3.2 | Wabo |
3.2.1 | Tot 1 oktober 2010 waren de 25 vergunningen die thans onder de Wabo vallen opgenomen in verschillende wetten. De meest voorkomende vergunningen die nu onder de Wabo zijn gaan vallen zijn: bouwvergunning, aanlegvergunning, milieuvergunning, monumentenvergunning, sloopvergunning, gebruiksvergunning, vergunning aanleggen en veranderen van een weg, uitwegvergunning, vergunning voor een alarminstallatie, kapvergunning, reclamevergunning en opslagvergunning (roerende zaken), Per onderdeel was afzonderlijk bepaald of de besluitvorming gemandateerd was. In het mandaatbesluit sectorhoofd Wonen en Werken 2004 was over het algemeen opgenomen dat het sectorhoofd bevoegd was te beslissen op vergunningen op het gebied van de APV en het verlenen (dus niet het weigeren) van bouwvergunningen, sloopvergunningen en aanlegvergunningen. Het sectorhoofd was niet bevoegd te beslissen op gebruiksvergunningen, milieuvergunningen en afwijkingen van het bestemmingsplan. In dit mandaatbesluit is ervoor gekozen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de huidige praktijk. De Wabo kent twee typen voorbereidingsprocedures: de reguliere en de uitgebreide procedure. Basis is dat de reguliere procedure gevolgd wordt. In de wet is opgenomen wanneer de uitgebreide procedure gevolgd moet worden. Over het algemeen zijn dat de wat ‘zwaardere’ gevallen. Te denken valt aan het nemen van een projectbesluit, een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan, er is sprake van een gebruiksvergunning, milieuvergunning, een rijksmonument of er is sprake van een natuurgebied. In de mandaatregeling is opgenomen dat het college beslist over aanvragen die betrekking hebben op de uitgebreide voorbereidingsprocedure (dus de ‘zwaardere’ gevallen). Het sectorhoofd beslist op aanvragen waarvoor de reguliere voorbereidingsprocedure gevolgd wordt. Hieraan zijn echter beperkingen gesteld. Het sectorhoofd mag geen beslissing nemen over: ·een aanvraag om een omgevingsvergunning indien sprake is van een strijdigheid met het bestemmingsplan waaraan slechts medewerking kan worden verleend door middel van een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan, voorbereidingsbesluit, inpassingsplan, beheersverordening of exploitatieplan; ·Het beslissen omtrent een aanvraag om een omgevingsvergunning indien sprake is van een gemeentelijk monument; ·Het weigeren en intrekken van een omgevingsvergunning |
3.2.2 | Voorheen mocht het sectorhoofd niet beslissen op een bouwaanvraag indien sprake was van een strijdigheid met het bestemmingsplan. Dit principe is overgenomen in artikel 3.2.1 van dit mandaatbesluit. Onder de Woningwet moest voor het verlenen van een zogenaamde ‘binnenplanse’ ontheffing (een ontheffing welke in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt) een procedure gevolgd worden. Deze procedure bestond uit het ter inzage leggen van stukken. Met de komst van de Wabo is de mogelijkheid tot het verlenen van een binnenplanse ontheffing (thans binnenplanse afwijking) behouden, maar hoeft voor het verlenen hiervan geen procedure gevolgd te worden. De binnenplanse afwijking kan rechtstreeks verleend worden. In onze bestemmingsplannen is onder andere een binnenplanse afwijking opgenomen voor gevallen waarvoor eerst een advies moet worden ingewonnen bij bijvoorbeeld het waterschap of een andere deskundige. Indien het advies positief is kan de binnenplanse afwijking verleend worden. Er is in feite geen beleidsvrijheid. Het inwinnen van het advies neemt reeds tijd in beslag. Op de aanvraag om omgevingsvergunning waarvoor een reguliere procedure wordt gevolgd moet echter binnen 8 weken beslist worden. Omwille van het halen van deze termijn is het gewenst in deze gevallen het sectorhoofd omtrent het verlenen van de binnenplanse afwijking te laten beslissen. Het sectorhoofd mag niet beslissen over het weigeren van de binnenplanse afwijking. Daarnaast beslist het sectorhoofd niet over andere gevallen waarvoor een binnenplanse afwijking kan worden verleend. In deze gevallen is er sprake van beleidsvrijheid en beslist het college omtrent het verlenen van de binnenplanse afwijking. |
3.2.3 | Op grond van artikel 3.2.1 van dit mandaatbesluit mag het sectorhoofd niet beslissen over een aanvraag in het geval dat er een strijdigheid is met van het bestemmingsplan en daarvoor ontheffing wordt verleend (middels een buitenplanse ontheffing). Echter, er doen zich situaties voor dat uw college medewerking wil verlenen aan de aanvraag en dat er vervolgens in de inspraakmogelijkheid geen zienswijzen over de aanvraag en ontheffing zijn ontvangen. In dergelijke gevallen kan het besluit worden afgedaan door het sectorhoofd. |
3.2.4 | Artikel 3.1, lid 2 van de Wabo geeft aan dat het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend, de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst van de aanvraag zend, waarin het de datum vermeldt waarop het de aanvraag heeft ontvangen. Deze administratieve handeling is gemandateerd aan het sectorhoofd. Omdat het bericht van ontvangst onverwijld verzonden moet worden en er sprake is van louter een administratieve handeling zonder (rechts)gevolg wordt voor de ondertekening van deze ontvangstbevestiging ondermandaat verleend aan de medewerkers waar in praktijk de aanvragen om omgevingsvergunning ontvangen worden. Dit betreffen de medewerkers ROWM, bijzondere wetten. |
3.2.5 | Op grond van artikel 2.26 Wabo kan het bevoegd gezag een als adviseur aangewezen bestuursorgaan verzoeken om een advies uit te brengen over een aanvraag om omgevingsvergunning, bijvoorbeeld bij het waterschap. Het beslissen omtrent het opvragen van het advies, het voeren van correspondentie hieromtrent en het beschikbaar stellen van gegevens aan de adviseur wordt gezien als voorbereiding op het nemen van een beslissing, welke zich leent voor mandatering aan het sectorhoofd. Hierbij wordt geen onderscheidt gemaakt tussen de reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure. |
3.2.6 | Artikel 2.27 Wabo geeft aan in welke gevallen een verklaring van geen bedenkingen nodig is van een ander bestuursorgaan, bijvoorbeeld van Gedeputeerde Staten. Het beslissen omtrent het opvragen van een verklaring van geen bedenkingen, het voeren van correspondentie hieromtrent en het beschikbaar stellen van gegevens aan het betreffend bestuursorgaan wordt gezien als voorbereiding op het nemen van een belsissing, welke zich leent voor mandatering aan het sectorhoofd. Hierbij wordt geen onderscheidt gemaakt tussen de reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure. |
3.2.7 | Op een aanvraag om omgevingsvergunning waarop de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, moet binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag beslist worden. Artikel 3.9 Wabo geeft aan dat deze termijn eenmaal met ten hoogste 6 weken verlengd kan worden. De beslistermijn is een fatale termijn; wordt de termijn niet gehaald dan is er sprake van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Op een aanvraag om omgevingsvergunning waarop de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, moet binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag beslist worden. Artikel 3.12 Wabo geeft aan dat deze termijn eenmaal met ten hoogste 6 weken verlengd kan worden. De beslistermijn is geen fatale termijn. Het sectorhoofd Wonen & Werken is op grond van het mandaatbesluit sectorhoofd Wonen & Werken 2004 reeds bevoegd omtrent het verlengen van de beslistermijn te besluiten. Het is gewenst deze bevoegdheid thans ook bij het sectorhoofd neer te leggen. |
3.2.8 | In artikel 2.31 Wabo zijn bepalingen opgenomen waaronder het bevoegd gezag de voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigt of kan wijzigen. In artikel 3.2.1 van dit mandaatbesluit zijn gevallen opgenomen waarvoor het sectorhoofd bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen. Wanneer het sectorhoofd bevoegd is de omgevingsvergunning te verlenen, ligt het voor de hand dat het sectorhoofd ook bevoegd is de bijbehorende voorschriften te wijzigen. |
3.2.9 | In de Wabo zijn een aantal gevallen opgenomen waaronder het bevoegd gezag de beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning moet aanhouden. Dit is bijvoorbeeld het geval als er een voorbereidingsbesluit geldt of wanneer een bestemmingsplan ter inzage ligt. Artikel 3.6 Wabo geeft aan in welke gevallen de aanvrager hiervan op de hoogte moet worden gesteld. Hieraan ligt geen besluit ten grondslag. Het sectorhoofd is bevoegd de aanvrager te informeren over het aanhouden van de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning. Hierbij wordt geen onderscheidt gemaakt tussen de reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure. |
3.2.10 | In artikel 2.33 Wabo is opgenomen onder welke omstandigheden het college de verleende omgevingsvergunning intrekt. Hieronder valt onder andere de omstandigheid dat de vergunninghouder om het intrekken van de vergunning verzoekt (artikel 2.33, lid 2, onder b Wabo). Uit een dergelijk verzoek volgt geen inhoudelijke beoordeling. De vergunninghouder wil immers zelf dat de vergunning ingetrokken wordt. Het sectorhoofd is in dat geval bevoegd te beslissen omtrent het intrekken van de vergunning. Hierbij wordt geen onderscheidt gemaakt tussen de reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure. In alle andere gevallen als bedoeld in artikel 2.33 Wabo omtrent het intrekken van de omgevingsvergunning neemt het college zelf een besluit. |
3.2.11 | Zoals in artikel 3.2.6 van dit mandaatbesluit is aangegeven is er bij de toepassing van een reguliere voorbereidingsprocedure sprake van een fatale beslistermijn; wordt de termijn niet gehaald dat is er sprake van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Het sectorhoofd is alleen bevoegd te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij sprake is van een reguliere voorbereidingsprocedure. Soms is de beslissingstermijn van 8 weken te kort, bijvoorbeeld als het plan aangepast moet worden als gevolg van opmerkingen van de welstandscommissie en de aanvrager verzuimt dit tijdig te doen. Om te voorkomen dat een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaat, mag het sectorhoofd in zo’n geval de omgevingsvergunning weigeren. |
3.2.12 | Er zijn gevallen waarin een initiatiefnemer voorafgaand aan de start van het uitoefenen van (bouw) activiteiten een brief wil hebben van de gemeente waarin een bevestiging is opgenomen dat er geen omgevingsvergunning nodig is. Officieel gezien is dit een besluit. Het nemen van dit besluit wordt gemandateerd aan het sectorhoofd. |
3.2.13 | Over het algemeen worden bij een verleende omgevingsvergunning tekeningen gevoegd. In praktijk blijkt soms dat zaken iets anders uitgevoerd worden dan in de tekening bij de omgevingsvergunning is opgenomen, bijvoorbeeld omdat de technische of praktische uitvoering dat vergt. In zo’n geval levert de vergunninghouder een gewijzigde tekening in. Deze tekening behoeft goedkeuring van het bevoegd gezag. Dit kan echter alleen in geval er sprake is van een ondergeschikte wijziging. In praktijk worden aangepaste tekeningen beoordeeld en goedgekeurd door de taakveldcoördinator ROWM. Het ligt dan ook voor de hand om hiervoor ondermandaat te verlenen. Wanneer er sprake is van een weigering van de aangepaste tekening beslist degene die het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft genomen. Wanneer geen sprake is van een ondergeschikte wijziging, moet een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd worden. |
3.2.14 | De gemeente vraagt zelf ook omgevingsvergunningen aan, bijvoorbeeld voor het kappen van boom of het bouwen van een gebouw. Voor het ondertekenen van dergelijke aanvragen wordt ondermandaat verleend aan de medewerkers van bureau BOR of de medewerkers van bureau ROWM. |
3.2.15 | Nadat de werkzaamheden zoals opgenomen in een omgevingsvergunning zijn afgerond, worden deze door medewerkers van de gemeente gecontroleerd. Hieromtrent wordt een brief gezonden aan de vergunninghouder. Er is derhalve sprake van een uitvoeringshandeling. Het ligt in de lijn van dit mandaatbesluit om het uitgaan van dergelijke brieven te mandateren aan het sectorhoofd. |
3.2.16 | In de gemeente Strijen is het uitgangspunt dat besluiten die door het college zelf zijn genomen, ook door het college ondertekend worden. In dit artikel wordt een uitzondering gemaakt voor het ondertekenen van besluiten op grond van de Wabo. Een positief besluit in het kader van de WABO (bijvoorbeeld een verleende omgevingsvergunning) moet echter veelal worden toegezonden aan het SVHW. Het SVHW moet het besluit binnen 4 werkdagen verwerken in de BAG. Gelet op deze korte termijn, is het gewenst het besluit te laten ondertekenen door het sectorhoofd Wonen & Werken. Hierdoor kan het besluit zo spoedig mogelijk aan het SVHW worden doorgezonden. Het ondertekenen van een besluit tot het weigeren van een beschikking op grond van de Wabo valt niet onder het ondertekeningsmandaat. |
| |
3.3 | Bouwbesluit / Bouwverordening |
3.3.1 | In het mandaatbesluit sectorhoofd Wonen & Werken 2004 2011 is opgenomen dat het sectorhoofd bevoegd is te beslissen over een sloopmelding. In dit mandaatbesluit is deze bevoegdheid overgenomen. Het gaat hier om het slopen van asbest bevattende vloerbedekking, vloertegels en bouwmaterialen tot 35 m2. Hiervoor is geen omgevingsvergunning voor het slopen nodig, maar is het doen van een melding voldoende. Alle bevoegdheden van paragraaf 1.7 van het Bouwbesluit 2012 zijn gemandateerd, dus ook de bevoegdheid om bijvoorbeeld voorschriften te verbinden aan de mededeling (1.29) ligt bij het sectorhoofd. |
3.3.2 | Het gaat hier veelal om de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing van allerlei technische eisen die in de Bouwverordening zijn opgenomen, zoals bijvoorbeeld overschrijding voorgevelrooilijn, toegelaten bouwhoogte, aansluiting op riolering en aardgasnet en zaken zoals veiligheid van de bouwlocatie, aanleveren bouwafval en overschrijving vergunning op ander persoon. Kortheidshalve wordt verwezen naar de betreffende artikelen van de Bouwverordening. Zowel de bevoegdheid tot verlening als weigering is gemandateerd. |
3.3.3 | Op grond van het Bouwbesluit 2012 kan de plaatsing van een brandmeldinstallatie (artikel 6.20) verplicht zijn. Alvorens tot plaatsing van de kostbare brandmeldinstallatie over te gaan, overlegt de installateur een Programma van Eisen om te controleren of de installatie voldoet aan de normen in het Bouwbesluit 2012, middels het paraferen van het Programma van Eisen. Dit is puur een technisch oordeel en daarom ligt het voor de hand om dit in ondermaat te beleggen bij de taakveldcoördinator ROWM. |
3.3.4 | In bestemmingsplannen kan worden opgelegd dat een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Indien er sprake is van een ruimer onderzoek wordt er een Programma van Eisen overgelegd dat moet voldoen aan de normen van de archeologische beroepsgroep. Omdat het onderzoek kostbaar is, wil de indiener instemming van de gemeente met de voorgestelde aanpak, middels het paraferen van het Programma van Eisen. Dit is puur een technisch oordeel en daarom ligt het voor de hand om dit in ondermaat te beleggen bij de taakveldcoördinator ROWM. |