Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2014 |
Citeertitel | Algemene verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | 18/2014 |
IIIa De verordening treedt in werking op het moment van vaststelling door de gemeenteraad en werkt terug tot 1 januari 2014.
In afwijking van IIIa:
blijft Verordening Financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2012 (RIS 254460) van toepassing op de jaarrekening 2013 en de daarbij behorende raadsbesluiten.
is artikel 4 lid 4 niet van toepassing op de begroting 2014 en 2015.
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-12-2014 | 01-01-2014 | 01-01-2018 | Nieuwe regeling | 18-12-2014 Gemeenteblad 218, 2014 | rv 145, 2014 |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2 De begrotingscyclus
Burgemeester en wethouders bieden de raad uiterlijk de tweede dinsdag in september voorafgaande aan het begrotingsjaar ter vaststelling de stukken bedoeld in artikel 190 van de Gemeentewet aan (de begroting met een toelichting van de gemeente en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren).
Met het vaststellen van de programmabegroting worden de doelstellingen per programma met de beschikbare bedragen voor alle taken en activiteiten op programmaniveau alsmede de financiële middelen die per programma kunnen worden aangewend, vastgesteld door de raad. Tevens besluit de raad over de meerjarenbegroting als leidraad voor het te voeren beleid. Per programma wordt een doelenboom opgenomen.
De begroting bevat de in het BBV (artikel 9, lid 2) voorgeschreven paragrafen: Lokale heffingen, Weerstandsvermogen en risicobeheersing, Onderhoud kapitaalgoederen, Financiering, Bedrijfsvoering, Verbonden partijen en Grondbeleid. Naast de verplichte paragrafen kunnen burgemeester en wethouders de raad voorstellen doen om extra paragrafen op te nemen.
Het bedrag voor onvoorziene uitgaven dat volgens het BBV (artikel 8 lid 6) in de programmabegroting is opgenomen wordt geraamd op basis van de risico’s zoals opgenomen in de paragraaf weerstandsvermogen en de kans dat deze risico’s zich feitelijk voordoen. Onttrekkingen aan de post onvoorzien geschieden bij raadsbesluit.
Burgemeester en wethouders stellen de productenraming vast. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middelen te heralloceren, zolang er op programmaniveau geen sprake is van een vermeerdering of vermindering van de lasten, baten, dotaties of onttrekkingen uit bestemmingsreserves.
Hoofdstuk 3 Het financieel middelenbeheer
Op basis van artikel 212, lid 2, sub c van de Gemeentewet en gelet op de bepalingen in de Wet Fido, stelt de raad in een Treasurystatuut nadere regels betreffende doelstellingen, randvoorwaarden, administratieve organisatie, planning en control en de informatievoorziening van de gemeentelijke treasuryfunctie.
Bij de voorjaarsnota bepalen burgemeester en wethouders de noodzakelijke hoogte van het weerstandsvermogen op basis van de inventarisatie van de belangrijkste risico’s. De noodzakelijke hoogte van de algemene reserve wordt bepaald middels het risicocumulatiemodel. Hierbij wordt de hoogte van de Post onvoorzien betrokken.
In lid 2 van artikel 160 van de Gemeentewet is bepaald dat de oprichting van en deelneming instichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen onder de bevoegdheid van het college valt. Dat besluit wordt echter niet genomen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld om haar wensen en bedenkingen te uiten ten aanzien van het ontwerpbesluit. De oprichting van of deelneming in een gemeenschappelijke regeling vergt de expliciete instemming van de raad, conform art. 1 van de Wet op de gemeenschappelijke regelingen.
Voor investeringen met een economisch nut worden de volgende standaardafschrijvingstermijnen gehanteerd:
10 jaar: (brandveiligheid)voorzieningen aan gebouwen; energiebesparende maatregelen in gebouwen; kunstopdrachten; telefooninstallaties; kantoormeubilair (nieuwe inrichting); aanleg terreinwerken (semi-permanent of tijdelijk); nieuwbouw gebouwen (semi-permanent, tijdelijk of verplaatsbaar); groot onderhoud aan gebouwen (mits levensduur verlengend); stalen bakken voor Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC)’s;
Duurzame productiemiddelen die een aantoonbare kortere levensduur hebben, kunnen in een overeenkomstig kortere termijn worden afgeschreven.
Indien investeringen met een maatschappelijk nut geactiveerd worden is lid 2 van dit artikel eveneens van toepassing. In het licht van het jaarlijks vast te stellen budgettair kader en de ontwerpbegroting kan het college een voorstel doen tot extra afschrijvingen op investeringen met maatschappelijk nut. Voor investeringen in kapitaalgoederen die op 1 januari 2005 al geactiveerd waren, mogen de oorspronkelijke afschrijftermijnen blijven gelden.
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten voor financieel beleid
Budgettaire tegenvallers in de loop van een begrotingsjaar moeten worden gecompenseerd door aanpassingen in het beleid binnen hetzelfde programma. Het opvangen van budgettaire tegenvallers door wijzigingen in een ander begrotingsprogramma raakt het budgetrecht van de raad, en vereist daarmee een raadsbesluit.
In de programmabegroting en in de programmarekening wordt in een verplichte financieringsparagraaf nader ingegaan op het te verwachten respectievelijk gerealiseerde financieringsbeleid van de gemeente.
Voordat de burgemeester en wethouders uitvoering kunnen geven aan investeringsprojecten vanaf € 2,5 mln. is een raadsbesluit nodig. Het bedrag van € 2,5 mln. geldt altijd, onafhankelijk van de herkomst van de middelen. Het maakt niet uit of gelden afkomstig zijn uit het MIP, reserves, begrotingsmiddelen of bijdragen van derden.
Bij investeringen gelden de volgende regels inzake rente en afschrijving:
indien een investering over meerdere jaren verloopt, dan wordt dit gezien als een activum in uitvoering en geldt:
Vanaf het tweede jaar tot en met het jaar van oplevering wordt voorfinancieringsrente (ook wel bouwrente) in rekening gebracht over het activum in uitvoering. Het rentepercentage dat hierbij gehanteerd wordt is hetzelfde als het omslagrentepercentage. Grondslag voor de rente is de boekwaarde per 31 december van het voorgaande jaar. Met ingang van 2015 wordt de voorfinancieringsrente bij nieuwe investeringen niet meer geactiveerd, maar komt deze ten laste van de exploitatie.
Na afloop van de looptijd valt een reserve vrij. Reserves, waarvan het doel is gerealiseerd en middelen resteren, vallen vrij, ook als de looptijd van de reserve nog niet is verstreken. Dit geldt ook voor reserves waarbij vast staat dat het doel niet gerealiseerd kan worden. De vrijval hoeft niet begroot te zijn.
De gemeente heeft per dienst een dienstcompensatie reserve en één centrale bedrijfsvoeringsreserve. De omvang van de dienstcompensatiereserves is gemaximeerd. De maximale omvang van de dienstcompensatiereserve per dienst is opgenomen in bijlage 1 van deze verordening. De centrale bedrijfsvoeringsreserve bedraagt maximaal € 6 mln.
Voor middelen afkomstig van derden met een specifiek bestedingsdoel wordt een voorziening gevormd. Uitzondering hierop vormen middelen met een specifiek bestedingsdoel van nationale en Europese overheden. Deze middelen worden conform het BBV via de exploitatie en de overlopende activa/passiva verantwoord.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 18 december 2014.
De griffier , mr. H.L.G. Seuren en de voorzitter, J.J. van Aartsen.
Bijlage 1: Maximale hoogte dienstcompensatiesreserves
Bijlage 2: Maximale hoogte programmareserves
* bij het programma 7 zijn de lasten voor bijstandsverlening niet meegenomen bij de bepaling van de maximale hoogte van de programmareserve. Dit omdat hiervoor een uitzondering is gemaakt in het coalitieakkoord: verrekening van voor- en nadelen in de jaarrekening met de algemene reserve.
** alle bedragen zijn afgerond op € 0,5 mln.
Bijlage 3: Verdeling beleid en apparaat per programma
De grondslag is gebaseerd op in de exploitatie opgenomen lasten. Bij programma 1 Gemeenteraad wordt het totale resultaat verrekend met de algemene reserve. Bij programma 7 Werk, Inkomen en Armoedebeleid is het lastentotaal op beleid en apparaat gecorrigeerd voor de lasten bijstandsverlening. Bij programma 16 Financiën wordt het beleidsresultaat volledig verrekend met de algemene reserve. Bij programma 18 Interne dienstverlening is ervan uitgegaan dat dit programma volledig uit apparaatslasten bestaat.