Organisatie | Limburg |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Omgevingsverordening Limburg 2014 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Kaart 1 Kaart 2 Kaart 3 Kaart 4 Kaart 5 Kaart 6 Kaart 7 Kaart 8 Kaart 9 Kaart 10 Kaart 11 Kaart 12 Kaart 13 |
Wijzigingshistorie: Nieuwe regeling PRB-2015-1, 12-12-2014, inwtr. 16-01-2015
1e wijziging: PRB-2016-6791, 11-11-2016, inwtr. 21-12-2016
2e wijziging: PRB-2016-6983, 16-12-2016, inwtr. 01-01-2017
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | 26-04-2017 | omgevingsverordening | 16-12-2016 | ||
21-12-2016 | 01-01-2017 | wijziging | 11-11-2016 | ||
16-01-2015 | 20-12-2016 | Nieuwe regeling | 12-12-2014 Provinciaal Blad, 2015, 1 | Onbekend |
Omgevingsverordening Limburg 2014
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
1.1.1 Algemene begripsbepaling
1.1.3 Bekendmaking besluiten van algemene strekking
2.1.2 Ontheffingen en wijziging begrenzing
§ 2.2 Duurzame verstedelijking
2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
2.2.3 Herbenutting leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen
§ 2.3 Reserveringszones langs spoorwegen en provinciale wegen
2.3.2 Aanduiding reserveringszone langs spoorwegen en provinciale wegen
2.3.3 Aanwijzing belemmerende activiteiten
§ 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014
§ 2.5 Bewoning van recreatieverblijven
2.5.1 Verbod wijzigen bestemming
2.5.2 Verbod wonen in recreatieverblijven
2.6.2 Bescherming Goudgroene natuurzone
2.6.3 Ontwikkelingen van groot openbaar belang
2.6.4 Saldobenadering bij samenhangende ontwikkelingen
2.6.5 Kleinschalige ingrepen 2.6.6 Wijzigen van de begrenzing
§ 2.7 Bronsgroene landschapszone
2.7.2 Bronsgroene landschapszone
§ 2.8 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
2.8.2 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
§ 2.10 Uitsluitingsgebied windturbines
2.10.2 Verbod plaatsing windturbines
2.11.2 Nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij
2.12.2 Nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouwbedrijven
§ 3.1 Veehouderijen en Natura 2000
§ 3.2 Vrijstelling voor weiden en gebruiken meststoffen
§ 3.8 Vrijstellingen beschermde diersoorten
Hoofdstuk 4 Milieubeschermingsgebieden
4.1.1 Aanwijzing milieubeschermingsgebieden
4.1.3 Aanduiding waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, stiltegebieden
4.2.1 Bouwstoffen, grond en baggerspecie
§ 4.3 Grondwaterbeschermingsgebieden
4.3.1 Overeenkomstige toepassing verbodsbepalingen
4.3.3 Instructiebepaling omgevingsvergunningen
4.3.4 Regels voor overige inrichtingen
§ 4.5 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
4.6.1 Motorvoertuigen en bromfietsen
4.6.3 Uitzonderingen en ontheffingen
5.2.1 Veiligheidsnorm regionale waterkeringen
§ 5.3 Normering regionale wateroverlast
§ 5.4 Verslag toetsing watersysteem
5.4.1 Verslag toetsing watersysteem
5.5.1 Inhoud regionaal waterplan
5.5.2 Procedurele bepalingen regionaal waterplan
5.5.3 Uitwerking regionaal waterplan
5.6.2 Procedurele bepalingen beheerplan
5.6.4 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan
5.7.1 Legger waterstaatswerken
5.7.2 Projectprocedure voor waterstaatswerken
5.8.2 Instructiebepalingen grondwater
5.8.3 Uitzondering vergunningplicht
6.1.2 ontgrondingsvergunningen
Hoofdstuk 7 Andere onderwerpen
§ 7.4 Bedrijventerreinen met provinciale geluidscontour
7.4.1 Bedrijventerreinen met provinciale geluidscontour
Hoofdstuk 8 Ontheffingen en meldingen
8.1.2 Besluit op aanvraag om ontheffing; wijziging en intrekking
Hoofdstuk 10 Overgangs- en slotbepalingen
10.1.1 Strafbepaling en opsporing
10.1.2 Intrekken verordeningen
10.1.4 Bekendmaking, inwerkingtreding en citeertitel Bijlagen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken onder toepassing van het bepaalde in lid 9 of lid 11 van artikel 4, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor);
Artikel 2.1.2 Ontheffing en wijziging begrenzing
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in hoofdstuk 2 indien de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die bepalingen te dienen provinciale belangen.
Paragraaf 2.2 Duurzame verstedelijking
In deze paragraaf wordt verstaan onder: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen; monumentale gebouwen: krachtens de Monumentenwet 1988 aangewezen beschermde monumenten (rijksmonumenten), alsmede de in een gemeentelijke monumenten- of erfgoedverordening opgenomen gebouwen van plaatselijk of regionaal belang; beeldbepalende gebouwen: gebouwen met historische karakteristieken en/of deel uitmakend van een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988
Paragraaf 2.3 Reserveringszones langs spoorwegen en provinciale wegen
Artikel 2.3.3 Aanwijzing belemmerende activiteiten
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning voor een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder a, van het Besluit omgevingsrecht of een ‘bijbehorend bouwwerk’ als bedoeld in bijlage II, artikel 1, eerste lid, bij het Besluit omgevingsrecht.
Paragraaf 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014: gezamenlijke afspraken van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in een regio en gedeputeerde staten van Limburg over de wijze waarop zij in zijn algemeenheid zullen handelen in het kader van de toepassing en verdere uitwerking van het POL2014 en specifiek voor de thema’s wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen, energie, landschap, land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie, zoals opgenomen in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1 voor de regio Noord-Limburg (Bestuursafspraken POL-uitwerkingen), bijlage 2 voor de regio Midden-Limburg (Bestuursafspraken Midden-Limburg POL2014) en bijlage 3 voor de regio Zuid-Limburg (Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg);
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.
De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor detailhandel aan de bestaande voorraad detailhandel alsmede aan de bestaande planvoorraad detailhandel anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor detailhandel aan de bestaande voorraad detailhandel alsmede aan de bestaande planvoorraad detailhandel anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 2.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor detailhandel aan de bestaande voorraad detailhandel alsmede aan de bestaande planvoorraad detailhandel anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 3.
De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 2.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 3.
De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.
Artikel 2.4.5 Bedrijventerreinen
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 2.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 3.
De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburgrespectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lidrespectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de opgaven en algemene principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 2.
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 3.
De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.
Paragraaf 2.5 Bewoning van recreatieverblijven
Artikel 2.5.1 Verbod wijzigen bestemming
Het is niet toegestaan de bestemming van recreatieverblijven te wijzigen naar een bestemming die wonen mogelijk maakt.
Artikel 2.5.2 Verbod wonen in recreatieverblijven
Een ruimtelijk plan bevat geen bepalingen die het wonen in recreatieverblijven mogelijk maken.
Paragraaf 2.6 Goudgroene natuurzone
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
wezenlijke kenmerken en waarden Goudgroene natuurzone: voor bestaande natuurgebieden de actueel aanwezige natuurbeheertypen en de nagestreefde natuurdoeltypen en voor te realiseren natuurgebieden de nagestreefde natuurdoeltypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Provinciaal Natuurbeheerplan
Artikel 2.6.2 Bescherming Goudgroene natuurzone
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van de Goudgroene natuurzone, maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.
Artikel 2.6.3 Ontwikkelingen van groot openbaar belang
Het verbod van artikel 2.6.2 is niet van toepassing op nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten, indien:
Artikel 2.6.4 Saldobenadering bij samenhangende ontwikkelingen
. Het verbod van artikel 2.6.2 is niet van toepassing bij een combinatie van onderling samenhangende activiteiten, waarvan één of meer afzonderlijk een negatief effect hebben op de Goudgroene natuurzone, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de Goudgroene natuurzone op gebiedsniveau.
Artikel 2.6.6 Wijzigen van de begrenzing
Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de Goudgroene natuurzone wijzigen:
Paragraaf 2.7 Bronsgroene landschapszone
In deze paragraaf wordt verstaan onder Bronsgroene landschapszone: gebied dat op de kaarten behorende bij deze verordening is aangeduid als Bronsgroene landschapszone.
Artikel 2.7.2. Bronsgroene landschapszone
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden ( kernkwaliteit “Groene karakter”) wordt de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd.
Paragraaf 2.8 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
In deze paragraaf wordt verstaan onder Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg: gebied dat op de kaarten behorende bij deze verordening is aangeduid als Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Artikel 2.8.2 Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden ( kernkwaliteit “Groene karakter”) wordt de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
wezenlijke kenmerken en waarden Zone natuurbeek: het beschermen, behouden en verder ontwikkelen van de ecologische doelen, de daarvoor benodigde waterkwaliteit en ruimte voor natuurlijke hydromorfologische processen als meanderen en inundaties en het realiseren van de benodigde zo natuurlijk mogelijke waterpeilen in de natuurbeek en de aangrenzende Zone natuurbeek.
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Zone natuurbeek, bevat een beschrijving van de wijze waarop: rekening is gehouden met de toekomstige inrichting van de zone, gericht op de realisatie van de wezenlijke kenmerken en waarden daarvan; nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten die afbreuk kunnen doen aan de realisatie van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Zone natuurbeek of die de omvang van schade als gevolg van meanderen, inundaties of waterpeilen worden tegengegaan.
Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij
Artikel 2.11.2 Nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op incidentele nieuwvestiging van intensieve veehouderij die per saldo leidt tot een kwalitatieve verbetering van het leefklimaat. Voorwaarde is dat er sprake is van een duurzame vestigingslocatie en er een koppeling is met de beëindiging van vergelijkbare activiteiten elders. Deze uitzondering geldt niet binnen de Goudgroene Natuurzone en binnen extensiveringsgebieden intensieve veehouderij.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
nieuw opgericht dierenverblijf, dan wel zodanig gewijzigd bestaand dierenverblijf dat het aantal dierplaatsen toe is genomen of het huisvestingssysteem als bedoeld in de RAV-lijst is gewijzigd, en waarbij voor die oprichting of wijziging een omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist; of
Artikel 3.1.3 Afwijkingsmogelijkheid
Gedeputeerde Staten kunnen in individuele gevallen bepalingen vastgesteld bij of krachtens dit hoofdstuk buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing gelet op de betrokken belangen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 3.1.4 Overgangsregeling
Bij nieuwe stallen voor de diercategorie varkens of kippen, waarvoor uiterlijk 23 juli 2010 een aanvraag voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer, een bouwvergunning krachtens de Woningwet of een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 in behandeling genomen dan wel verleend is, of een melding krachtens het Besluit landbouw milieubeheer is gedaan, geldt artikel 3.1.2 eerste lid, niet. Artikel 3.1.2, tweede lid, blijft onverkort van kracht.
Bij nieuwe stallen, met uitzondering van stallen voor de diercategorie varkens en kippen, waarvoor uiterlijk op 11 oktober 2013 een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in behandeling genomen dan wel verleend is, of een melding krachtens het Activiteitenbesluit milieubeheer is gedaan, geldt artikel 3.1.2 eerste lid, niet. Artikel 3.1.2, tweede lid, blijft onverkort van kracht.
Paragraaf 3.2 Vrijstelling voor weiden en gebruiken meststoffen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Boskern: aaneengesloten complex van houtopstanden met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 5 hectare.
Artikel 3.3.4 Eisen aan herbeplantingen
Een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, van de Wet natuurbescherming voldoet in elk geval aan de volgende eis:de oppervlakte van de herbeplanting is ten minste even groot als de gevelde oppervlakte.
Artikel 3.6.1 Reikwijdte faunabeheerplan
Het faunabeheerplan geldt voor ten minste 5000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.
Artikel 3.6.3 Algemene eisen aan een faunabeheerplan
Het faunabeheerplan bevat ten minste de volgende gegevens:
kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaambeheer en/of schadebestrijding, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de popu-laties in het betrokken gebied gedurende het jaar, gebaseerd op trendtellingen, inventarisaties ofonderbouwde schattingen;
Artikel 3.6.4 Eisen aan een faunabeheerplan inzake populatiebeheer en schadebestrijding
Het faunabeheerplan bevat inzake populatiebeheer en schadebestrijding ten minste de volgende gegevens:
een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer en schadebestrijding, waarondereen onderbouwde verwachting van de belangen als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeelb, onder 1° tot en met 4 °, artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 1 ° tot en met 3 °, en artikel 3.10, tweede lid, onderdeel b tot en met h, van de Wet natuurbescherming die zouden wordengeschaad indien niet tot beheer zou worden overgegaan;
per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onderdeelb, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel a bedoelde belangen te voorkomen, alsmede,voor zover daarover redelijkerwijs gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteitvan die handelingen;
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging Interprovin-ciaal Overleg;
een taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent fauna-zaken van BIJ12.
Paragraaf 3.8 Vrijstellingen beschermde diersoorten
Artikel 3.8.1 Vrijstellingen beschermde diersoorten
In afwijking van de verboden in artikel 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is het degrondgebruiker toegestaan om de in bijlage I van deze paragraaf aangewezen soorten opzettelijkte doden, te vangen, en hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigenof te vernielen op de door hem gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden,in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied.
Aan de vrijstellingen zijn de volgende beperkingen en voorschriften verbonden:
indien de grondgebruiker in overeenstemming met artikel 3.15, zevende lid, van de Wetnatuurbescherming de vrijstelling door een ander laat uitoefenen, dient die persoon gedurende die uitoefening de door de grondgebruiker afgegeven schriftelijke en gedagtekende toestemming bij zich te dragen en op eerste vordering van een daartoe bevoegde ambtenaarter inzage te geven.
Artikel 3.8.5 Amfibieën veilig stellen tegen het verkeer
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, onder a, artikel 3.5, eerste lid, en artikel 3.6, tweede lid, van de Wet natuurbescherming gelden de verboden op het opzettelijk vangen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort en de verboden op het vervoeren en onder zich hebben van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort niet ten aanzien van beschermde inheemse kikkers, padden en salamanders indien de betrokken handelingen plaatsvinden ter veiligstelling van deze dieren tegen het verkeer.
Artikel 3.8.6 Bescherming vogels tegen landbouwwerkzaamheden
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1, eerste, tweede en derde lid, van de Wetnatuurbescherming geldt het verbod van het rapen en onder zich hebben van eieren en het vangen enonder zich hebben van niet vliegvlugge jongen van vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van deWet natuurbescherming niet voor zover dit geschiedt ten behoeve van activiteiten bestemd engeschikt voor de bescherming van niet vliegvlugge jonge vogels tegen landbouwwerkzaamheden.
Artikel 3.8.7 Vrijstellingen voor onderzoek en onderwijs
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming geldt het verbod ophet vangen niet ten aanzien van de Meerkikker en Middelste groene kikker, de Bruine kikker ende Gewone pad alsmede ten aanzien van het bemachtigen van eieren van deze soorten, voorzover dit geschiedt met het oog op gebruik van deze dieren of eieren van deze dieren bij onderzoeken onderwijs.
Hoofdstuk 4 Milieubeschermingsgebieden
Artikel 4.1.1 Aanwijzing milieubeschermingsgebieden
De volgende categorieën milieubeschermingsgebieden worden onderscheiden: waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, de Roerdalslenk, de Venloschol, het Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg en stiltegebieden. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn onderverdeeld in freatische en niet-freati¬sche gebieden. Het gebied Roerdalslenk is onderverdeeld in vier zones.
Gedeputeerde Staten kunnen algemene regels vaststellen voor de in artikel 4.2.3, 4.3.1, 4.4.1, 4.4.2 en 4.5.1, tweede lid, bedoelde handelingen in milieubeschermingsgebieden.
Paragraaf 4.2 Waterwingebieden
Artikel 4.2.3 Verboden handelingen
Het is verboden in een waterwingebied buiten een inrichting de volgende handelingen te verrichten:
Paragraaf 4.3 Grondwaterbeschermingsgebieden
Artikel 4.3.1 Overeenkomstige toepassing verbodsbepalingen en uitzonderingen
Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden grond of baggerspecie toe te passen indien de kwaliteit van de grond of de baggerspecie de maximale waarde van de kwaliteitsklasse wonen bij toepassing op de bodem of de kwaliteitsklasse A bij toepassing in oppervlaktewater overschrijdt of de kwaliteit van de ontvangende bodem of waterbodem beter is dan de genoemde kwaliteitsklassen. Onder die kwaliteitsklassen wordt verstaan wat het Besluit bodemkwaliteit daaronder verstaat.
Het verbod van artikel 4.2.2, derde lid, aanhef en onder c en artikel 4.2.3, aanhef en onder e, beide in verband met artikel 4.3.1, eerste lid, geldt in grondwaterbeschermingsgebieden niet indien het voornemen tot het slaan van een boorput vier weken tevoren schriftelijk aan Gedeputeerde Staten is gemeld en bij het maken en sluiten van de boorput de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, in acht wordt genomen.
De verboden van artikel 4.2.2, derde lid, aanhef en onder b, en artikel 4.2.3, aanhef en onder l, beide in verband met artikel 4.3.1, eerste lid, gelden niet in de grondwaterbeschermingsgebied Hanik, mits het bodemenergiesysteem niet dieper dan 5 meter boven NAP wordt aangelegd en mits het voornemen tot het aanleggen, hebben, of gebruiken van het bodemenergiesysteem ten minste vier weken tevoren schriftelijk is gemeld bij Gedeputeerde Staten.
Het verbod van het tweede lid en het verbod van artikel 4.2.2, derde lid, aanhef en onder a, in verband met artikel 4.3.1, eerste lid, voor zover het een ondergrondse tank betreft die 20 jaar of ouder is, geldt niet voor bestaande inrichtingen voor de openbare verkoop van benzine en dieselolie voor motorvoertuigen voor het wegverkeer, mits dieselolie niet als hoofdproduct wordt verkocht.
Artikel 4.3.2 Verboden inrichtingen
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een inrichting op te richten die is opgenomen in de bijlage bij dit artikel of een inrichting waarin activiteiten worden uitgevoerd die in de bijlage zijn genoemd.
Artikel 4.3.3 Instructiebepaling omgevingsvergunningen
In de inrichting mag van een andere potentieel gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 9.2.3.1 van de Wet milieubeheer niet meer aanwezig zijn dan 5000 kilogram vaste stof of 5 m3 vloeistof per opslageen-heid, tenzij dat volgens de bijlage bij dit lid naar hoedanigheid, mobiliteit en persistentie toelaatbaar is.
Artikel 4.3.4 Regels voor overige inrichtingen
Op een inrichting in een grondwaterbeschermingsgebied waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet is vereist is artikel 4.3.3, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing, voor zover de bedoelde voorschriften en verboden niet reeds gelden krachtens andere wettelijke bepalingen.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verboden van artikel 4.2.3, aanhef en onder b tot en met i, in verband met artikel 4.3.1, eerste lid, en van het verbod van artikel 4.3.1, derde lid, voor zover de toepassing van de grond of de baggerspecie niet plaatsvindt binnen een vergunningplichtige inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (ontheffing grondwaterbeschermingsgebied).
Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan Gedeputeerde Staten.
Degene die voornemens is in de Venloschol een bodemenergiesysteem aan te leggen, waarvoor het verbod van het eerste lid, aanhef en onder c, niet geldt, meldt dit voornemen ten minste vier weken van tevoren schriftelijk bij Gedeputeerde Staten. De melding is niet vereist voor een bodemenergiesysteem waarvoor vergunning krachtens de Waterwet is verleend of waarvoor zo’n vergunning niet is vereist en een melding is gedaan overeenkomstig artikel 3.16.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verboden van artikel 4.4.2, eerste lid, aanhef en onder a, b en d , als de betreffende handeling niet plaatsvindt binnen een vergunningplichtige inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Venloscholontheffing).
Paragraaf 4.5 Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg
Artikel 5.6.2 Procedurele bepalingen beheerplan
Het dagelijks bestuur kan besluiten dat de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt toegepast bij het actualiseren van het maatregelenprogramma of het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem als bedoeld in artikel 5.6.1, eerste lid, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan die toepassing geen behoefte bestaat.
Paragraaf 5.7 Waterstaatswerken
Artikel 5.7.1 Legger waterstaatswerken
Voor wateren met een maatgevende afvoer van minder dan 25 liter per seconde, vrij meanderende wateren en onderdelen van watersystemen die incidenteel watervoerend zijn geldt de verplichting als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet tot omschrijving van vorm, afmeting en constructie niet. De ligging van deze wateren wordt als lijnelement of in de vorm van een zone aangegeven en ondersteunende kunstwerken worden omschreven.
Artikel 5.7.2 Projectprocedure voor waterstaatswerken
Gedeputeerde Staten kunnen, mede op verzoek, de procedure van paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet van toepassing verklaren op projectplannen van bovenlokale betekenis die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht.
Paragraaf 5.8 Grondwateronttrekking
Artikel 5.8.2 Instructiebepalingen grondwater
De beheerder regelt in de keur dat iedere grondwateronttrekking verboden is in de bufferzones verdroogde natuurgebieden en grondwateronttrekkingen met een capaciteit van meer dan 10 m3 per uur in het overige gebied ten noorden van de Feldbiss en de Eerste Noord-Oost Hoofdbreuk. De bufferzones en de breuklijnen zijn aangeduid op de kaarten behorende bij deze verordening..
De beheerder regelt in de keur dat het verboden is grondwater te onttrekken of water te infiltreren beneden de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei in het gebied Roerdalslenk en beneden 5 meter +NAP in het gebied Venloschol. De gebieden Roerdalslenk en Venloschol zijn aangeduid op de bijlage bij dit artikel.
De beheerder regelt in de keur dat voor beregening en bevloeiing in de landbouw slechts ontheffing kan worden verleend indien het aantal putten en de totale pompcapaciteit die volgens de daarvoor geldende wettelijke bepalingen op 22 december 2009 legaal aanwezig waren niet toenemen, met dien verstande dat binnen een bufferzone een onttrekking voorts niet dichter bij een natuurgebied plaatsheeft.
Artikel 5.8.3 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Waterwet en de verplichtingen als bedoeld in artikel 6.11, eerste tot en met vierde lid, van het Waterbesluit gelden buiten een bufferzone niet voor bodemenergiesystemen waarbij de te onttrekken hoeveelheid ten hoogste 10 m3 per uur bedraagt, mits:
Het verbod van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet geldt evenmin voor:
Het ontgronden op de plaats waar een infrastructureel werk, industrieterrein, bouwwerk, sportveld, begraafplaats of bassin wordt aangelegd, onderhouden, veranderd of opgeruimd of ten behoeve van dat werk de bodem wordt gesaneerd overeenkomstig de Wet bodembescherming, mits de uitvoering van het werk in overeenstemming is met het geldende ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 2.1.1;
Artikel 6.1.2 Ontgrondingsvergunningen
De uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van besluiten op aanvragen om verlening, wijziging of intrekking van een ontgrondingsvergunning. Indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging van een bestaande ontgrondingsvergunning van ondergeschikte aard, wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in Titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 7 Andere onderwerpen
Paragraaf 7.1 Provinciale wegen
Voordat burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de weg is gelegen een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder d, e en h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, vragen burgemeester en wethouders advies aan Gedeputeerde Staten. Indien burgemeester en wethouders afwijken van het advies doen zij daarvan gelijktijdig met de bekendmaking van het besluit mededeling aan Gedeputeerde Staten.
Paragraaf 7.2 Rioolplichtontheffing
Artikel 7.2.1 Rioolplichtontheffing
Een aanvraag om ontheffing van de gemeentelijke rioolplicht als bedoeld in artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer (rioolplichtontheffing) met betrekking tot percelen gelegen in waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, bevat ten minste het volgende:
Paragraaf 7.3 Gesloten stortplaatsen
Artikel 7.3.1 Gesloten stortplaatsen
De volgende leden van dit artikel hebben uitsluitend betrekking op de stortplaats te Roerdalen, te Landgraaf, te Schinnen en te Weert, op de bedrijfsgebonden stortplaats Louisegroeve te Sittard-Geleen en op de baggerspecielocaties te Meers en te Swalmen, vanaf het tijdstip dat Gedeputeerde Staten voor de betreffende stortplaats een sluitingsverklaring op grond van artikel 8.47 van de Wet milieubeheer hebben afgegeven (gesloten stortplaatsen).
Het is verboden in, op, onder of boven een gesloten stortplaats andere handelingen te verrichten dan die ter uitvoering van het voor de stortplaats geldende nazorgplan als ze nadelige gevolgen kunnen hebben voor de nazorgvoorzieningen van de stortplaats. Ook is het verboden handelingen na te laten indien ten gevolge daarvan de instandhouding van de nazorgvoorzieningen belemmerd kan worden, dan wel de aanwezige nazorgvoorzieningen beschadigd kunnen worden. De verboden zijn niet van toepassing op handelingen die betrekking hebben op het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting voor zover deze is vergund krachtens artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verband met artikel 3.4 van het Besluit omgevingsrecht.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing (stortplaatsontheffing) verlenen van de in het tweede lid, gestelde verboden indien het belang dat de gesloten stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet. Aan een ontheffing kunnen in ieder geval voorschriften worden verbonden die tot doel hebben:
Paragraaf 7.4 Bedrijventerreinen met provinciale geluidcontour
Artikel 7.4.1 Bedrijventerreinen met provinciale geluidscontour
De volgende bedrijventerrein met provinciale geluidscontour worden aangewezen als industrieterreinen als bedoeld in artikel 163, tweede lid, van de Wet geluidhinder:
De bedrijventerrein met provinciale geluidscontour worden aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten.
Hoofdstuk 8 Ontheffingen en meldingen
Gedeputeerde Staten kunnen de toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geheel of gedeeltelijk achterwege laten indien uit het oogpunt van bescherming van het milieu redelijkerwijs geen zienswijzen zijn te verwachten of indien de aanvraag betrekking heeft op een handeling waarvan de uitvoering als gevolg van een buitengewone omstandigheid op korte termijn nodig is.
Artikel 8.1.2 Besluit op aanvraag om ontheffing; wijziging en intrekking
De artikelen 2.14 (in aanmerking te nemen omstandigheden en belangen), 2.22 (voorschriften), 2.23 (termijnen) en paragraaf 2.6 (wijziging en intrekking) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de ontheffingen ingevolge deze verordening.
Artikel 9.1.1 Toepasselijkheid
Op aanvragen tot vergoeding van kosten of schade ten gevolge van deze verordening of eenkrachtens deze verordening genomen besluit, alsmede op verzoeken om schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14 van de Waterwet en onderzoek als bedoeld in artikel 7.19 van de Waterwetis de Regeling nadeelcompensatie provincie Limburg van toepassing.
Hoofdstuk 10 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 10.1.1 Strafbepalingen en opsporing
Overtreding van krachtens artikel 4.1.2 gegeven algemene regels, van artikel 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.3.1, 4.3.2, 4.3.3, 4.3.4, 4.4.1, 4.4.2, 4.5.1, 4.6.1, 4.6.2, 7.3.1, mede in verband met artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of in strijd met een voorschrift of beperking verbonden aan een krachtens artikel 4.2.5, 4.3.5, 4.4.4, 4.5.3, 4.6.3 of 7.3.1 gegeven ontheffing is een strafbaar feit.
Overtreding van artikel 7.1.1, tweede of derde lid, mede in verband met artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of in strijd met een voorschrift of beperking, verbonden aan een krachtens artikel 7.1.1, derde lid, gegeven vergunning, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 10.1.2 Intrekken verordeningen
De Omgevingsverordening Limburg (Provinciaal Blad 2013, nr. 49), de Verordening wonen Zuid-Limburg (Provinciaal Blad 2013, nr. 57) en de Verordening veehouderijen en Natura 2000 provincie Limburg (Provinciaal Blad 2013, nr. 87) worden ingetrokken.
Artikel 10.1.3 Overgangsbepaling
Ontheffingen en vergunningen, verleend krachtens de Provinciale milieuverordening Limburg, de Ontgrondingenverordening Limburg, de Wegenverordening Provincie Limburg 2008 of een van de in artikel 10.1.2 genoemde verordeningen gelden als ontheffingen en vergunningen krachtens de Omgevingsverordening Limburg 2014.
De verboden bedoeld in de artikelen 4.2.3 aanhef en onder l, mede in verband met artikel 4.3.1, eerste lid, artikel 4.3.1, zesde lid, artikel 4.4.1, eerste lid, onder a, en 4.4.2, eerste lid, onder c, gelden niet voor bodemenergiesystemen die waren aangelegd voor 1 november 2009, of waarvoor voor die datum een vergunning op grond van de Grondwaterwet, of een ontheffing op grond van artikel 5.34, eerste lid van de Provinciale Milieuverordening Limburg was verleend.
De artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.6 alsmede artikel 2.5.3 zijn niet van toepassing op ruimtelijke plannen die uiterlijk op de dag van publicatie van de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 in het Provinciaal Blad zijn vastgesteld of in ontwerp ter inzage zijn gelegd.
Artikel 2.4.2 is evenmin van toepassing op ruimtelijke plannen waarvoor gedeputeerde staten de hardheidsclausule als bedoeld in de aanhef onder C van de Gewijzigde beleidsregel ‘Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg’ hebben toegepast, zulks met inachtneming van de in de daarop betrekking hebbende besluiten genoemde termijnen.