoel in artikel 1.2, onder a, sub 5 en 6, worden door de aanvrager alleen bescheiden ingezonden die enkel betrekking hebben op één van deze twee voorzieningen.
Indien en voor zover bij de definitieve vaststelling en betaalbaarstelling van het per voorziening toegekende genormeerde vergoedingsbedrag een onderschrijding blijkt, kan het college indien de aanvrager hierom heeft verzocht bij de aanvraag om definitieve vaststelling en betaalbaarstelling besluiten het aldus vrijvallende bedrag toe te kennen ter dekking van een overschrijding bij de vaststelling van het genormeerde vergoedingsbedrag ten behoeve van andere aan de aanvrager toegekende voorzieningen.
Artikel 5.4 Vervallen aanspraak op bekostiging
De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op het door het college vastgestelde tijdstip waarop de bekostiging daadwerkelijk een aanvang kan nemen een onherroepelijke bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten. Een afschrift hiervan dient uiterlijk op 15 oktober van het in de eerste volzin genoemde jaar door het college te zijn ontvangen. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht vermeldt de aanvangsdatum. De in de eerste volzin bedoelde huur- of erfpachtovereenkomst vermelden de datum van inwerkingtreding. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.
De aanspraak op bekostiging van het resterende krediet voor een toegekende voorziening vervalt, indien de voorziening niet uiterlijk op 31 december van het derde jaar, te rekenen vanaf de aanvang van het jaar waarvoor de voorziening is toegekend, is gerealiseerd en de aanvraag tot subsidievaststelling niet uiterlijk op deze datum is ontvangen. Indien door het college op verzoek van de aanvrager uitstel verleend is als bedoeld in het derde lid, dient voor “het jaar waarvoor de voorziening is toegekend” te worden gelezen: het jaar, waarin de termijn als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van dit artikel, verloopt.
Het college kan de termijn als bedoeld in het vierde lid ambtshalve verlengen, indien de voorziening na opdrachtverstrekking als bedoeld in het eerste lid niet binnen deze termijn kan worden afgerekend, als gevolg van bijzondere omstandigheden die naar het oordeel van het college niet voor rekening van de aanvrager kunnen worden gelaten.
In afwijking van de in het vierde lid gestelde termijn dient de aanvraag tot betaalbaarstelling van de voorziening huur als bedoeld in artikel 1.2, onder a, sub 3, over een (deel van een) kalenderjaar uiterlijk binnen zes maanden na het verstrijken van bedoeld kalenderjaar door het college te zijn ontvangen. De aanspraak op bekostiging van het (resterende) krediet voor de toegekende voorziening vervalt, indien niet aan het gestelde in de vorige volzin is voldaan.
PARAGRAAF 6 Aanvragen met spoedeisend karakter
Artikel 6.1 Indiening aanvraag
Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van hetonderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hiervoor kan géén gebruik gemaakt worden van het onderwijsloket en dient gebruik te worden gemaakt van een door het college
De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 2.2, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:
een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2 onder a, sub 5 tot en met 7 en artikel 1.2, onder e. Indien de aard en omvang van een voorziening als bedoeld in artikel 1.2, onder b en c daartoe aanleiding geeft, kan het college de prognose-eis laten vervallen. Inzending van een prognose blijft achterwege indien het bevoegd gezag zich bij het doen van een aanvraag als bedoeld in artikel 6.1 conformeert aan de gemeentelijke prognose;
Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager.
De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.
PARAGRAAF 7 Beoordeling aanvraag met spoedeisend karakter: uitvoering besluit
Artikel 7.1 Tijdstip beslissing
Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag of binnen twaalf weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.
Indien een beschikking niet binnen twaalf weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvragerdaarvan in kennis en noemen daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:
Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.4, derde lid, laatste volzin.
Artikel 7.3 Uitvoering beslissing
Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 5.1, 5.2 en 5.3 is van toepassing, met uitzondering van het in het derde lid van artikel 5.3 bepaalde en de in tweede lid van artikel 5.2 genoemde termijn van vier weken. In dat geval beslist het college binnen twee weken.
Indien het college een beschikking, als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, heeft afgegeven, dient binnen een termijn van drie maanden na de datum van bekendmaking van de beschikking, waarbij de voorziening met spoedeisend karakter is toegekend, een bouwopdracht te zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst te zijn gesloten.
Artikel 7.4 Vervallen aanspraak bekostiging
Indien niet voor de in artikel 7.3 tweede lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachterovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 5.4, eerste lid van overeenkomstige toepassing.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.
De aanspraak op bekostiging van het resterende krediet voor een toegekende voorziening met spoedeisend karakter, als bedoeld in artikel 6.1, vervalt indien de voorziening niet uiterlijk binnen een termijn van 9 maanden, te rekenen vanaf de bekendmaking van de beschikking als bedoeld in artikel 7.2 is gerealiseerd en afgerekend.
PARAGRAAF 8 Bekostiging kosten bouwvoorbereiding
Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 1.3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor een bekostiging van de kosten van de bouwvoorbereiding. Hiervoor kan op grond van artikel 1.1. aanhef, en onder l van deze verordening in de regel uitsluitend gebruik gemaakt worden van het onderwijsloket. Indien géén gebruik van het onderwijsloket gemaakt kan worden dient per aan te vragen bekostiging van de kosten van bouwvoorbereiding gebruik te worden gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Het geheel of gedeeltelijk ontbreken van de vereiste gegevens kan bij gebruikmaking van het onderwijsloket leiden tot het niet ter behandeling elektronisch kunnen indienen van de aanvraag.
In alle overige gevallen deelt het college bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid dit voor 15 februari mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 2.2, derde en vijfde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.2 Toelichting en overleg aanvraag
Alvorens het college een besluit neemt met betrekking tot het besluit over de aanvraag om een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 3.2 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.3 Beschikking op aanvraag
Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in het programma bouwvoorbereiding overeenkomstig het bepaalde in Bijlage IV, deel A, aanhef, vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en het college.
Betaalbaarstelling van het toegekende bedrag, of een gedeelte daarvan, vindt op verzoek van de aanvrager plaats. Hiervoor wordt uitsluitend gebruikgemaakt van het onderwijsloket. Het verzoek vermeldt de hoogte van het bedrag waarvan betaling wordt verzocht alsmede het kenmerk van de toekenning. Bij het verzoek tot betaalbaarstelling worden door de aanvrager de facturen met de bijbehorende betalingsbewijzen, die de uitgaven verantwoorden, meegezonden alsmede afschriften van de contracten met architect en adviseurs.
Artikel 8.4 Vervallen aanspraak bekostiging
De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 1 oktober van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet voor 15 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.
De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.
De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt niet, indien de aanvrager met instemming van het college tot de conclusie komt dat een bouwplan volgend op de bouwvoorbereiding onhaalbaar is of de noodzaak tot realisatie daarvan is komen te vervallen. Eenzelfde aanspraak heeft de aanvrager aan wie niet eerder een bouwvoorbereiding is toegekend.
De aanspraak op bekostiging van het resterende krediet voor een toegekende bouwvoorbereiding vervalt, indien de bouwvoorbereiding niet uiterlijk op 31 december van het derde jaar, te rekenen vanaf de aanvang van het jaar waarvoor de vergoeding bouwvoorbereiding is toegekend, is afgerond en de aanvraag tot subsidievaststelling niet uiterlijk op deze datum is ontvangen. Indien door het college op verzoek van de aanvrager uitstel verleend is als bedoeld in het derde lid, dient voor “het jaar waarvoor de bekostiging van bouwvoorbereiding is toegekend” te worden gelezen: het jaar, waarin de termijn als bedoeld in het derde lid van dit artikel, verloopt.
Het college kan de termijn als bedoeld in het zesde lid ambtshalve verlengen, indien de bekostiging van bouwvoorbereiding na de daadwerkelijke start van de bouwvoorbereiding als bedoeld in het eerste lid niet binnen deze termijn kan worden afgerekend, als gevolg van bijzondere omstandigheden die naar het oordeel van het college niet voor rekening van de aanvrager kunnen worden gelaten.
PARAGRAAF 9 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie
Artikel 9.1 Aanduiding omstandigheden
Het college gaat niet over tot in medegebruik geven dan wel vordering, indien het bevoegd gezag van de school, waarvan een gedeelte van het gebouw wordt gevorderd aan de hand van prognose die voldoet aan de vereisten van bijlage II kan aantonen dat binnen een termijn van 4 jaren de te vorderen ruimte weer benodigd zal zijn voor het onderwijs aan de eigen school.
Artikel 9.2 Omschrijving leegstand
Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:
wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ruimte voor ten minste één groep niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;
wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er onderbenutting van de voor medegebruik benodigde ruimte is.
Artikel 9.4 Overleg en mededeling
Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 3.2.
Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 4.1, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
PARAGRAAF 10 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 10.2 Overleg en mededeling
Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.
PARAGRAAF 12 Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 12.1 Tijdstip beëindiging gebruik: staat van onderhoud
Nadat een gebouw of terrein niet meer door een bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.
Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolg wordt.
Uiterlijk drie maanden voor de lege oplevering van het schoolgebouw en/of -terrein wordt door het bevoegd gezag schriftelijk mededeling aan het college gedaan van de datum en het tijdstip waarop de oplevering en de feitelijke overdracht zal plaatsvinden, alsmede van de natuurlijke persoon die hierbij namens het bevoegd gezag zal optreden.
Uiterlijk twee maanden voor het tijdstip waarop de overdracht zal plaatsvinden, wordt door het bevoegd gezag van de school en het college in gezamenlijk overleg de akte, als bedoeld in het eerste lid, vastgesteld en ondertekend. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, wordt op hetzelfde moment tevens de staat van onderhoud, als bedoeld in het derde lid, opgemaakt.
PARAGRAAF 13 Gebruik en vergoeding gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Artikel 13.1 Omvang en bekostiging gebruik
De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week, waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt. Voor een school voor basisonderwijs wordt het aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt, vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B, en bedraagt 1,5 klokuur per bovenbouwgroep (groepen 3 tot en met 8) per week.
Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt, vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B, en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar, indien de school niet de beschikking heeft over voldoende speellokalen, en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.
Indien een school voor basisonderwijs niet beschikt over voldoende speellokalen kan het college op verzoek van het bevoegd gezag van de school instemming verlenen, dat ten behoeve van het speelonderwijs aan één of meer onderbouwgroepen (groepen 1 en 2) van de school gebruik gemaakt wordt van de gymnastiekruimte van de basisschool. In dat geval komt ten hoogste 2,5 klokuur per week voor bekostiging in aanmerking.
Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks een bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV, deel A, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 1.5, vijfde lid, verstrekte gegevens. Het aantal voor bekostiging in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste c.q. tweede lid vastgesteld.
Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de bekostiging het aantal klokuren getotaliseerd.
Artikel 13.2 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit: inroostering gebruik
Het college stelt jaarlijks voor 15 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.
Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.
Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 1 juli volgend op de datum in het tweede lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het vierde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.
Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimte van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 7.2 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 9.4, vierde lid.
PARAGRAAF 14 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 14.1 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen vast voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 22 januari 2015.
De griffier, mr. H.L.G. Seuren en de voorzitter, J.J. van Aartsen
Bijlage 1 CRITERIA VOOR BEOORDELING VAN AANGEVRAAGDE VOORZIENINGEN
Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:
- deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.
De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2 a, 1.3.2 b en 1.12 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt op aanvraag toekenning van sloopkosten plaats.
1.3.1 Uitbreiding met een of meer groepen
De noodzaak voor uitbreiding met een of meer groepen blijkt uit:
Wanneer de noodzaak voor permanente uitbreiding van tenminste één groep leerlingen boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen conform de bepalingen als vermeld onder 1.3.1a, 1.3.1b1, 1.3.1b3 en 1.3.1c, is vastgesteld en deze uitbreiding aantoonbaar als gevolg van de locale situatie niet aangrenzend aan het bestaande gebouw kan worden gerealiseerd, kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten goed te keuren dat de uitbreiding op een andere locatie dan het bestaande schoolgebouw wordt gerealiseerd, waarbij aan de volgende criteria dient te worden voldaan:
1.3.2a Uitbreiding met een tweede speellokaal
De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:
het feit dat de basisschool tenminste zes groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl;
1.3.2b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal
De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:
1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
1.5 Verplaatsing of sloop van bestaande tijdelijke lokalen
De noodzaak van verplaatsing van tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:
er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor tenminste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende tijdelijke lokalen op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg kunnen voorzien, terwijl;
De noodzaak van sloop van een of meer tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket
De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste wettelijke teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen (gewogen) en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen. De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal en hiervoor niet eerder reeds bekostiging is ontvangen.
1.8 Eerste inrichting meubilair
De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste wettelijke teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen (ongewogen), en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen.
De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal en hiervoor niet eerder reeds bekostiging is ontvangen.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er tenminste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig zal zijn.
1.10 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.11 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
1.12 Revitalisering van monumentale lesgebouwen basisonderwijs
De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale lesgebouw wordt voldaan aan de criteria genoemd onder 1.2, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is. Het lesgebouw kan slechts éénmaal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.
Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1, 2.3.2 en 2.11 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt op aanvraag toekenning van sloopkosten plaats.
2.3.1 Uitbreiding met een of meer groepen
De noodzaak voor uitbreiding met een of meer groepen blijkt uit:
2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal
De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.
2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
2.5 Verplaatsing of sloop van bestaande tijdelijk lokalen
De noodzaak van verplaatsing van tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:
er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor tenminste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende tijdelijke lokalen op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg kunnen voorzien, terwijl;
De noodzaak van sloop van een of meer tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
2.7a Eerste inrichting onderwijsleerpakket
De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de laatste wettelijke teldatum voorafgaande aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen.
2.7b Eerste inrichting meubilair
De noodzaak voor de eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de laatste wettelijke teldatum voorafgaande aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er tenminste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.
2.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
2.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2.11 Revitalisering van monumentale lesgebouwen (voortgezet) speciaal onderwijs
De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale lesgebouw wordt voldaan aan de criteria genoemd onder 2.2, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is. Het lesgebouw kan slechts één maal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.
Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.
3 School voor voortgezet onderwijs
De voorzieningen genoemd onder 3.2, 3.3 en 3.11 worden niet noodzakelijk geacht voor gebouwen welke voor tijdelijke gebruik bestemd zijn. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt op aanvraag toekenning van sloopkosten plaats.
De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:
het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A – voor de aanwezige capaciteit – en bijlage III, deel B – voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende tenminste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en;
3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
3.5 Verplaatsing of sloop van bestaande tijdelijke lokalen
De noodzaak van verplaatsing van tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:
er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van tenminste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende tijdelijke lokalen op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg kunnen voorzien, terwijl;
De noodzaak van sloop van een of meer tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair
Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen tezamen en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de bij de fusie betrokken scholen.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.
3.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
3.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
3.11 Revitalisering van monumentale lesgebouwen voortgezet onderwijs
De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale lesgebouw wordt voldaan aan de criteria genoemd onder 3.2, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is.. Het lesgebouw kan slechts éénmaal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.
Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.
DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en
fusie, waarbij minimaal twee gebouwen (inclusief twee gymlokalen) afgestoten dan wel verlaten worden en na de fusie een gebruik van tenminste 15 klokuren van een gymnastiekaccommodatie noodzakelijk is. Het criterium met betrekking tot de prognose als vermeld onder c blijft hierbij onverminderd van kracht.
De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:
1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
1.10 Revitalisering van monumentale gebouwen basisonderwijs
De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale gebouw de criteria genoemd onder 1.2 van toepassing zijn, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is. Het gebouw kan slechts éénmaal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.
Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:
De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen ruimte is.
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
2.10 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2.11 Revitalisering van monumentale gebouwen (voortgezet) speciaal onderwijs
De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale gebouw wordt voldaan aan de criteria genoemd onder 2.2, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is. Het gebouw kan slechts éénmaal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.
Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.
3 School voor voortgezet onderwijs
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en
De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:
3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs
De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:
3.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte
De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat lesuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen ruimte is.
3.7.2 Huur van een sportterrein
De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. Voor constructiefouten aan de binnenzijde geldt dat het bevoegd gezag de aanpassing tot het drempelbedrag zelf moet dragen.
3.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
3.10 Revitalisering van monumentale gebouwen voortgezet onderwijs
De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale gebouw wordt voldaan aan de criteria genoemd onder 3.2, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is. Het gebouw kan slechts éénmaal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.
Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.
Bijlage II CRITERIA VOOR OPSTELLING EN TOETSING VAN LEERLINGPROGSESNO
De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid onder a, artikel 6.2, eerste lid onder c en artikel 8.1, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van tenminste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.
De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:
De prognose is niet meer dan twee jaar oud.
De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. Bij de levering van de beschrijving van het voedingsgebied worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de -aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd. Bevoegde gezagsorganen kunnen zich conformeren aan de gemeentelijke prognose, dan wel kiezen voor een andere prognose. De prognoses moeten voldoen aan de eisen als vermeld in de Regeling modelprognose primair onderwijs 2013 (Staatscourant nr. 34734 d.d. 13 december 2013).
Bijlage III CRITERIA VOOR OPPERVLAKTE EN INDELING
De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:
DEEL A De bepaling van de capaciteit
De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.
1.1 Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-1 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs".
De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling. Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt op basis van de bvo vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.
Tabel 1 Nieuwbouw en gebouwen met een permanente bouwaard
• Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest
Minimale bruto vloeroppervlakte (inclusief eerste speellokaal) (inclusief m² bvo voor onderwijskundige vernieuwingen) | |
en vervolgens telkens te verhogen met 115 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen.
Vanaf de zeventiende groep leerlingen is de minimale bvo opgehoogd met 90 m² ten behoeve van een tweede speellokaal (zie deel D, onder 1).
• Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest
Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting
en vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen
Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting
en vervolgens telkens te verhogen met 80 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen.
Het college kan besluiten tot vermindering van de met bovenstaande methodiek vastgestelde capaciteit met één of meer groepen, indien deze wordt/worden benut ten behoeve van een voorschoolpeuterspeelzaal, voor zover deze is opgenomen op het huisvestingsprogramma voorschoolpeuterspeelzalen, of ten behoeve van multifunctioneel gebruik, op basis van een daartoe van kracht zijnde subsidieregeling. Door middel van een akte ex artikel 110, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs wordt een ruimte blijvend aan de onderwijsbestemming onttrokken.
Speciale school voor basisonderwijs
De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 4 voor gebouwen met een permanente bouwaard. Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruikgemaakt van tabel 2 en 3.
Tabel 4 Gebouwen met een permanente bouwaard
De vaste voet aan bvo is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom "inclusief" aangegeven. Hierin is geen speellokaal begrepen.
De toeslag extra ruimte omvat een aantal extra m² voor het creëren van extra ruimte, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.
Basisschool en speciale school voor basisonderwijs
1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m² bvo per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard. Indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard, wordt uitgegaan van 80 m² bvo per groep leerlingen.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren. Per gymnastiekruimte worden maximaal 26 klokuren (speciaal) basisonderwijs ingeroosterd.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
2 (Voortgezet) speciaal onderwijs
De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.
2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-1 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs.
De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is.
Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.
In het SOVSO-deel van tabel 4 Ruimtenormering (V)SO is hiermee al rekening gehouden.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting" en tabel 3 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting"
De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom "inclusief" gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.
In de bruto vloeroppervlakte voor SOVSO scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO component. Het aantal m² per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO- of VSO scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO groepen.
De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m² voor het creëren van extra ruimte, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 13e groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 14e groep.
2.2 Nevenvestigingen of dislocaties, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard
De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997.
De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren. Per gymnastiekruimte worden maximaal 26 klokuren (voortgezet) speciaal onderwijs ingeroosterd.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:
3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en tijdelijke nevenvestigingen met een permanente of een tijdelijke bouwaard
De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-2 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bvo van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs".
Naast de bruto vloeroppervlakte zal het gegeven "aantal gymnastieklokalen" worden vastgelegd. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt.
De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd
Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris. Het aantal en soort lesruimten is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 lesuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte en inventaris
Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.
Betreft een aanvraag voor opneming op het programma een te handhaven lesgebouw(deel) met een ondoelmatige verhouding tussen bruto en netto vloeroppervlak als onderdeel van een te realiseren voorziening met een permanente bouwaard, dan kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een fictief aantal groepen te hanteren als grondslag voor bekostiging overeenkomstig bijlage IV, deel A.
De formatie die aan basisscholen wordt toegekend, is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B) en kleine scholentoeslag (C).
Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool: G = A + B + C waarbij:
G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond.
A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 0,0503. Het verkregen getal A wordt niet afgerond.
B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 0,0345. Het verkregen getal B wordt niet afgerond.
C = (280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06)) x 0,0056. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal C wordt niet afgerond.
Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool: G = A + B + C + D + E + F waarbij:
G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond.
A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 0,0503. Het verkregen getal A wordt niet afgerond.
B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 0,0345. Het verkregen getal B wordt niet afgerond.
C = (280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06)) x 0,0056. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal C wordt niet afgerond.
D = de achterstandsscore met drempel van de school op de laatst bekende teldatum 1 oktober x 0,0179 x 0,0717 (= 7,17%). Het verkregen getal D wordt niet afgerond.
E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs. Het verkregen getal E wordt afgerond op de wijze als vermeld in de desbetreffende Rijksregeling.
F = formatie leidend tot aanvullende ruimtebehoefte op grond van de door het college voor vier jaren vastgestelde Haagse Educatieve Agenda (ten behoeve van nieuwkomers, schakelklassen en leerkansenprofiel). Het verkregen getal F wordt niet afgerond.
Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De N factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma 5 is of hoger. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Voor een basisschool is het aantal groepen leerlingen 3 t/m 8 bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep leerlingen 3 t/m 8 wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (conform artikel 13.1 en 13.2). Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule
De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.
Voor het bepalen van het aantal groepen leerlingen 3 t/m 8 wordt aangesloten bij het normatieve overzicht "splitsing aantal groepen leerlingen" zoals weergegeven in tabel 5.
Tabel 5 “Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)"
Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen leerlingen 1 en 2 en groepen leerlingen 3 tot en met 8 ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een accommodatie voor een basisschool wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.
In die gevallen waarin het college goedkeuring heeft verleend om ten behoeve van het speelonderwijs aan één of meer onderbouwgroepen (groepen 1 en 2) gebruik te maken van de gymnastiekruimte van de basisschool, worden voor de bepaling van het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt, de onderbouwgroepen beschouwd als bovenbouwgroepen.
Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.
Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De "N-factor" voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma 5 is of hoger. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.
De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:
Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:
De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.
Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:
De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.
Speciale school voor basisonderwijs
Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen
te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De "N-factor" voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma 5 is of hoger. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De N factor bepaalt de maximale groepsgrootte.
Betreft een aanvraag voor opneming op het programma een te handhaven lesgebouw(deel) met een ondoelmatige verhouding tussen bruto en netto vloeroppervlak als onderdeel van een te realiseren voorziening met een permanente bouwaard, dan kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een fictief aantal groepen te hanteren als grondslag voor bekostiging overeenkomstig bijlage IV, deel A.
In onderstaande tabel 6, "N factor", is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven. Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma 5 is of hoger. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES) | ||
Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI) | ||
* tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap anders is vastgesteld.
De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.
Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.
Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De "N factor" is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de "N factor" weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma 5 is of hoger. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.
3. School voor voortgezet onderwijs
Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte per leerling per onderwijssoort bepaald. De in onderstaande tabel 7.1 "Berekening van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs" vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting.
Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met deze oppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto m² per leerling, de totale ruimtebehoefte van de instelling. Voor een volledige beschrijving van de systematiek van het ruimtebehoeftemodel (RBM) en voor de verdeling van de met behulp van tabel 7.1 berekende bruto vloeroppervlakte per leerling over de ruimtesoorten, wordt verwezen naar III-3 "De toepassing van het ruimtebehoeftemodel". Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, wordt op basis van deze systematiek de ruimtebehoefte voor lesruimten bepaald in aantallen lesruimten onderscheiden naar soort en wordt tevens de ruimtebehoefte voor directie- en nevenruimten bepaald in bruto vloeroppervlakte.
Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs.
Betreft een aanvraag voor opneming op het programma een te handhaven lesgebouw(deel) met een ondoelmatige verhouding tussen bruto en netto vloeroppervlak als onderdeel van een te realiseren voorziening met een permanente bouwaard, dan kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een fictief bruto vloeroppervlak te hanteren als grondslag voor bekostiging overeenkomstig bijlage IV, deel A.
Tabel 7.1a Berekening van de ruimtebehoefte lesgebouwen voortgezet onderwijs
Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt aanvullend een vaste voet van 550 m² bvo en indien van toepassing de vaste voeten behorende bij het voorbereidend beroepsonderwijs dat er wordt aangeboden.
beroepsgerichte leerweg voertuigentechniek/transport en logistiek | |
gemengde leerweg afdeling voertuigentechniek/transport en logistiek | |
Tabel 7.1b Overzicht vaste voeten per instelling
De algemene vaste voet voor een hoofdvestiging is niet van toepassing op een zelfstandige school voor praktijkonderwijs.
De in onderstaande tabel 7.2 "Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs" vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.
Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie Voortgezet Onderwijs
De omvang van de ruimtebehoefte voor gymnastiekonderwijs wordt uitgedrukt in lesuren. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal:
Voor het lwoo en het praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd:
DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning
De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.
1. School voor basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de overeenkomstig deel A van deze bijlage berekende capaciteit en de overeenkomstig deel B van deze bijlage berekende behoefte.
Een toeslag voor een tweede afzonderlijk speellokaal wordt toegekend, indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende bouw de zeventiende groep omvat.
De capaciteit voor een tweede afzonderlijk speellokaal wordt toegekend, indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende bouw de zeventiende groep omvat.
DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
III-1 Overzicht "Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de
schoolgebouwen in het primair onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs "
De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw:
De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.
De bruto vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.
De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend.
De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.
Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.
Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m².
In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend. Indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.
Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte
> 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1. Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte.
III-2 Overzicht "Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs"
Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende "beloopbare" binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.
Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens:
de oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.
III-3 De toepassing van het Ruimtebehoeftemodel
In het ruimtebehoeftemodel worden onderwijssoorten, c.q. afdelingen onderscheiden. In de daartoe opgenomen tabellen is per onderwijssoort, c.q. afdeling, de ruimtebehoefte af te lezen. Tevens is er een tabel opgenomen waarmee de ruimtebehoefte voor directie- en nevenruimten wordt bepaald. In de tabellen is een berekening gemaakt van:
Onderstaand wordt de berekeningssystematiek beschreven voor het bepalen van de omvang van de ruimtebehoefte en de toekenning van de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding.
Bij nieuwbouw wordt de totale ruimtebehoefte bepaald op basis van tabel 7.1a en 7.1b in Bijlage III, Deel B. De totale ruimtebehoefte moet vervolgens uitgesplitst worden naar ruimtesoort. Deze uitsplitsing vindt plaats aan de hand van de tabellen voor de ruimtebehoefte per onderwijssoort, c.q. afdeling, en de tabel voor de directie- en nevenruimten.
De ruimtebehoefte per in de kolommen 1 en 2 onderscheiden ruimtesoort wordt berekend door vermenigvuldiging van het betreffende aantal leerlingen met de norm bruto vloeroppervlakte (Bvo) per leerling in kolom 7 en, indien van toepassing, verhoging met de vaste voet in kolom 8. De op deze wijze verkregen bruto vloeroppervlakte worden per ruimtesoort gesommeerd en vormen de grondslag voor de berekening van de investeringskosten op basis van de financiële normering in Bijlage IV.
2. Toepassing uitbreiding en eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair
Bij uitbreiding wordt bezien in hoeverre er sprake is van een normatief tekort aan bruto vierkante meters. Dit tekort wordt bepaald door de bvo van het reeds aanwezige ruimtebestand in vierkante meters te vergelijken met de normatieve ruimtebehoefte in bruto vierkante meters volgens tabel 7.1 in Bijlage III, Deel B. Het aanwezige ruimtebestand wordt vastgesteld aan de hand van de in Bijlage III opgenomen meetinstructie voor het vaststellen van de bvo. Indien er een tekort is aan bruto vierkante meters, dan zal met behulp van de tabellen voor de ruimtebehoefte per onderwijssoort, c.q. afdeling, en de tabel voor de directie en nevenruimten ten behoeve van eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair moeten worden vastgesteld voor welke ruimten uitbreiding noodzakelijk is.
Bijlage IV FINANCIËLE NORMERING
De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn herleid naar het prijspeil van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, waarbij de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar is verwerkt. Jaarlijks worden door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4 van deze bijlage.
Dit hoofdstuk valt uiteen in drie delen:
Voor de prijsbijstelling van de in deze bijlage genoemde bedragen wordt verwezen naar artikel 14.2 van de verordening en naar hoofdstuk 4. Indexering.
DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen (permanente bouwaard)
Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW.
In onderstaande normbedragen voor nieuwbouw en vervangende bouw (paragrafen 1.1, 2.1, 3.1 en 3.1a) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor nieuwbouw en vervangende bouw wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.
In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:
1.1 Nieuwbouw en vervangende bouw
De financiële normering voor (vervangende) nieuwbouw valt uiteen in bouwkosten, aangevuld met een of meer toe te kennen toeslagen.
In het geval van vervangende bouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding.
Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale lesgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur.
Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De bouwkosten van het gebouw bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee groepen) en een bedrag per groep.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie waarbij het oude gebouw dient te worden gesloopt, op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor sloopkosten c.q. bouwrijp maken van de desbetreffende grond. Indien in het kader van deze voorziening het lesgebouw overeenkomstig het gestelde in paragraaf 1.1, derde alinea, niet (geheel) wordt gesloopt, kan op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in de te handhaven bouw.
De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).
Indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende bouw, of een voorziening als alternatief daarvoor, kan een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden verstrekt. Onder verhuiskosten wordt verstaan de kosten die direct te maken hebben met het daadwerkelijk verplaatsen van onderwijsleerpakket en meubilair door een erkend verhuisbedrijf. Als een school tijdens de realisatie van de voorziening gebruik kan blijven maken van het bestaande schoolgebouw, bestaat aanspraak op bekostiging van verhuiskosten voor één verhuizing. Als een school tijdens de realisatie van de voorziening tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van verhuiskosten voor twee verhuizingen.
De vergoeding wordt bepaald op basis van een bedrag van € 582,00 (inclusief BTW) per te verhuizen groep leerlingen.
Toeslag voor aansluiting op glasvezelnet
Indien goedkeuring wordt verleend voor nieuwbouw, vervangende bouw of revitalisering op een andere locatie dan de huidige, dan wel ingebruikneming van een bestaand gebouw, kan op verzoek van het bevoegd gezag een tegemoetkoming worden verstrekt voor een nieuwe aansluiting op een glasvezelnet vanaf het verdeelpunt buiten tot de meterkast in het gebouw. Onder nieuwe aansluiting wordt tevens verstaan het vervangen van de bestaande glasvezelkabel vanaf het verdeelpunt buiten tot de meterkast in het gebouw, indien hergebruik van de bestaande glasvezelkabel vanwege lengtetekort niet mogelijk blijkt. In dat geval kan op verzoek van het bevoegd gezag tevens een tegemoetkoming worden verstrekt indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende bouw op de huidige locatie. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).
Voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen en tijdelijke huisvesting in afwachting van het gereedkomen van (vervangende) nieuwbouw, komen niet voor bekostiging van een aansluiting op een glasvezelnet in aanmerking.
Uitsluitend indien ofwel goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw of revitalisering op dezelfde locatie als de huidige locatie, danwel indien ten gevolge van noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit goedkeuring wordt verleend voor de volledige ingebruikname van een naastgelegen schoolgebouw van een andere school, en er ofwel gedurende de sloop en de vervangende nieuwbouw, danwel gedurende de periode dat het naastgelegen schoolgebouw van de andere school nog niet voor de uitbreiding beschikbaar is, noodzakelijkerwijs gebruik moet worden gemaakt van tijdelijke huisvesting op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg, kan op verzoek van het bevoegd gezag van de school een toeslag worden verstrekt voor noodzakelijk te maken buskosten. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten.
1.1a Revitalisering van monumentale schoolgebouwen basisonderwijs
De vergoeding voor de voorziening revitalisering monumentale gebouwen basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten met een maximum ter grootte van 62½ % van de bouwkosten voor nieuwbouw en vervangende bouw volgens paragraaf 1.1, exclusief kosten voor terreinen en toeslag voor paalfundering.
Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor revitalisering op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in het monumentale schoolgebouw. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).
Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1.120 m² bruto vloeroppervlakte (maximaal 8 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dan met 8 groepen dient voor de bepaling van het normbedrag van elke daarop volgende groep verder te worden uitgegaan van het normbedrag voor nieuwbouw van ‘elke volgende groep’ onder het kopje ‘Bouwkosten’ (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van tenminste één groep (lokaal) plaatsvindt.
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Hiervoor geldt hetzelfde als bij 1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) - Toeslag voor sloopkosten.
1.3 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen.
Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.
Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs zijn de bedragen voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair niet opgenomen in deze verordening. Vergoeding van deze kosten vindt plaats op basis van de bedragen voor so mlk, zoals door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gepubliceerd in het bekostigingsstelsel (voortgezet) speciaal onderwijs 1996. In deel B van het programma van eisen 1996 zijn per schoolsoort bedragen voor eerste inrichting gegeven. Deze bedragen gelden als prijspeil per 1 juli 1996 en dienen ten behoeve van het vergoedingsjaar te worden aangepast met behulp van de indexeringssystematiek, zoals beschreven in hoofdstuk 4.
Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekgebouw voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 818.839,00 (op het schoolterrein) respectievelijk € 835.195,00 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale gymnastiekgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.
Bij uitbreiding van gymnastiekruimte met was- en kleedgelegenheid wordt de vergoeding bepaald aan de hand van de werkelijke kosten.
Ingevolge artikel 117 van de Wet op het primair onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud van het gebouw, de materiële instandhouding conform de programma’s van eisen voor lesgebouwen alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag (per jaar) en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.
Stichtingsjaar en omvang oefenzaal
Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:
De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP en meubilair voor een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 51.075,00.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:
Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een "bedrag vaste voet" is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bruto vloeroppervlakte zoals weergegeven in bijlage III, deel A, paragraaf 2.1, tabel 4 ruimtenormering (v)so. Het "bedrag per groep" in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere extra groep boven op het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.
2.1 Nieuwbouw en vervangende bouw
De financiële normering voor (vervangende) nieuwbouw valt uiteen in bouwkosten, aangevuld met een of meer toe te kennen toeslagen.
In het geval van vervangende bouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding.
Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale lesgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De bouwkosten van het gebouw bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen:
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO component van de SOVSO school.
In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Toeslag voor brancardliftinstallatie
Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:
Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie waarbij het oude gebouw dient te worden gesloopt, op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor sloopkosten c.q. bouwrijp maken van de desbetreffende grond. Indien in het kader van deze voorziening het lesgebouw overeenkomstig het gestelde in paragraaf 2.1, derde alinea, niet (geheel) wordt gesloopt, kan op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in de te handhaven bouw.
De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).
Indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende bouw, of een voorziening als alternatief daarvoor, kan een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden verstrekt. Onder verhuiskosten wordt verstaan de kosten die direct te maken hebben met het daadwerkelijk verplaatsen van onderwijsleerpakket en meubilair door een erkend verhuisbedrijf. Als een school tijdens de realisatie van de voorziening gebruik kan blijven maken van het bestaande schoolgebouw, bestaat aanspraak op bekostiging van verhuiskosten voor één verhuizing. Als een school tijdens de realisatie van de voorziening tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van verhuiskosten voor twee verhuizingen.
De vergoeding wordt bepaald op basis van een bedrag van € 582,00 (inclusief BTW) per te verhuizen groep leerlingen.
Toeslag voor aansluiting op glasvezelnet
Indien goedkeuring wordt verleend voor nieuwbouw, vervangende bouw of revitalisering op een andere locatie dan de huidige, dan wel ingebruikneming van een bestaand gebouw, kan op verzoek van het bevoegd gezag een tegemoetkoming worden verstrekt voor een nieuwe aansluiting op een glasvezelnet vanaf het verdeelpunt buiten tot de meterkast in het gebouw. Onder nieuwe aansluiting wordt tevens verstaan het vervangen van de bestaande glasvezelkabel vanaf het verdeelpunt buiten tot de meterkast in het gebouw, indien hergebruik van de bestaande glasvezelkabel vanwege lengtetekort niet mogelijk blijkt. In dat geval kan op verzoek van het bevoegd gezag tevens een tegemoetkoming worden verstrekt indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende bouw op de huidige locatie. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).
Voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen en tijdelijke huisvesting in afwachting van het gereedkomen van (vervangende) nieuwbouw, komen niet voor bekostiging van een aansluiting op een glasvezelnet in aanmerking.
2.1a Revitalisering van monumentale schoolgebouwen (voortgezet) speciaal onderwijs
De vergoeding voor de voorziening revitalisering monumentale gebouwen (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten met een maximum ter grootte van 62½ % van de bouwkosten voor nieuwbouw en vervangende bouw volgens paragraaf 2.1, exclusief kosten voor terreinen en toeslag voor paalfundering.
Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor revitalisering op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in het monumentale schoolgebouw. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).
Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m² bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient voor de bepaling van het normbedrag van elke daarop volgende groep verder te worden uitgegaan van het normbedrag voor nieuwbouw van het ‘bedrag per groep’ onder het kopje ‘Bouwkosten’ (permanente bouwaard)
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De bouwkosten van het lokaal bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtin
gen. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
vast bedrag (per uitbreiding):
De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen.
Toeslag voor brancardliftinstallatie
Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:
In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.
Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van tenminste een groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.
In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:
Hiervoor geldt hetzelfde als bij 2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) - Toeslag voor sloopkosten.
2.3 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De bedragen voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair zijn vanwege hun omvang niet opgenomen in deze verordening. Vergoeding van deze kosten vindt plaats op basis van de bedragen, zoals door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gepubliceerd in het bekostigingsstelsel (voortgezet) speciaal onderwijs 1996. In deel B van het programma van eisen 1996 zijn per schoolsoort bedragen voor eerste inrichting gegeven. Deze bedragen gelden als prijspeil per 1 juli 1996 en dienen ten behoeve van het vergoedingsjaar te worden aangepast met behulp van de indexeringssystematiek, zoals beschreven in hoofdstuk 4.
Bij nieuwbouw of uitbreiding wordt de vergoeding gebaseerd op het bedrag voor een theorielokaal. Indien de toeslag voor extra ruimte wordt gegeven, wordt de inrichting van een vaklokaal vergoed. De keuze van het vaklokaal is afhankelijk van het schoolwerkplan.
Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekgebouw met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 818.839,00 (op het schoolterrein) en € 835.195,00 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein.
De grondkosten zijn hierin niet begrepen. Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m² (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van € 81.983,00.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m² beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale gymnastiekgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.
Bij uitbreiding van gymnastiekruimte met was- en kleedgelegenheid wordt in de vergoeding bepaald aan de hand van de werkelijke kosten.
Ingevolge artikel 115 van de Wet op de expertisecentra worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud van het gebouw, de materiële instandhouding conform de programma’s van eisen voor lesgebouwen alsmede voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.
Stichtingsjaar en omvang oefenzaal
Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant).
Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:
De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP en meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:
3. School voor voortgezet onderwijs
De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:
De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4 van deze bijlage.
3.1 Nieuwbouw, vervangende bouw en uitbreiding
Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in bouwkosten, aangevuld met een of meer toe te kennen toeslagen.
Daarnaast kan sprake zijn van bijkomende kosten. De vergoeding hiervoor is opgenomen als onderdeel van de bouwkosten.
Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale lesgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.
De bouwkosten bestaan uit de component "vaste normkosten", waarvoor het bedrag altijd wordt toegekend, en de component "aanvullende normkosten", waarvoor het bedrag afhankelijk van de lokale omstandigheden wordt toegekend.
In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten vergoeding voor ruimteafhankelijke kosten en voor sectie-afhankelijke kosten. De ruimteafhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m² bruto vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III onder III-3 "De toepassing van het Ruimtebehoeftemodel".
De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m² bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m² bruto vloeroppervlakte.
De bedragen zijn opgenomen in onderstaande tabel met vaste bedragen per m² bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m² per type ruimte van de goedgekeurde huisvestings-voorziening, berekend op basis van bijlage III, deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat.
De vergoeding voor de ruimteafhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten tezamen vormen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.
Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m²
Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening
1) Bij voorzieningen met een bruto vloeroppervlakte kleiner dan 2500 m² wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en bijzondere theorievaklokalen en (specifieke) vaklokalen. De volgende indeling geldt:
De overige theorie-vaklokalen en vaklokalen en de directie- en nevenruimten worden aangemerkt als algemeen.
Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen behoren eveneens tot de categorie algemeen.
Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.
In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport.
De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:
Nieuwbouw en uitbreiding > 1000 m²
Om in aanmerking te komen voor een aanvullende bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m² goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 14,00 per m² terrein.
Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie waarbij het oude gebouw dient te worden gesloopt, op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor sloopkosten c.q. bouwrijp maken van de desbetreffende grond. Indien in het kader van deze voorziening het lesgebouw overeenkomstig het gestelde in paragraaf 3.1, derde alinea, niet (geheel) wordt gesloopt, kan op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in de te handhaven bouw.
De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).
3.1a. Revitalisering monumentale schoolgebouwen voortgezet onderwijs
De vergoeding voor de voorziening revitalisering monumentale schoolgebouwen voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten met een maximum ter grootte van 62½ % van de bouwkosten voor nieuwbouw, vervangende bouw en uitbreiding volgens paragraaf 3.1, exclusief kosten voor terreinen en toeslag voor paalfundering.
Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor revitalisering op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in het monumentale schoolgebouw. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).
3.2 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair
De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorziening nieuwbouw (niet zijnde vervangende bouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd.
De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type onderwijs, op basis van de volgende bedragen:
Het bedrag voor leerlingen in de onderbouw wordt bepaald naar rato van het aantal leerlingen van de betreffende onderwijssoorten in de bovenbouw.
3.3 Gymnastiek voortgezet onderwijs
Bouwkosten nieuwbouw en vervangende bouw
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekgebouw met een bruto vloeroppervlakte van 455 m bedraagt € 818.839,00 (op het schoolterrein) respectievelijk € 835.195,00 (op afzonderlijk terrein).
Deze vergoeding omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale gymnastiekgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.
Bij uitbreiding van gymnastiekruimte met was- en kleedgelegenheid wordt in de vergoeding bepaald aan de hand van de werkelijke kosten.
Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal
Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant).
Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:
Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
Indien de gymnastiekzaal van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekzaal vanwege het medegebruik door de VO- school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.
Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente vergoedt de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van de klokuurvergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag zoals genoemd in bijlage IV, deel A, paragraaf 1.6 onderdeel "Vergoeding per klokuur" te delen door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school moet vergoeden.
Een school kan aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld gedurende maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 20,91 per lestijd.
Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair
In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening) uitbreiding en ingebruikneming waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen / meubilair.
De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
4.1. Bijstelling normbedragen in de Verordening
4.1.1. Werkelijke prijsontwikkeling
Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar.
Voor de voorzieningen nieuwbouw, aanpassing (in de zin van kapitaaluitgaven) en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer het verschil aangehouden tussen het CBS-indexcijfer “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2010=100”, gepubliceerd in de “Maandstatistiek bouwnijverheid” van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.
Voor de voorzieningen eerste inrichting onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer het verschil aangehouden tussen het CBS-indexcijfer “Prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor alle huishoudens”(NR-reeks), gepubliceerd in de “Maandstatistiek van de prijzen” van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.
Indien de CBS-indexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2010=100” over het tweede kwartaal van het lopende jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-indexcijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.
4.1.2. Verwachte prijsontwikkeling van de normbedragen
Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het lopende jaar is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het prijsniveau in het jaar waarvoor de verordening geldt. Voor deze aanpassing van het prijsniveau van de normbedragen wordt gebruik gemaakt van de MEV-prijsindexeringscijfers (Macro-economische verkenningen) van het CPB (Centraal Planbureau).
Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer "bruto investeringen voor woningen", zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september van het lopende jaar. Voor het jaar 2014 bedraagt dit MEV-cijfer 2,8%.
Voor de voorzieningen eerste inrichting onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer "prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie", zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september van het lopende jaar. Voor het jaar 2014 bedraagt dit MEV-cijfer 1,6%.
4.2 Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma
Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding voor het jaar van uitvoering van het programma vast te stellen. De op het programma opgenomen normbedragen komen overeen met de normbedragen die zijn opgenomen in de van toepassing zijnde Verordening op 1 januari van het eerste jaar van uitvoering van dat programma.
4.3. Indexering toegekende voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding
Indien op basis van artikel 5.4, vierde lid, door het college uitstel is verleend voor de uitvoering van de op het programma onderwijshuisvesting toegekende voorzieningen nieuwbouw en/of uitbreiding kan bijstelling van de vergoedingen voor deze voorzieningen plaatsvinden naar het prijsniveau van het jaar van uitvoering van de voorziening volgens de systematiek als vermeld in paragraaf 4.1.
In artikel 1.4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Alle op basis van deze verordening aanbestede opdrachten ter uitvoering van goedkeurde huisvestingsvoorzieningen dienen aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te voldoen wil er een aanspraak kunnen bestaan op bekostiging.
Met het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten 2005 in samenhang met de richtlijn 2004/18/EG zijn drempelbedragen gegeven. Deze drempelbedragen worden eenmaal in de twee jaar opnieuw vastgesteld door de Europese Commissie. Indien de geraamde waarde van de opdracht exclusief BTW tenminste gelijk is aan een vastgesteld drempelbedrag, dient te worden aanbesteed door middel van bekendmaking in het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school is “aanbestedende dienst” in de zin van genoemd besluit en de genoemde richtlijnen. Het bevoegd gezag heeft ter zake van Europese aanbesteding derhalve een eigen verantwoordelijkheid.
Opdrachten onder het Europees drempelbedrag
Ten aanzien van opdrachten waarvan de geraamde waarde exclusief BTW kleiner is dan de Europese drempelbedragen (die derhalve niet Europees dienen te worden aanbesteed), zijn door de Rijksoverheid (met de Aanbestedingswet 2012 en het Aanbestedingsbesluit d.d. 11 februari 2013) en de gemeenteraad (met de onderhavige verordening) eveneens drempelbedragen vastgesteld.
Deze drempelbedragen bepalen op welke wijze die desbetreffende opdrachten dienen te worden aanbesteed. De aanbestedende dienst neemt daarbij bovendien de beginselen van een behoorlijke aanbesteding in acht, waartoe in ieder geval behoren: gelijkheid, objectiviteit en transparantie. De genoemde beginselen komen onder meer tot uiting in het Aanbestedingsreglement Werken 2012 (ARW 2012).
De wijze van aanbesteding (bijvoorbeeld openbaar of Europees) wordt als voorwaarde en/of verplichting verbonden aan een toe te kennen voorziening in de huisvesting. Dit impliceert dat als niet op de voorgeschreven wijze wordt aanbesteed, het bevoegd gezag in beginsel geen aanspraak kan maken op de toegekende middelen, onverlet zijn eigen verantwoordelijkheid op basis van het Besluit overheidsaanbestedingen 2005 en de genoemde richtlijnen.
Tabel met alle drempelbedragen – nationale en Europese aanbestedingsprocedures
In onderstaande tabel wordt per type opdracht (werken, diensten en leveringen) aangegeven met welke drempelbedragen rekening dient te worden gehouden. Bedacht moet worden dat het hier gaat om de minimaal verplicht te voeren aanbestedingsprocedure. Indien een onderhandse (enkelvoudige of meervoudige) aanbesteding is toegestaan mag ook altijd gekozen worden voor een Openbare procedure of een Niet-openbare procedure met voorafgaande selectie. In die laatste twee gevallen dient altijd sprake te zijn van een aankondiging van opdracht in een voor publicatie geschikt medium, zoals het tijdschrift Cobouw of de website .
Bij onderhandse meervoudige aanbestedingsprocedures geldt als uitgangspunt dat tenminste drie offertes gevraagd dienen te worden.
Bij aanbestedingen van opdrachten onder het Europese drempelbedrag kan na overleg bij besluit van het college van het bepaalde in de tabel worden afgeweken.
Indien sprake is van huur, dient bovendien de huurovereenkomst met daarin onder meer de overeengekomen huurprijs, vooraf aan het college ter goedkeuring te worden voorgelegd.
Onder de definitie ‘werken’ vallen bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke. Bijlage 1 van richtlijn 2004/18/EG is hierbij beslissend.
Onder de definitie ‘diensten’ vallen de door opdrachtnemers uit te voeren werkzaamheden als onderhoud en reparatie, vervoer, boekhouding en dergelijke, waarbij een eventuele levering van fysieke producten van bijkomende orde is ten opzichte van de omvang van de uit te voeren werkzaamheden. Bijlage 2 van richtlijn 2004/18/EG is hierbij beslissend.
Onder de definitie ‘leveringen’ vallen de door leveranciers te leveren prestaties bij de aankoop, leasing, huur of huurkoop, met of zonder koopoptie, van fysieke producten, zoals meubilair of onderwijsleerpakket en dergelijke. Het gaat daarbij per definitie om activiteiten of werkzaamheden die niet zijn opgenomen in Bijlage 1 en/of Bijlage 2 van richtlijn 2004/18/EG.
DEEL C Bepaling medegebruikstarieven
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede van een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dat voor het onderwijs gebruik maakt van ruimte ten behoeve van een groep, niet zijnde een gymnastiekruimte, betaalt een bedrag. Dit bedrag is gelijk aan het "bedrag voor elke groep bij meer dan 6 groepen" dat ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma's van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekend gemaakt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Bijlage V CRITERIA VOOR DE URGENTIE VAN DE AANGEVRAAGDE VOORZIENINGEN
1. Volgorde van hoofdprioriteiten
Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.
Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:
Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing tijdelijke lokalen en medegebruik, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij (tevens) dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.
Vervangende bouw, revitalisering, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden vormen de tweede hoofdprioriteit.
Invulling van hoofdprioriteit 3 hangt af van overig, niet onderwijskundig, lokaal beleid voor zover dat gevolgen heeft voor schoolgebouwen. Tevens kunnen hieronder begrepen worden voorzieningen die als gevolg van lokale omstandigheden, bijvoorbeeld stadsvernieuwing of sanering van overcapaciteit in onderwijsgebouwen, wenselijk zijn.
2. Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteit 1
Binnen hoofdprioriteit 1 wordt op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.
Binnen de hoofdprioriteit "voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen" komt voor plaatsing op het programma in aanmerking: