De raad van de gemeente Alblasserdam;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17
november 2014;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
b e s l u i t
vast te stellen de:
Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2015
Artikel 1 Begripsomschrijving
Deze verordening verstaat onder:
- a.
perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig
gedeelte daarvan;
- b.
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van
voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of
transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom,
in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
- c.
onder voorziening of combinatie van voorzieningen wordt mede
verstaan een open water;
- d.
onder gemeentelijke riolering wordt mede de in het kader van
het Gemeentelijk Rioleringsplan door of vanwege de gemeente
geplaatste individuele afvalwaterbehandeling (IBA) begrepen
- e.
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater
of grondwater;
- f.
gemeentelijke zorgplichten: de zorg voor het afvloeiend
hemelwater en het grondwater zoals aan de gemeente opgedragen in
artikel 3.5 en 3.6 van de Waterwet;
- g.
niet-woning: een niet-woning in de zin van artikel 220a, tweede
lid, Gemeentewet en een garagebox, voor zover deze niet op de
voet van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ, een
samenstel vormt met een woning.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter
bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en
bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk
afvalwater; en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het
ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen
teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand
voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te
voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
- 1.
De belasting wordt geheven: van degene die bij het begin van het
belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht van een perceel, verder te noemen: eigenarendeel.
- 2.
Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het eigendom een
onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het
belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is
vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun
indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt,
wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd
gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten
tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden
aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
- 1.
Het eigenarendeel van woningen wordt geheven naar een vast bedrag
per perceel.
- 2.
Het eigenarendeel van niet-woningen wordt geheven naar de waarde in
het economische verkeer van het perceel.
- 3.
Ingeval het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het
economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde
waarde zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar
geldt.
- 4.
Ingeval voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van
de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de
heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en
20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 6 Belastingtarieven
- 1.
Het eigenarendeel van woningen bedraagt per perceel per jaar €
200,-
- 2.
Het eigenarendeel van niet-woningen bedraagt 0,050 % van de waarde
in het economische verkeer met een maximum van € 2.750,--.
Artikel 7 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld
Het eigenarendeel is verschuldigd bij het begin van het
belastingjaar.
Artikel 10 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moet de aanslag worden betaald uiterlijk drie maanden na de
dagtekening van het aanslagbiljet.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van
de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan meer is dan
€ 90,-- en minder dan € 2.500,--, en zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke
termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van
het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand
later.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeerartikel
- 1.
De ‘Verordening rioolheffing 2014’ van 17 december 2013 wordt
ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum
van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die
datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag
na die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing
2015'.