Organisatie | Wierden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels verlagen bijstandsnorm gemeente Wierden 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels verlagen bijstandsnorm gemeente Wierden 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Onbekend | 21-10-2014 De Driehoek, 17 december 2014 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De bepalingen van deze beleidsregels gelden alleen voor personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze beleidsregels uitsluitend als beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.
Hoofdstuk 2 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm
Artikel 3 Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten
De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 Participatiewet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn.
Artikel 4 Verlaging norm voor schoolverlaters
De verlaging voor schoolverlaters zoals bedoeld in artikel 28 Participatiewet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm gedurende 6 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.
De verplichting van de gemeenteraad om een toeslagenverordening vast te stellen, is vervallen met ingang van 1 januari 2015. In de artikelen 20, 21 en 22 Participatiewet is de toeslag in verband met het niet kunnen delen van kosten in de basisnorm voor een alleenstaande (ouder) opgenomen. Artikel 22a Participatiewet (kostendelersnorm) zorgt ervoor dat de bepalingen over verlaging wegens het kunnen delen van kosten overbodig zijn. Alleen artikel 27 Participatiewet (verlaging wegens lagere woonkosten) en artikel 28 Participatiewet (schoolverlatersverlaging) blijven bestaan. Met betrekking tot deze 2 artikelen kan het college beleid formuleren (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 3 p. 10).
De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Wierden 2013 blijft gelden tot 1 juli 2015 (artikel 78z lid 6 Participatiewet). Met ingang van 1 juli 2015 vervalt de Toeslagenverordening van rechtswege.
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de Participatiewet of Algemene wet bestuursrecht niet afzonderlijk te definiëren in deze beleidsregels. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Participatiewet of Awb ook de beleidsregels moeten worden gewijzigd.
Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ is gekozen omdat de hoogte van deze norm in de Participatiewet zelf wordt gegeven door artikel 21 onderdeel b Participatiewet. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.
De werking van deze beleidsregels is beperkt tot belanghebbende in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware ‘dubbel gekort’ worden als ook nog krachtens de beleidsregels de uitkering verlaagd zou worden. Als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd wordt er geen maximale leeftijd genoemd voor rechthebbenden. De verhoging van AOW-leeftijd zorgt er anders voor dat de beleidsregels iedere keer op dit punt aangepast moet worden.
Hoofdstuk 2 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm
Artikel 3 Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten
Artikel 27 Participatiewet geeft het college de mogelijkheid de norm te verlagen als belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie.
In artikel 3 van deze beleidsregels is bepaald dat de norm wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:
Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 Participatiewet (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).
Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 Participatiewet noch in het kader van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet.
Artikel 4 Verlaging norm voor schoolverlaters
Als belanghebbende recent deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding dan geeft artikel 28 Participatiewet het college de mogelijkheid om gedurende 6 maanden na het tijdstip van die beëindiging de norm te verlagen. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos).
In artikel 4 van deze beleidsregels is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt gedurende 6 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Om de schoolverlatersverlaging te kunnen toepassen, moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de Wtos. Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 36 Algemene bijstandswet, de rechtsvoorganger van artikel 28 Participatiewet.
De ratio van artikel 28 Participatiewet is dat een belanghebbende niet onmiddellijk recht kan doen gelden op een relatief hoge bijstandsuitkering aansluitend op het relatief lage bedrag dat hij aan studiefinanciering ontving. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat eventuele inkomsten naast studiefinanciering geen rol mogen spelen bij de toepassing van de verlaging (zie TK 2002–2003, 28 870, nr. 3, p. 54). Dit betekent dat de schoolverlatersverlaging ook in zo'n geval kan worden toegepast.
Overigens kan het college de bijstand in voorkomende gevallen ook lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet.