Organisatie | Nuenen, Gerwen en Nederwetten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit Wmo en jeugdhulp gemeente Nuenen 2015 |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit Wmo en jeugdhulp gemeente Nuenen 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Uitvoeringsbesluit WMO-AWBZ |
Geen
Wet maatschappelijke ondersteuning
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | Nieuwe regeling | 23-12-2014 Rond de Linde, 08-01-2015 | Corsanummer 2014.21695 |
De medewerkers van het Centrum Maatschappelijke Deelname (CMD) moeten telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen.
De verordeningen Wmo en Jeugdhulp leggen de procedure vast. In de verordeningen wordt bij een aantal artikelen gewezen op de mogelijkheid om nadere regels te laten vaststellen door het college. Deze zijn opgenomen in dit uitvoeringsbesluit.
2.1Hulpvraag, vooronderzoek en gesprek
De cliënt ontvangt de beslissing op de aanvraag binnen 2 weken schriftelijk in de vorm van een beschikking. Wanneer deze termijn overschreden lijkt te worden, wordt de cliënt op grond van de Awb schriftelijk geïnformeerd over verlenging van deze termijn met 8 weken. Het verslag wordt binnen 2 weken uitgereikt aan de cliënt.
2.3Persoonlijk plan (Wmo) of ondersteuningsplan (jeugdhulp)
Het persoonlijk plan of ondersteuningsplan (hierna: plan) is een schriftelijke onderbouwing van de hulpvraag waarin ook de mogelijke oplossingen staan.
Op grond van artikel 2.1 g van de Jeugdwet mag de cliënt met zijn sociale omgeving eerst zelf een familiegroepsplan opstellen voordat professionals dit voor/met hen doen. Dit geldt voor jeugdhulp binnen het vrijwillig als gedwongen kader.
bevat het proces en de samenvatting van het onderzoek, beschrijft doelen, de in te zetten ondersteuning en zorg en de te behalen resultaten, benoemt de casusverantwoordelijke die overzicht heeft over alle afspraken, deze coördineert en bewaakt en zorgdraagt voor evaluatie, eventuele bijstelling en afronding van het ondersteuningsplan.
Het verslag van het gesprek wordt bij het plan gevoegd. Eventuele correcties en aanvullingen van de cliënt komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden toegevoegd.
Wanneer een cliënt twijfelt aan de mening, oplossing of behandeling die in het plan van het CMD staan kan er een tweede beoordeling plaatsvinden.
2.4De individuele opdrachtverstrekking
De opdrachtverstrekking bevat minimaal:
Het college moet ervoor zorgen dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon en informeert hen hierover.
Deze functie is belegd bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). Cliënten kunnen contact opnemen wanneer zij vinden dat hun behandeling beter kan of een vraag hebben over hun rechtspositie in de jeugdzorg.
3.Criteria voor een maatwerk- en individuele voorziening
Een voorwaarde om voor een maatwerk- of individuele voorziening in aanmerking te komen is dat de cliënt zijn hoofdverblijf in Nuenen heeft. De cliënt moet ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) van Nuenen.. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de BRP. De cliënt moet het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Wanneer een cliënt kan aantonen dat hij binnenkort in de gemeente gaat wonen, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Zie bijlage voor de uitzonderingssituaties.
Bij de beoordeling van de vraag om jeugdhulp beoordeelt de casusverantwoordelijke de duur, aard en ernst van de beperkingen en maakt een inschatting van de duur.
Voor de Wmo-aanvraag boordeelt de casusverantwoordelijke of er sprake is van beperkingen waardoor de cliënt niet kan deelnemen aan het dagelijks leven. Een voorziening wordt toegekend wanneer dit langdurig noodzakelijk is.
Iemand die voor 'beperkte of onzekere duur' beperkingen heeft kan een beroep doen op de Zorgverzekeringswet. Wanneer te verwachten is dat de cliënt na enige tijd zonder hulpmiddelen of aanpassingen functioneert, mag het college de aanvraag afwijzen. Hulp bij het huishouden kan wel voor een korte periode worden toegekend.
Een maatwerk- of individuele voorziening moet op het individu gericht zijn. Een aanvraag voor een gemeenschappelijke voorziening is in dat geval niet mogelijk.
3.4.1 (Wettelijk) voorliggende voorzieningen
Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar de cliënt een beroep op kan doen voordat een maatwerk- of individuele voorziening wordt overwogen.
Voor de jeugdhulp zijn dat algemene en andere voorzieningen.
De algemene voorziening is het CMD. Voorbeelden van andere voorzieningen zijn: onderwijs, peuterspeelzaalwerk, kinderopvang, voorschoolse educatie, jongerenwerk, consultatiebureau, recreatie op(sport cultuur), maar ook de Wlz en zorgverzekeringswet.
Behandeling is gericht op het verbeteren van de aandoening, stoornis of beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag.
Voor toekenning van Wmo-begeleiding wordt onderzocht of verbetering van functioneren of handelen nog mogelijk is. Een medisch adviseur (onafhankelijk arts) kan ingeschakeld worden. Behandeling wordt geboden door bijvoorbeeld een ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum).
De diagnose is niet leidend maar meestal wel nodig om behandeling in te zetten. Begeleiding kan ingezet worden om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen.
Bij (milde) dyslexie krijgen kinderen ondersteuning via school (regulier onderwijs). Diagnose en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie valt onder jeugdhulp. Hierover worden door de SRE gemeenten en de samenwerkingsverbanden nadere afspraken gemaakt.
3.4.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp
Activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding zijn normale activiteiten. Hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij de cliënt of zijn huisgenoten. Ook voor mensen met verminderde zelfredzaamheid zijn er veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: computercursus, taalles, alarmering, pictogrammenbord of domotica in huis, gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger
Onder gebruikelijke hulp verstaan we hulp die verwacht wordt van huisgenoten omdat deze normaal is in de relatie tussen huisgenoten ook wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Begeleiding/ondersteuning door een partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd.
Alleen bij een langdurige situatie (langer dan 3 maanden) wanneer sprake is van boven gebruikelijke hulp en kan begeleiding worden ingezet.
Het CIZ heeft schema’s waarin per leeftijdscategorie, vaardigheden en behoefte aan toezicht of hulp voor gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel staan. Hiermee kan objectief bepaald worden welke taken gebruikelijk of boven gebruikelijk zijn.
Als een diagnose ontbreekt doordat de cliënt zorg mijdt (huisarts/specialist) kan begeleiding worden ingezet “bij een sterk vermoeden van” (op basis van advies medisch adviseur). Het doel van de begeleiding is de situatie te stabiliseren en de cliënt te bewegen om behandeling te aanvaarden.
3.5Eerder verstrekte voorzieningen
Er wordt geen maatwerkvoorziening Wmo verstrekt als deze voorziening eerder aan de cliënt is verstrekt en de afschrijvingstermijn nog niet verstreken is. Wanneer de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de cliënt of wanneer deze een vergoeding betaalt kan wel een voorziening verstrekt worden.
3.6Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening of individuele voorziening
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die het goedkoopste is. Wanneer de cliënt een duurdere voorziening wil komen de meerkosten voor eigen rekening. In deze gevallen kan een Pgb verstrekt worden gebaseerd op de goedkoopste voorziening.
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 8.3 van de verordening Wmo blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak niet vermijdbaar en voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.
Bijvoorbeeld: bij verhuizing naar een woning waarvan duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten, worden woningaanpassingen niet vergoed.
4.Regels voor een persoonsgebonden budget (Pgb) bij een maatwerk- en individuele voorziening
Met een Pgb kan de cliënt zijn leven naar eigen wensen en behoeften invullen. Deze verstrekkingsvorm is geschikt voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Het streven is dat een Pgb niet nodig is, omdat alle gewenste voorzieningen op lokaal niveau aanwezig zij. Dit is niet in alle gevallen mogelijk.
4.1Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb
4.1.1Motivatie en bekwaamheid van de aanvrager
Wanneer het risico groot is dat het Pgb niet goed besteed wordt kan het geweigerdworden. Bijvoorbeeld wanneer de cliënt door dementie, een verstandelijke handicap ofernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie heeft, bij verslavingsproblematiek of bij eerder misbruik van het Pgb.
De afwijzing van een Pgb moet goed onderbouwd zijn. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook bewijzen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing staat in de beschikking.
4.1.2 Kwaliteit van dienstverlening
De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een Pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura.
Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden en op grond van artikel 9 van de Jeugdwet, is het belangrijk dat cliënten vooraf goed weten wat het Pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting wordt in het gesprek gegeven. Daarnaast verzorgt het servicecentrum Pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
4.3Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
De Pgb’s worden uitbetaald in de vorm van trekkingsrecht. De gemeente betaalt het Pgb niet aan de cliënt (budgethouder) maar aan het servicecentrum Pgb van de SVB. De cliënt (budgethouder) laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt voor de uitbetaling. De niet bestede Pgb bedragen betaalt wde SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terug aan de gemeente. Ook de Pgb’s voor een hulpmiddel of voorziening worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de facturen betaalt.
De cliënt kan vragen om zijn sociale netwerk in te mogen zetten. De beloning van het sociale netwerk is alleen mogelijk wanneer het de gebruikelijke hulp overstijgt.
4.6Voorwaarden voor verstrekking
Bij verstrekking van een Pgb voor hulpmiddelen kan de cliënt zelf een leverancier kiezen . De hoogte van het Pgb is gelijk aan de goedkoopst adequate voorziening van de gecontracteerde leverancier van de gemeente. Het Pgb is inclusief de kosten voor onderhoud, reparatie, keuring en verzekering, (10% van de waarde van de toegekende voorziening). Bij overlijden van de cliënt voor het verstrijken van de afschrijftermijn, kan het resterende bedrag worden ingebracht in de nalatenschap.
Het Pgb voor woonvoorzieningen (niet zijnde bouwkundige en woon technische woonvoorzieningen), vervoersvoorzieningen en rolstoelen kan worden verstrekt in één keer.
De volgende voorwaarden worden gesteld aan een Pgb:
Wanneer de cliënt geen recht heeft op de voorziening tijdens de hele termijn waarbinnen de voorziening wordt afgeschreven, wordt het Pgb teruggevorderd tot het bedrag waarvoor de afschrijftermijn nog niet verstreken is. Dit geldt ook wanneer de cliënt niet tijdens de hele termijn de voorziening op adequate wijze kan gebruiken.
4.7Omzetting Pgb in voorziening in natura
Een omzetting van het Pgb in een voorziening in natura is binnen de afschrijftermijn niet meer mogelijk wanneer het Pgb al is besteed aan een voorziening.
4.8Pgb bij individuele begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf en ondersteuning bij het huishouden
De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door gediplomeerde hulpverleners verbonden aan een zorgaanbieder en hulpverleners die niet in dienst zijn (zoals het sociale netwerk, werkstudenten).
Wanneer het Pgb wordt ingezet voor gediplomeerde hulpverleners verbonden aan een zorgaanbieder geldt dat het Pgb gelijk is aan de kostprijs van de goedkoopste adequate maatwerkvoorziening in natura. In alle overige gevallen geldt een lager tarief. Bij een Pgb voor de maatwerkvoorziening ondersteuning bij het huishouden voor het sociale netwerk geldt een ander tarief (zie financieel besluit).
In de Wmo 2015 en Jeugdhulp 2015 is een overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht geldt ook voor personen die gebruik maken van een Pgb. Het overgangsrecht houdt in dat de cliënt recht heeft op de huidige indicatie tot maximaal eind 2015. Wanneer de indicatie in de loop van 2015 afloopt wordt het Pgb gebaseerd op het dan geldende tarief.
5.Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen, individuele- en algemene voorzieningen
De Wmo en de Jeugdwet maken een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene-, en individuele/maatwerkvoorzieningen. De gemeente mag bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen zelf bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen en individuele voorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
De hoogte van de eigen bijdrage wordt vastgesteld door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) en is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening en de hoogte van het inkomen en vermogen.
5.1Vaststelling eigen bijdrage Wmo en ouderbijdrage Jeugdhulp
Aan jeugdigen tot 18 jaar mag niet voor alle maatwerkvoorzieningen een eigen bijdrage opgelegd worden. Als de cliënt 18 jaar oud is, kan voor de maatwerkvoorzieningen alsnog een eigen bijdrage opgelegd worden. Vanaf de eerste periode volgend op de dag dat de cliënt 18 jaar oud wordt gaan we een eigen bijdrage heffen voor de voorzieningen waarbij dat wettelijk is toegestaan. De cliënt hoeft dan alleen nog maar over de resterende perioden een eigen bijdrage te betalen.
De Jeugdwet kent geen eigen bijdrage. Wanneer een jeugdige niet thuis bij de ouders woont kan vanuit het besparingsmotief wel een ouderbijdrage worden gevraagd. Wettelijk is geregeld dat het CAK de ouderbijdrage vaststelt, oplegt en int en daarna afdraagt aan de gemeente.
In artikel 8.1.2 van de Jeugdwet is vastgelegd wanneer geen eigen bijdrage mag worden opgelegd.
5.2Eigen bijdrage algemene voorziening
De hoogte van de eigen bijdrage van een algemene voorziening mag niet leiden tot niet-gebruik. Voor de algemene voorziening Jeugdhulp CMD geldt geen eigen bijdrage.
Als een voorziening, die is toegekend voor 1 januari 2015, wordt vervangen op verzoek van de gemeente (bijvoorbeeld vanwege de overgang naar een andere aanbieder), of bij noodzaak voor vervanging door een fout van de gemeente, of bij vervanging van een voorziening door mankementen die niet door cliënt veroorzaakt zijn, dan wordt de periode van de eigen bijdrage niet voor 1 januari 2016 gewijzigd. In alle andere gevallen van vervanging gaat de nieuwe werkwijze met betrekking tot de eigen bijdrage meteen in.
Cliënten met een indicatie vanuit de oude AWBZ-functies en Jeugdhulpverlening die per 1 januari 2015 zijn overgeheveld naar de Wmo en Jeugdhulp 2015, houden hun rechten zolang hun indicatiebesluit geldt maar uiterlijk tot het einde van 2015. Dit betekent dat de bijdrage die zij op grond van het Bijdragebesluit zorg moeten betalen tijdens de looptijd van hun indicatiebesluit verschuldigd blijft.
In de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen, zodat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. De gemeente onderzoekt daarvoor de mogelijkheden van cliënt om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en voorliggende voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren. Daarbij wordt ook de mogelijkheid van mantelzorg of hulp van andere personen onderzocht. Als dat niet voldoende is, dan kan een maatwerkvoorziening verstrekt worden. In dit hoofdstuk worden enkele specifieke maatwerkvoorzieningen besproken. De richtlijnen met betrekking tot de hulp bij het huishouden zijn als bijlage bij dit uitvoeringsbesluit gevoegd.
6.1Ondersteuning bij het huishouden
Nieuwe instroom voor huishoudelijke hulp wordt naar de markt verwezen, tenzij huishoudelijk hulp onderdeel uitmaakt van het resultaatgebied ondersteuning bij het huishouden.
Een rolstoelvoorziening stelt de cliënt in staat zich te verplaatsen in en om de woning. Er zijn diverse soorten rolstoelen, zoals handbewogen transportrolstoel, kantelbare rolstoel en elektrische rolstoel. Welke rolstoel noodzakelijk is voor de cliënt, is afhankelijk van de beperkingen en belemmeringen.
Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Omdat sporten zonder beperking ook geld kost, kan de aanvrager zelf ook bijdragen.
De vergoeding wordt maximaal eens per drie jaar verstrekt. De aanvrager moet aantonen dat sprake is van actieve sportbeoefening. Sportclubs, sponsors of fondsen zijn vaak bereid een deel van de kosten te vergoeden. De cliënt moet deze mogelijkheid aantoonbaar maximaal onderzoeken.
Ook bij een sportvoorziening is de goedkoopst adequate oplossing uitgangspunt.
6.4.1 Normaal gebruik van de woning
Een woningaanpassing heeft tot doel normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Dit houdt in dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het geen elementaire woonfuncties zijn. Ook aanpassingen voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden worden niet vergoed.
Woningaanpassingen worden alleen verstrekt bij een zelfstandige woonruimte binnen de gemeente. Niet in aanmerking komen: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen, tweede woningen, kamers in verhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen.
Er worden geen voorzieningen verstrekt voor aanpassingen in de gemeenschappelijke ruimte.
Voorwaarden bij bewoning woonwagen
Wanneer de cliënt een woonwagen bewoont, kan het college een voorziening
Wanneer de technische levensduur minder dan vijf jaar is of wanneer de standplaats binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt geldt een andere vergoeding (zie financieel besluit).
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Dit houdt in dat de cliënt toegang heeft tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
Een woning wordt alleen aangepast als verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing is. Dit verhuisprimaat kan opgelegd worden als de totale kosten van de woningaanpassingen meer bedragen dan het in het financieel besluit genoemde bedrag. Als de kosten meer bedragen en er geen sprake is van zwaarwegende redenen waardoor aanpassen toch noodzakelijk is, worden geen woningaanpassingen toegekend maar wordt de cliënt geadviseerd te verhuizen. Hierbij kan ondersteuning geboden bij het vinden van geschikte woonruimte.
Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt. Wanneer een cliënt door plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien moet verhuizen, kan mogelijk een maatwerkvoorziening worden verstrekt.
De hoogte van de vergoeding wordt afgestemd op de individuele situatie van de aanvrager (bijvoorbeeld eigen financiële mogelijkheden). De cliënt zoekt zelf een geschikte woonruimte. Als een cliënt binnen een jaar niet is verhuisd, wordt onderzocht of cliënt voldoende heeft gedaan om een andere woning te vinden en of de verhuizing nog noodzakelijk is. Verhuiskosten worden vergoed in de vorm van een Pgb en niet in natura.
Vervoer kan belangrijk zijn om cliënten te laten participeren in de samenleving. Wanneer een cliënt problemen heeft met vervoer wordt bekeken wat de beperkingen en vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre hij zelf of hijzelf in vervoer kan voorzien, hulp van het netwerk heeft, gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we 3 soorten afstanden:
6.5.1 Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)
Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het CVV, daarom wordt geen Pgb verstrekt. Alleen wanneer het CVV aantoonbaar niet geschikt is voor de cliënt, kan een andere maatwerkvoorziening passend zijn.
Het CVV is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. De cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen hetzelfde tarief) of een begeleider (gratis, als begeleiding tijdens de rit medisch gezien noodzakelijk is) meereizen. Voor begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Wanneer de cliënt een indicatie voor begeleiding heeft mag deze niet meer zonder begeleiding reizen.
6.5.2 Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking
Er zijn steeds meer vervoersmiddelen voor mensen met een beperking. Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden. Vaak worden deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk beschouwd. Deze worden niet meer vergoed omdat de cliënt deze zelf kan aanschaffen. Voorbeelden zijn een fiets met lage instap, een elektrische fiets, of een tandem. We beschouwen deze als algemeen gebruikelijk, ook al zijn ze duurder dan een normale fiets.
De driewielfiets en een duo fiets voor mensen met een beperking die alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht zijn niet algemeen gebruikelijk.
Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middenlange afstanden. Omdat scootmobielen steeds vaker ook in de reguliere handel worden verkocht kan het zijn dat deze in de toekomst als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.
6.5.3 Vervoer binnen de activiteiten
Een dienstverlener kan bij activiteiten vervoer aanbieden. De dienstverlener regelt dit dan binnen de vergoeding die hij krijgt. Hij kan het vervoer zelf of in samenspraak met de cliënt regelen. De dienstverlener mag een bijdrage vragen voor vervoer van cliënt.
Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). Een voorwaarde is dat de auto nog in redelijke staat verkeert en in principe niet ouder is dan vijf jaar.
Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en zelfregie en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.
6.6.1 Individuele vormen van jeugdhulp en BegeleidingWmo
Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die:
6.6.1.2 Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)
Het AMHK doet onderzoek na een melding en informeert eventueel de politie en de Raad voor de kinderbescherming. Wanneer nodig verwijst het AMHK door naar vrij toegankelijke voorzieningen of naar de gemeentelijke toegang, het CMD.
In geval van spoed, crisis en dwang treft het college direct een tijdelijke voorziening. Het college beschikt achteraf.
Voor spoed: beschikking achteraf is mogelijk als:
Voor crisis en dwang: beschikking achteraf is mogelijk als:
6.6.1.4 Groepsbegeleiding (Wmo)
Groepsbegeleiding is bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Het is programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma), methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een omschreven doel en vraagt een actieve betrokkenheid van de cliënt gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.
Groepsbegeleiding is anders dan welzijnsactiviteiten Voor veel cliënten is deelname aan activiteiten in de buurt voldoende om een dagstructuur te hebben en andere mensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door cognitieve beperkingen, psychische en/of psychosociale beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructuur nodig hebben is begeleiding nodig.
6.6.1.5 Individuele begeleiding
Hieronder wordt verstaan het toezicht op of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden, ondersteuning bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag
Ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven noemen we thuisbegeleiding.
Individuele begeleiding ligt vaak dicht bij ondersteuning bij het huishouden en persoonlijke verzorging (die vanuit de AWBZ naar de ziektekostenverzekering gaat). Er wordt gezocht naar combinaties van ondersteuning en begeleiding om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten.
Binnen de jeugdhulp kennen we de individuele begeleiding voor bijvoorbeeld ernstige enkelvoudige dyslexie (EED).
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen) in een instelling. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer volhoudt en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie. Een voorbeeld is ook logeren om (pleeg)ouders tijdelijk te ontlasten.
Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten. Een voorbeeld is het inschakelen van een vrijwilliger om tijdelijk de zorg voor een cliënt over te nemen. Ook dagbesteding heeft het neveneffect (of doel) de mantelzorg te ontlasten. Alleen bij de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop is wanneer ouders bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat nodig is in de specifieke situatie van de cliënt. Er geldt een maximum van 3 etmalen per week omdat bij meer dan 3 etmalen verblijd sprake is van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz nodig is. Eventueel kan een uitzondering worden gemaakt om vakantie van de mantelzorger mogelijk te maken. Dit alleen wanneer andere oplossingen, zoals respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar ia geen optie zijn.
In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz worden aangevraagd bij het CIZ. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
De cliënt en zijn omgeving zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf.
Voor cliënten die vanwege hun beperkingen een beschermd woonklimaat gericht op structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten nodig hebben bestaan verschillende woonvormen voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Het bieden van de maatwerkvoorziening beschermd wonen is een taak van de centrumgemeenten, zij krijgen ook het budget voor deze taak. De toewijzing van beschermd wonen, gebeurt ook via de centrumgemeente Eindhoven. Er worden in regionaal verband criteria voor beschermd wonen opgesteld en afspraken gemaakt over toewijzing. Ook over de uitstroom (als een cliënt vanuit de beschermde woonvorm naar een zelfstandige woning gaat) worden werkafspraken gemaakt met regio gemeenten.
6.6.1.8 Maatschappelijke opvang
Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Eindhoven is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang. De focus binnen de maatschappelijke opvang zal de komende jaren worden verlegd van opvang naar preventie en blijvend herstel na uitstroom. Mensen worden in hun eigen kracht ondersteund, zodat dakloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Ook de ondersteuning van zwerfjongeren maakt onderdeel uit van het maatschappelijke opvangbeleid.
6.7Resultaten en activiteiten die deel kunnen uitmaken van de voorziening
Het CMD beschrijft concrete doelen in de individuele opdrachtverstrekking aan de dienstverleners.
In de bijlage staan de resultaatgebieden en voorbeelden van activiteiten genoemd.
Begeleiding maakt soms deel uit van een totaal pakket van zorg van behandeling en persoonlijke verzorging. Bij de bepaling van de omvang en de duur van de hulp wordt dit meegewogen en zal de hulp met deze zorgaanbieders afgestemd worden.
6.8.1 Omvang Individuele Begeleiding
Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, minimaal 1 maximaal 25 uur per week. Meer uren per week is mogelijk wanneer nodig en duidelijk gemotiveerd. Het totaal aantal uren begeleiding is de optelsom van de duur van de activiteiten:
6.8.2 Omvang Groepsbegeleiding
Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen. Het aantal dagdelen begeleiding groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
Het Uitvoeringsbesluit Wmo en jeugdhulp gemeente Nuenen 2015 treedt in werking op 1 januari 2015. Dit uitvoeringsbesluit is een nadere invulling van de verordeningen Wmo en Jeugdhulp.
Het prijspeil wordt enerzijds bepaald door gemeentelijke afspraken over de toe te passen indexering, bijvoorbeeld voor de vergoedingen voor woningaanpassingen.
Anderzijds zijn afspraken in de contracten met de leveranciers leidend zoals bij de ondersteuning bij het huishouden en de hulpmiddelen.
Situatie vanaf 1 januari 2015:
Eigen Bijdrage en ouderbijdrage
Bij de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage hanteren wij de systematiek zoals vastgesteld door het Rijk en uitgevoerd door het CAK.
Voorziening in natura (ZIN) en persoonsgebonden budgetten (PGB).
Alle voorzieningen in natura waarvan de leasekosten voor de gemeente per maand € 5,00 of minder bedragen, worden in eigendom verstrekt aan de aanvrager. De aanvrager is zelf verantwoordelijk voor het onderhoud en reparatie van deze voorzieningen. Wanneer het leasebedrag meer € 5 per maand bedraagt, is de gemeente verantwoordelijk voor het onderhoud, reparatie en verzekering van de voorzieningen, tenzij sprake is van nalatigheid van de cliënt.
Bouwkundige woonvoorzieningen in natura (met uitzondering van traplift) worden eigendom van de woningeigenaar. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor onderhoud en reparatie van de voorzieningen.
Trapliften en drempelhulpen worden altijd in bruikleen verleend. Deze zijn herinzetbaar waardoor kapitaalvernietiging wordt voorkomen.
Bij aanpassingskosten hoger dan € 15.000 wordt geen woningaanpassing uitgevoerd, maar geldt het primaat tot verhuizen, tenzij er individuele omstandigheden te noemen zijn waardoor verhuizen geen adequate oplossing is. Hierbij moet rekening worden gehouden met:
Tarieven gelden tot juli 2015, daarna wordt de ondersteuning bij het huishouden ingezet op basis van resultaat financiering. Hiervoor komt in de loop van 2015 een aanvulling op het uitvoeringsbesluit.
De gemeente heeft een subsidieaanvraag ingediend. Wanneer deze wordt gehonoreerd is het mogelijk om (alleen) in 2015 € 10 per uur in mindering te brengen op de tarieven tot een maximum van de beschikbare subsidie.
Tarieven begeleiding(individueel en groep)
zie bijlage producten en tarieven
Tarieven kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging
Zie bijlage producten en tarieven
Bouwkundige of woontechnische voorzieningen aan de eigen woning tot en met een bedrag van € 10.000 op basis van de door de gemeente gehanteerde standaardbedragen. In het programma van eisen wordt door de gemeente aangegeven wat de maximale bedragen zijn.
Bij het vaststellen van de hoogte van een Pgb in de kosten van een bouwkundige woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:
Maximale vergoeding aanpassing woonwagen
De maximale vergoeding aanpassingskosten van de woonwagen bedraagt € 914 wanneer de technische levensduur van de woonwagen tijdens het indienen van de zorgvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.
Afschrijving van woningaanpassingen (Antispeculatiebeding)
De via zorg in natura of Pgb toegekende vergoeding kan, eventueel gedeeltelijk, tot maximaal de verstrekte vergoeding aan de gemeente te worden teruggestort.
Het terug te storten bedrag is:
In alle gevallen tot maximaal het bedrag van de verleende vergoeding minus de eigen bijdrage (geïnd door het CAK) die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.
Wanneer binnen de afschrijftermijn het gebruik van de traplift stopt wordt een gedeelte van de aanschafprijs van de traplift teruggevorderd:
De door de dienstverlener te verrichten activiteiten vallen binnen de volgende resultaatsgebieden:
Ad 1. Resultaatgebied ondersteuning bij en het opbouwen van sociaal netwerk cliënt
NB. Bij bemoeizorg en geïsoleerde cliënt zonder een sociaal netwerk is het resultaat ‘cliënt heeft een gezond sociaal netwerk’ een brug te ver. Het gaat hier om het opbouwen van een sociaal netwerk met als achterliggende doelstelling mensen uit isolement of uit ‘verkeerde/foute sociale omgeving’ te halen. Bij bemoeizorg is op die wijze afname van overlast en hanteerbaar gedrag beoogd.
Ad 2. Resultaatgebied Ondersteunen van de thuisadministratie
Ad 3. Resultaatgebied Ondersteuning bij (arbeidsmatige) dagbesteding
Ad 4. Resultaatgebied Persoonlijke verzorging voor jeugdige
Ad 5. Resultaatgebied Mantelzorgondersteuning.
Mantelzorger kan omgaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis en beperking van jeugdige en inwoner.
Ad 6. Resultaatgebied Ondersteuning bij zelfredzaamheid /zelfregie
Ad 7 Resultaatgebied: Ondersteuning bij het invullen van het ouderschap
De dienstverlener kan een of meer van de volgende activiteiten uitvoeren binnen de hiervoor genoemde resultaatsgebieden:
Resultaatgebied ondersteuning bij het huishouden (HH2)
Dagelijkse organisatie van het huishouden
Verzorging van inwonende kinderen
Het aanleren en activeren van huishoudelijke taken
Personen die niet eerder huishoudelijke taken hebben uitgevoerd kunnen hiervoor instructie krijgen.
Norm: aantal minuten, combinaties zijn mogelijk.
Zwaar huishoudelijk werk in woning met 1 of 2 slaapkamer(s) 1-persoons | ||
Stofzuigen woonkamer/nat afnemen (incl halletje, keuken, toilet) | ||
Zwaar huishoudelijk werk in woning met 1 of 2 slaapkamer(s) 2-persoons | ||
Stofzuigen/nat afnemen woonkamer (incl halletje, keuken, toilet) | ||
Nb. Bij een kleine eengezinswoning minuten voor stofzuigen trappenhuis
Zwaar huishoudelijk werk in woning met 3 slaapkamers 1-persoons | ||
Stofzuigen/nat afnemen woonkamer (incl halletje, keuken, toilet) | ||
Zwaar huishoudelijk werk in woning met 3 slaapkamers 2-persoons | ||
Stofzuigen/nat afnemen woonkamer (inclusief halletje, keuken en toilet) | ||
Bijlage 3 Zelfredzaamheid-Matrix 2013
Het zelf realiseren van een acceptabel niveau op belangrijke domeinen van het dagelijkse leven, ook door de juiste hulp te organiseren op het moment dat een behoefte ontstaat die de persoon niet zelf kan uitvoeren, voorkomen of kan verhelpen.
De Zelfredzaamheidmatrix is een gevalideerd instrument die op de domeinen: Financiën, Dagbesteding, huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, verslaving, Activiteiten Dagelijks Leven, Sociaal Netwerk, Maatschappelijke participatie en Justitie een moment opname maakt. Voor ouders met inwonende kinderen worden nog een viertal aanvullende domeinen onderzocht, te weten: lichamelijke verzorging, sociaal-emotionele ontwikkeling, scholing en opvang van de kinderen.
Hoe zelfredzaam iemand is in termen van een score op de ZRM is een resultaat, het gevolg van allerlei factoren en processen die hebben geleid tot de mate van zelfredzaamheid op dit moment. Met de ZRM kijk je dus alleen naar de uitkomst en laat je de oorzaken zoveel mogelijk buiten beschouwing. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste zijn oorzaken niet altijd zichtbaar en moeilijk in kaart te brengen (bijvoorbeeld persoonlijkheid, cultuur, motivatie). Ten tweede is de manier waarop deze factoren elkaar en de uitkomst (zelfredzaamheid) beïnvloeden heel ingewikkeld. Je beoordeelt de zelfredzaamheid dus zonder uitspraken te doen over de manier waarop dit zo is gekomen.
Met de ZRM beoordeel je hoe zelfredzaam iemand nu is. Je maakt als het ware een foto van iemands functioneren.
De ZRM is ingedeeld in vijf niveaus van zelfredzaamheid. Het laagste niveau op deschaal is minimale zelfredzaamheid. Het hoogste niveau is maximale zelfredzaamheid.De niveaus zijn aangegeven met een score: een getal tussen 1 en 5; en met een kortebeschrijving: ‘acuut probleem’, ‘niet zelfredzaam’, ‘beperkt zelfredzaam’, ‘voldoendezelfredzaam’, en ‘volledig zelfredzaam’.
Cliënt is niet zelfredzaam. Situatie verslechtert als niet wordt ingegrepen | Beperkte zelfredzaamheid situatie is stabiel maar minimaal toereikend | ||||
Wanneer de situatie van de cliënt vóór afloop van de gestelde termijn verandert c.q. vóór afloop van de termijn een passend alternatief , aan de voorziening voorliggend (bijvoorbeeld een Algemene voorziening), aanbod komt, waardoor de inzet van de voorziening niet langer noodzakelijk is, kan de gemeente eenzijdig de individuele opdrachtverstrekking voor het aanbieden van de voorziening beëindigen.
In beginsel bepaalt de cliënt van welke dienstverlener hij een voorziening wil ontvangen (met inachtneming van het gestelde onder 2.5.: integraliteit). Verwijzers kunnen hierbij ondersteuning bieden. Tot de leeftijd van 12 jaar bepaalt bij een jeugdige de ouder, tussen de leeftijd van 12 jaar en 16 jaar bepalen jeugdige en ouder samen en bij 16 jaar of ouder bepaalt de jeugdige zelf.
Aan de dienstverlener wordt gelijktijdig aan 2.10 een individuele opdrachtverstrekking geformuleerd. Als sprake is van een verwijzer, krijgt deze van gemeente een melding. Als CMD verwijst, bestaat voordat gemeente een individuele opdrachtverstrekking afgeeft de mogelijkheid om een kennismakings- of afstemmingsgesprek tussen cliënt en dienstverlener te houden. Zowel cliënt als dienstverlener kunnen besluiten of een individuele opdrachtverstrekking afgegeven kan worden. Wanneer de cliënt dit wil coördineert het CMD de keuze voor een andere dienstverlener.
Als de dienstverlener besluit dat geen individuele opdrachtverstrekking afgegeven moet worden, meldt deze dat gemotiveerd bij het CMD. De gemeente besluit, op advies van het CMD of dienstverlener op basis van deze motivatie kan afzien van het leveren van de voorziening. Besluit hij dat dit zo is, dan, afhankelijk van de motivatie van dienstverlener, coördineert het CMD de keuze van cliënt voor een andere dienstverlener of neemt hij een aangepast besluit op basis van een aangepast plan van aanpak.
Via onderstaande link wordt verwezen naar een stappenplan waarmee een professional bepalen kan vaststellen welke gemeente verantwoordelijk is. Dit ten behoeve van de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten. De VNG en het Rijk hebben afgesproken om de Jeugdwet toe te passen zoals in dit stappenplan uiteen is gezet. Bij dit schema hoort een factsheet met uitleg over het woonplaatsbeginsel.
http://www.voordejeugd.nl/attachments/article/1373/Mindmap%20op%20A0-formaat.pdf
Op 1 januari 2015 treedt de Jeugdwet in werking en worden de gemeenten verantwoordelijk voor het hele jeugdveld. Daarom is het voor gemeenten onder andere belangrijk om te bepalen of jeugdigen die in hun gemeenten jeugdhulp nodig hebben, daadwerkelijk tot hun verantwoordelijkheid behoren.
De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie hebben hiervoor samen met de VNG een stappenplan voor gemeenten ontwikkeld. Door de stappen uit dit plan te volgen, wordt voor gemeenten duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor het bepalen en financieren van de benodigde jeugdhulp of die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing of voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering.
De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een jeugdige en zijn of haar ouders hulp nodig hebben, wordt eerst bekeken waar het gezag ligt.Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet opnieuw met behulp van het stappenplan worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is.
Het vaststellen van de woon- of verblijfplaats
Bij het bepalen van het woonadres wordt aangesloten bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Als een jeugdige zelf, of zijn of haar gezagsdrager, niet heeft gezorgd voor de inschrijving in de BRP, moet hij of zij gewezen worden op zijn of haar wettelijke plicht om zich in te schrijven. Als er geen inschrijving in de BRP is, wordt gekeken naar het werkelijke
In sommige gevallen is het werkelijke verblijfplaats van de jeugdige bepalend voor de verantwoordelijke gemeente. Soms komt het voor dat het werkelijke verblijf van een jeugdige bij een nevenvestiging van een jeugdhulpaanbieder is. In die gevallen is het adres van de nevenvestiging het adres dat geldt. Als het moment van de hulpvraag wordt gehanteerd, geldt het eerste contact van de jeugdige bij de toegang.
Een wijziging van de inschrijving in de BRP betekent de start van overleg tussen gemeente die verantwoordelijk was en de gemeente die verantwoordelijk wordt. Dit overleg is gericht op de feitelijke overdracht.
Bij acute situaties wordt direct jeugdhulp aan de jeugdige geleverd of een kinderbeschermingsmaatregel uitgesproken. De gemeente die de acute hulp levert, stelt via het stappenplan vast welke gemeente formeel verantwoordelijk is. De kosten van alle geleverde acute hulp zijn immers voor rekening van die gemeente. Wanneer de Jeugdwet niet van toepassing is, is er geen gemeente direct verantwoordelijk voor de desbetreffende jeugdige.
Gemeenten die kosten voor jeugdhulp hebben gemaakt moeten in die uitzonderlijke gevallen de kosten verhalen op de reisverzekering, de desbetreffende buitenlandse verzekeraar of via de gezagsdrager van de jeugdige.
Met betrekking tot het overgangsrecht geldt de situatie zoals deze op 31 december 2014 bekend is. Waar in het stappenplan het moment van de hulpvraag staat, geldt ten aanzien van het overgangsrecht de situatie op 31 december 2014. Een jeugdige heeft recht op (jeugd)hulp tot het moment waarop een indicatie of verwijzing of strafrechtelijke beslissing eindigt, tot maximaal het einde van 2015. Bij langdurige pleegzorg geldt het overgangsrecht tot het moment dat de jeugdige 18 jaar wordt.
Gescheiden ouders in verschillende gemeenten
Als ouders na een echtscheiding in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, geven de ouders aan wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouders dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg. Daarbij hanteren zij het criterium: de verantwoordelijke gemeente is die gemeente waar de jeugdhulp in het belang van de jeugdige binnen zijn sociale netwerk (school, sport en vriendenkring) georganiseerd kan worden.
De kinderrechter kan om verschillende redenen een voorlopige voogdij uitspreken. Het gaat daarbij altijd om acute noodsituaties waarin een snel ingrijpen ter (tijdelijke) bescherming van de minderjarige nodig is. Zo kan het nodig zijn om een medische behandeling voor een kind mogelijk te maken, als toestemming door de ouder(s) wordt geweigerd. Voorlopige voogdij kan ook een tussenmaatregel zijn wanneer deze wordt uitgesproken gedurende het onderzoek naar een beëindiging van het ouderlijk gezag. Dan is het gezag van de ouder(s) geschorst, in afwachting van een definitieve maatregel. Bij de situatie van voorlopige voogdij is voor het bepalen van de woonplaats gekozen voor een praktische oplossing. Uitgangspunt is de situatie die gold voordat sprake was van voorlopige voogdij. De gemeente waar de ouder die het gezag had woont is verantwoordelijk. Als die ouder tijdens de duur van de situatie van voorlopige voogdij verhuist, wordt de gemeente waar deze ouder naar toe gaat verantwoordelijk.
Bij de situatie van tijdelijke voogdij is er tijdelijk in de voogdij voorzien. Deze situatie kan onbeperkt duren, tot het moment waarop ouders terugkeren, bijvoorbeeld na het uitzitten van een gevangenisstraf in het buitenland, of totdat een jeugdige terugkeert naar het land van herkomst (Nidos heeft dan meestal de tijdelijke voogdij) of tot het moment waarop een jeugdige meerderjarig wordt. De verblijfplaats van de jeugdige is in deze situaties bepalend.
Als de voogdij door een gecertificeerde instelling wordt uitgeoefend is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Vaak woont deze jeugdige in een pleeggezin of in een residentiële instelling. Als de jeugdige in een residentiële instelling woont, geldt niet het adres van de hoofdvestiging van de jeugdhulpaanbieder maar het werkelijke verblijf van een jeugdige bij de nevenvestiging.
Als een jeugdige 18 jaar wordt, is er geen gezagsrelatie meer. Daarom wordt in dat geval uitgegaan van het adres van de jeugdige.
Woonplaats van gezagsdrager(s) onbekend of in het buitenland
Als de woonplaats van de gezagsdrager(s) onbekend is, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Als de gezagsdrager(s) in het buitenland wonen en de jeugdige in Nederland verblijft, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige. Er is dus altijd een gemeente verantwoordelijk.
Woonplaats gezagsdrager en jeugdige in buitenland
Als ouders en jeugdige in het buitenland wonen, is er geen recht op jeugdhulp. Gemeenten hoeven dan geen jeugdhulp te leveren.
Woonplaats gezagsdrager in Nederland en jeugdige in buitenland.
De gemeente waar de gezagsdrager woont is verantwoordelijk.
Soms wordt iemand op een briefadres en niet op een woonadres ingeschreven in de BRP. Dit kan voorkomen als iemand bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een Blijf van mijn Lijf-huis of in een gevangenis verblijft. Bij een briefadres geldt het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Wanneer zowel het briefadres als het woonadres bekend zijn in de BRP, wordt het woonadres gehanteerd.
Bijlage 6 Richtlijnen gebruikelijke zorg
Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor kinderen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.
Er is sprake van bovengebruikelijke zorg, als de voor het kind noodzakelijke zorg op het gebied van Persoonlijke Verzorging, Verpleging en Begeleiding in chronische situaties uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen. Bij de functie Verblijf gaat het om het leefklimaat beschermende woonomgeving, dat gelet op de levensfase van het kind als gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen moet worden aangemerkt. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven.
Kortdurende en langdurige situaties
Bij gebruikelijke zorg wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
Algemeen aanvaarde maatstaven:
Algemeen beoordelingskader bij kinderen
Het onderzoek naar de aanspraak op zorg in relatie tot gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen richt zich in stap 1 van het onderzoek op het bepalen van de stoornissen en beperkingen die voortkomen uit een aandoening.
In stap 2 van het onderzoek wordt beoordeeld:
Om vast te stellen op welke zorg het kind redelijkerwijs is aangewezen, wordt gelet op deomstandigheden van het betrokken kind, beoordeeld welke zorg op het gebied van Persoonlijke Verzorging, Verpleging en Begeleiding uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Bij die beoordeling dienen de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandelingen, de frequentie van deze zorghandelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd te worden betrokken. Deze thema’s worden hieronder uitgelegd.
Tevens wordt beoordeeld of sprake is van een of meer uitzonderingen die van invloed kunnen zijn bij het bepalen van de gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met verschillen die tussen kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Bij de beoordeling van wat tot gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen behoort, past daarom een zekere marge. Ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd kan de zorg die het ene kind nodig heeft meer of minder zijn dan de zorg die een ander kind nodig heeft. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of sneller zelfstandig dan het andere kind.
Voorbeeld: Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft.
B. Aard van de zorghandelingen
Op zorghandelingen die het kind zelfstandig kan uitvoeren, is dat kind redelijkerwijs niet aangewezen. Gebruikelijke zorg bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke zorghandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen. Bij gebruikelijke zorg gaat het om handelingen welke vallen onder specialistische jeugdhulp.
Voorbeelden van handelingen die gebruikelijke zorghandelingen vervangen kunnen zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.
C. Frequentie en patroon van de zorghandelingen
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals drie keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke zorg worden aangemerkt.
Voorbeeld: Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in de het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind en wordt dit als gebruikelijke zorg aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, bij kinderen met een lichamelijke beperking.
Een voorbeeld van zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg van ouders aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van zorg van ouders aan een ouder kind.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
D. Omvang van de met de zorghandelingen gemoeide tijd
De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke zorg sprake is.
Voorbeeld: alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke zorg gezien.
De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van het kind worden beoordeeld.
Zo kan bij een kind van een bepaalde leeftijd dat is aangewezen op handelingen die niet bij alle gezonde kinderen voorkomen en die kunnen meelopen in het gebruikelijke patroon van dagelijkse verzorging, niet langer sprake zijn van gebruikelijke zorg vanwege de (extra) tijd die met deze zorghandelingen gemoeid gaat.
Een concrete uitwerking: het geven van medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke zorg. Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon en moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke zorg te beschouwen.
Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen die zijn opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk. Het uitgangspunt van de richtlijn is de zorg die ouders volgens heersende maatschappelijke opvattingen moeten bieden aan kinderen zonder beperkingen, rekening houdend met verschillen die bij kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan.
Gebruikelijke zorg per functie
Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties
Alle Persoonlijke Verzorging door de ouder aan het kind is gebruikelijke zorg als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de verzekerde, dat AWBZ-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Voorbeeld: het (extra) verschonen bij buikgriep.
Ouders aan kinderen, in langdurige situaties
Een kind is aangewezen op AWBZ-zorg als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke zorg in vergelijking tot kinderen zonder AWBZ-grondslag van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage opgenomen richtlijn wordt overschreden. Gebruikelijke zorg bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke zorghandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten, of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden zoals het geven van medicijnen.
Voorbeeld: het toedienen van eten en drinken door een ouder aan een kind van 2 jaar is gebruikelijke zorg, ook als het om sondevoeding gaat. Als het voeden van dit kind via de sonde meer tijd kost, of vaker moet gebeuren dan de normale dagelijkse eet- en drinkmomenten, kan er een aanspraak op AWBZ-zorg zijn. Als een kind een handeling zelf kan uitvoeren, is er op grond van het begrip ‘redelijkerwijs’ geen aanspraak op AWBZ-zorg, zoals het legen of wisselen van een katheterzakje.
Het aanleren van handelingen op het gebied van Persoonlijke verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke zorg. Als anderen dan de gebruikelijke zorger de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke zorger niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke zorger verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.
Voor zover een partner of ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke Persoonlijke verzorging ten behoeve van verzekerde uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. Bij kinderen geldt deze uitzondering alleen voor zover het handelingen betreft die bij een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen niet voorkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.
Voor zover een partner of ouder overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde AWBZ-zorg, dient men die overbelasting op te heffen door deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke Persoonlijke verzorging, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke Persoonlijke verzorging voor op die maatschappelijke activiteiten.
Voor zover gebruikelijke Persoonlijke Verzorging bij kinderen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijke zorg moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een indicatie worden gesteld. Bij zorghandelingen tijdens de kinderopvang of tijdens het onderwijs, is sprake van bovengebruikelijke Persoonlijke Verzorging als het gaat om handelingen die organisaties voor kinderopvang of onderwijs niet plegen te bieden zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten.
De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke zorg (Bza, artikel 2, lid 2). Alleen voor de zorg die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, is er aanspraak op AWBZ-zorg. De niet-uitstelbare PV en VP kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.
Voorbeeld: een baby krijgt bij de kinderopvang drie keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg zoals kinderopvang die biedt, dat is dus geen indiceerbare zorg. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer. De minuten meertijd komen voort uit aandoeninggerelateerde stoornissen en beperkingen. De extra tijd die het kost om het flesje te geven, is indiceerbaar, dus: drie keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang.
Wanneer de baby geen flesje zou krijgen maar sondevoeding, dan is de volledige tijd voor het toedienen van de sondevoeding tijdens de kinderopvang indiceerbare zorg. Het geven van sondevoeding valt niet onder zorg zoals instanties voor kinderopvang die bieden. Om deze reden kan het geven van sondevoeding gedurende de kinderopvang volledig worden geïndiceerd.
De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen AWBZ-indicatie worden afgegeven. Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijke zorg op school te leveren. Deze zorg kan dus worden geïndiceerd. De onderwijsregelgeving is voorliggend op AWBZ-zorg tijdens schooltijd. Zie hiervoor ook hoofdstuk 5, Persoonlijke Verzorging en hoofdstuk 13, AWBZ-zorg in het onderwijs.
Alle begeleiding van de verzekerde door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke zorg als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de verzekerde, dat AWBZ-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen verzekerde gebruikelijke zorg wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een verzekerde:
Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot AWBZ-zorg.
Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties
Alle begeleiding door de ouder aan het kind is gebruikelijke zorg als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de verzekerde, dat AWBZ-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Ouders aan kinderen, in langdurige situaties
Een kind is aangewezen op AWBZ-zorg als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke begeleiding in vergelijking tot een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage opgenomen richtlijn wordt overschreden.
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de verzekerde is gebruikelijke zorg.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde AWBZ-zorg, dient men die overbelasting op te heffen door deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.
Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke zorg. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie de bijlage bij dit hoofdstuk.
Bovengebruikelijke Begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor (kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig). Toch kan bovengebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.
Voorbeeld: bij kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel is pedagogische correctie op gedrag gebruikelijk. Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn, dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.
Begeleiding naar ziekenhuis: als een kind vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder meegaat. Hiervoor is geen AWBZ-indicatie mogelijk. Deze uren worden wel meegewogen in de weging van de (over)belasting van ouders voor de zorg van hun kind vanwege de aandoening.
Begeleiding naar zwemles: hiervoor is geen AWBZ-indicatie mogelijk. Het is gebruikelijk dat ouders met hun kind meegaan naar zwemles.
Wanneer ouders werken, zijn/blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De Begeleiding die buiten dit werk/onderwijs om als gebruikelijke zorg wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken/onderwijs volgen niet worden geïndiceerd. Wanneer sprake is van bovengebruikelijke Begeleiding, wordt de omvang van de bovengebruikelijke Begeleiding vastgesteld over het hele etmaal/zeven dagen per week. Dus feitelijk ook gedurende de periode dat ouders werken/onderwijs volgen. Ouders kunnen de keuze maken wanneer zij de geïndiceerde uren inzetten, thuis of tijdens de kinderopvang.
Beschermende woonomgeving en kinderen
Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving als omschreven in hoofdstuk 9 (Verblijf) moet afhankelijk van de levensfase van het kind als Gebruikelijke zorg worden aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. In de bijlage bij dit hoofdstuk zijn per levensfase richtlijnen ten aanzien van de Gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel opgenomen.
Als een kind niet bij (een van) de ouder(s) kan wonen, vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden en/of vanwege opvoedingsonmacht van de ouder(s), is verblijf op grond van de Wet op de jeugdzorg aan de orde. Daarnaast kan er in deze situaties bij kinderen met een aandoening, stoornis of beperking aanspraak zijn op AWBZ Verblijf als de zorg noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht.
In de bijlage bij dit hoofdstuk is beschreven dat het bieden van een beschermende woonomgeving waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden, gebruikelijk is tot een leeftijd van 17 jaar. Dit betekent dat kinderen (tot 17 jaar) alleen in aanmerking komen voor de functie Verblijf als er een noodzaak is voor een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht. Dit therapeutisch leefklimaat en permanent toezicht worden verder beschreven in hoofdstuk 9, Verblijf.
Er zijn geen uitzonderingen ten aanzien van het bieden van een beschermende woonomgeving aan kinderen.
Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten
De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. In de meeste gevallen is de bovengebruikelijke zorg die geïndiceerd wordt voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt deze geïndiceerde zorg niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke Persoonlijke Verzorging, Verpleging en/of Begeleiding zo nodig geheel of gedeeltelijk geïndiceerd worden. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.
Aan het indiceren van gebruikelijke zorg gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke zorger zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind of de partner (draaglast verhoging).
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke zorgtaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke zorg te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de planbare zorgtaken, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare zorg te leveren is van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke zorger. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke zorger noodzakelijk is.
Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis (DSM-IV-TR) optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom in het indicatiebesluit worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het indicatiebesluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.
Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot AWBZ-zorg
• hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;
• ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;
• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op
gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;
• hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;
• hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;
• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;
• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);
• hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;
• hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;
• zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
• hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;
• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
• hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;
• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
• hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.