Organisatie | Limburg |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Omgevingsverordening Limburg 2014 |
Citeertitel | Omgevingsverordening Limburg 2014 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | Milieu, ontgrondingen, water, wegen |
Geen
Wet ruimtelijke ordening, hfdst. 2, art. 4.1, Natuurbeschermingswet 1998, hfdst. 3, art 19ke, Wet milieubeheer, hfdst. 4, art. 1.2, Waterwet, hfdst. 5, art. 2.4, 2.8, 2.14 en 5.1, Ontgrondingenwet hfdst. 6, art. 5, Wegenwet art. 7.1, art. 57, Wet milieubeheer, art. 7.2, art.10.33, Wet milieubeheer art. 7.3, art.8.47, Wet geluidhinder art. 7.4, art. 163, Provinciewet hfdst. 1,8,9 en 10, art.145 en 150
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-01-2015 | 20-12-2016 | Nieuwe regeling | 12-12-2014 Provinciaal Blad, 2015, 1 | Onbekend |
Omgevingsverordening Limburg 2014
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 1.1.1 Algemene begripsbepaling 1.1.2 Functioneel daderschap 1.1.3 Bekendmaking besluiten van algemene strekking
Hoofdstuk 2 Ruimte § 2.1 Algemeen 2.1.1 Begrippen 2.1.2 Ontheffingen en wijziging begrenzing § 2.2 Duurzame verstedelijking 2.2.1 Begrippen 2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking 2.2.3 Herbenutting leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen § 2.3 Reserveringszones langs spoorwegen en provinciale wegen 2.3.1 Begrippen 2.3.2 Aanduiding reserveringszone langs spoorwegen en provinciale wegen 2.3.3 Aanwijzing belemmerende activiteiten § 2.4 Wonen Zuid-Limburg 2.4.1 Begrippen 2.4.2 Nieuwe woningbouw § 2.5 Bewoning van recreatieverblijven 2.5.1 Verbod wijzigen bestemming 2.5.2 Verbod wonen in recreatieverblijven § 2.6 Goudgroene natuurzone 2.6.1 Begrippen 2.6.2 Bescherming Goudgroene natuurzone 2.6.3 Ontwikkelingen van groot openbaar belang 2.6.4 Saldobenadering bij samenhangende ontwikkelingen 2.6.5 Kleinschalige ingrepen 2.6.6 Wijzigen van de begrenzing 2.6.7 Beleidsregels § 2.7 Bronsgroene landschapszone 2.7.1 Begrippen 2.7.2 Bronsgroene landschapszone § 2.8 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg 2.8.1 Begrippen 2.8.2 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg § 2.9 Zone Natuurbeek 2.9.1 Begrippen 2.9.2 Zone natuurbeek § 2.10 Uitsluitingsgebied windturbines 2.10.1 Begrippen 2.10.2 Verbod plaatsing windturbines § 2.11 Intensieve veehouderij 2.11.1 Begrippen 2.11.2 Nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij § 2.12 Glastuinbouw 2.12.1 Begrippen 2.12.2 Nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouwbedrijven
Hoofdstuk 3 Veehouderijen en Natura 2000 3.1.1 Begrippen 3.1.2 Eisen stalsystemen 3.1.3 Afwijkingsmogelijkheid 3.1.4 Overgangsregeling
Hoofdstuk 4 Milieubeschermingsgebieden § 4.1 Algemeen 4.1.1 Aanwijzing milieubeschermingsgebieden 4.1.2 Algemene regels 4.1.3 Aanduiding waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, stiltegebieden § 4.2 Waterwingebieden 4.2.1 Bouwstoffen, grond en baggerspecie 4.2.2 Verboden inrichtingen 4.2.3 Verboden handelingen 4.2.4 Uitzonderingen 4.2.5 Ontheffing § 4.3 Grondwaterbeschermingsgebieden 4.3.1 Overeenkomstige toepassing verbodsbepalingen 4.3.2 Verboden inrichtingen 4.3.3 Instructiebepaling omgevingsvergunningen 4.3.4 Regels voor overige inrichtingen 4.3.5 Ontheffing § 4.4 Boringvrije zones 4.4.1 Roerdalslenk 4.4.2 Venloschol 4.4.3 Uitzonderingen 4.4.4 Ontheffing § 4.5 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg 4.5.1 Verboden handelingen 4.5.2 Uitzonderingen 4.5.3 Ontheffing § 4.6 Stiltegebieden 4.6.1 Motorvoertuigen en bromfietsen 4.6.2 Lawaaiige apparaten 4.6.3 Uitzonderingen en ontheffingen
Hoofdstuk 5 Water § 5.1 Algemeen 5.1.1 Begrippen en reikwijdte § 5.2 Regionale waterkeringen 5.2.1 Veiligheidsnorm regionale waterkeringen § 5.3 Normering regionale wateroverlast 5.3.1 Normen wateroverlast § 5.4 Verslag toetsing watersysteem 5.4.1 Verslag toetsing watersysteem § 5.5 Regionaal waterplan 5.5.1 Inhoud regionaal waterplan 5.5.2 Procedurele bepalingen regionaal waterplan 5.5.3 Uitwerking regionaal waterplan
§ 5.6 Beheerplan 5.6.1 Inhoud beheerplan 5.6.2 Procedurele bepalingen beheerplan 5.6.3 Uitwerking beheerplan 5.6.4 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan § 5.7 Waterstaatswerken 5.7.1 Legger waterstaatswerken 5.7.2 Projectprocedure voor waterstaatswerken § 5.8 Grondwateronttrekking 5.8.1 Grondwaterregister 5.8.2 Instructiebepalingen grondwater 5.8.3 Uitzondering vergunningplicht
Hoofdstuk 6 Ontgrondingen 6.1.1 Vrijstellingen 6.1.2 ontgrondingsvergunningen Hoofdstuk 7 Andere onderwerpen § 7.1 Provinciale wegen 7.1.1 Wegen § 7.2 Rioolplichtontheffing 7.2.1 Rioolplichtontheffing § 7.3 Gesloten stortplaatsen 7.3.1 Gesloten stortplaatsen § 7.4 Bedrijventerreinen met provinciale geluidscontour 7.4.1 Bedrijventerreinen met provinciale geluidscontour
Hoofdstuk 8 Ontheffingen en meldingen 8.1.1 Ontheffingen 8.1.2 Besluit op aanvraag om ontheffing; wijziging en intrekking 8.1.3 Ontheffinghouder 8.1.4 Meldingen Hoofdstuk 9 Nadeelcompensatie 9.1.1 Toepasselijkheid Hoofdstuk 10 Overgangs- en slotbepalingen 10.1.1 Strafbepaling en opsporing 10.1.2 Intrekken verordeningen 10.1.3 Overgangsbepalingen 10.1.4 Bekendmaking, inwerkingtreding en citeertitel Bijlagen
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1.1 Algemene begripsbepaling
In hoofdstuk 4 en de artikelen 7.2 en 7.3 van deze verordening zijn de begripsbepalingen van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: Ruimtelijk plan: bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening; een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wro; beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening; omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken; een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet.
Artikel 2.1.2 Ontheffingen wijziging begrenzing
. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in hoofdstuk 2 indien de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk belang wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die bepalingen te dienen provinciale belangen.
Paragraaf 2.2 Duurzame verstedelijking
In deze paragraaf wordt verstaan onder: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen; monumentale gebouwen: krachtens de Monumentenwet 1988 aangewezen beschermde monumenten (rijksmonumenten), alsmede de in een gemeentelijke monumenten- of erfgoedverordening opgenomen gebouwen van plaatselijk of regionaal belang; beeldbepalende gebouwen: gebouwen met historische karakteristieken en/of deel uitmakend van een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988
Paragraaf 2.3 Reserveringszones langs spoorwegen en provinciale wegen
Artikel 2.3.3 Aanwijzing belemmerende activiteiten
. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning voor een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder a, van het Besluit omgevingsrecht of een ‘bijbehorend bouwwerk’ als bedoeld in bijlage II, artikel 1, eerste lid, bij het Besluit omgevingsrecht.
Paragraaf 2.5 Bewoning van recreatieverblijven
Artikel 2.5.1 Verbod wijzigen bestemming
Het is niet toegestaan de bestemming van recreatieverblijven op een recreatieterrein te wijzigen naar een bestemming die wonen mogelijk maakt.
Paragraaf 2.6 Goudgroene natuurzone
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
. wezenlijke kenmerken en waarden Goudgroene natuurzone: voor bestaande natuurgebieden de actueel aanwezige natuurbeheertypen en de nagestreefde natuurdoeltypen en voor te realiseren natuurgebieden de nagestreefde natuurdoeltypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Provinciaal Natuurbeheerplan
Artikel 2.6.2 Bescherming Goudgroene natuurzone
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van de Goudgroene natuurzone, maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.
Artikel 2.6.3 Ontwikkelingen van groot openbaar belang
Het verbod van artikel 2.6.2 is niet van toepassing op nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten, indien:
Artikel 2.6.4 Saldobenadering bij samenhangende ontwikkelingen
. Het verbod van artikel 2.6.2 is niet van toepassing bij een combinatie van onderling samenhangende activiteiten, waarvan één of meer afzonderlijk een negatief effect hebben op de Goudgroene natuurzone, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de Goudgroene natuurzone op gebiedsniveau.
Artikel 2.6.6 Wijzigen van de begrenzing
Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de Goudgroene natuurzone wijzigen:
Paragraaf 2.7 Bronsgroene landschapszone
In deze paragraaf wordt verstaan onder Bronsgroene landschapszone: gebied dat op de kaarten behorende bij deze verordening is aangeduid als Bronsgroene landschapszone.
Artikel 2.7.2. Bronsgroene landschapszone
. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden ( kernkwaliteit “Groene karakter”) wordt de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd.
Paragraaf 2.8 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
In deze paragraaf wordt verstaan onder Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg: gebied dat op de kaarten behorende bij deze verordening is aangeduid als Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Artikel 2.8.2 Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg
. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden ( kernkwaliteit “Groene karakter”) wordt de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
. wezenlijke kenmerken en waarden Zone natuurbeek: het beschermen, behouden en verder ontwikkelen van de ecologische doelen, de daarvoor benodigde waterkwaliteit en ruimte voor natuurlijke hydromorfologische processen als meanderen en inundaties en het realiseren van de benodigde zo natuurlijk mogelijke waterpeilen in de natuurbeek en de aangrenzende Zone natuurbeek.
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Zone natuurbeek, bevat een beschrijving van de wijze waarop: rekening is gehouden met de toekomstige inrichting van de zone, gericht op de realisatie van de wezenlijke kenmerken en waarden daarvan; nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten die afbreuk kunnen doen aan de realisatie van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Zone natuurbeek of die de omvang van schade als gevolg van meanderen, inundaties of waterpeilen worden tegengegaan.
Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij
Artikel 2.11.2 Nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij
. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op incidentele nieuwvestiging van intensieve veehouderij die per saldo leidt tot een kwalitatieve verbetering van het leefklimaat. Voorwaarde is dat er sprake is van een duurzame vestigingslocatie en er een koppeling is met de beëindiging van vergelijkbare activiteiten elders. Deze uitzondering geldt niet binnen de Goudgroene Natuurzone en binnen extensiveringsgebieden intensieve veehouderij.
Hoofdstuk 3 Veehouderijen en Natura 2000
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
. nieuwe stal: na 23 juli 2010
) nieuw opgericht dierenverblijf, dan wel zodanig gewijzigd bestaand dierenverblijf dat het aantal dierplaatsen toe is genomen of het huisvestingssysteem als bedoeld in de RAV-lijst is gewijzigd, en waarbij voor die oprichting of wijziging een omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist; of
Artikel 3.1.3 Afwijkingsmogelijkheid
Gedeputeerde Staten kunnen in individuele gevallen bepalingen vastgesteld bij of krachtens dit hoofdstuk buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing gelet op de betrokken belangen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 3.1.4 Overgangsregeling
. Bij nieuwe stallen voor de diercategorie varkens of kippen, waarvoor uiterlijk 23 juli 2010 een aanvraag voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer, een bouwvergunning krachtens de Woningwet of een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 in behandeling genomen dan wel verleend is, of een melding krachtens het Besluit landbouw milieubeheer is gedaan, geldt artikel 3.1.2 eerste lid, niet. Artikel 3.1.2, tweede lid, blijft onverkort van kracht.
. Bij nieuwe stallen, met uitzondering van stallen voor de diercategorie varkens en kippen, waarvoor uiterlijk op 11 oktober 2013 een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in behandeling genomen dan wel verleend is, of een melding krachtens het Activiteitenbesluit milieubeheer is gedaan, geldt artikel 3.1.2 eerste lid, niet. Artikel 3.1.2, tweede lid, blijft onverkort van kracht.
Hoofdstuk 4 Milieubeschermingsgebieden
Artikel 4.1.1 Aanwijzing milieubeschermingsgebieden
. De volgende categorieën milieubeschermingsgebieden worden onderscheiden: waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, de Roerdalslenk, de Venloschol, het Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg en stiltegebieden. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn onderverdeeld in freatische en niet-freati¬sche gebieden. Het gebied Roerdalslenk is onderverdeeld in vier zones.
Gedeputeerde Staten kunnen algemene regels vaststellen voor de in artikel 4.2.3, 4.3.1, 4.4.1, 4.4.2 en 4.5.1, tweede lid, bedoelde handelingen in milieubeschermingsgebieden.
Paragraaf 4.2 Waterwingebieden
Artikel 4.2.3 Verboden handelingen
Het is verboden in een waterwingebied buiten een inrichting de volgende handelingen te verrichten:
Paragraaf 4.3 Grondwaterbeschermingsgebieden
Artikel 4.3.1 Overeenkomstige toepassing verbodsbepalingen en uitzonderingen
. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden grond of baggerspecie toe te passen indien de kwaliteit van de grond of de baggerspecie de maximale waarde van de kwaliteitsklasse wonen bij toepassing op de bodem of de kwaliteitsklasse A bij toepassing in oppervlaktewater overschrijdt of de kwaliteit van de ontvangende bodem of waterbodem beter is dan de genoemde kwaliteitsklassen. Onder die kwaliteitsklassen wordt verstaan wat het Besluit bodemkwaliteit daaronder verstaat.
. Het verbod van artikel 4.2.2, derde lid, aanhef en onder c en artikel 4.2.3, aanhef en onder e, beide in verband met artikel 4.3.1, eerste lid, geldt in grondwaterbeschermingsgebieden niet indien het voornemen tot het slaan van een boorput vier weken tevoren schriftelijk aan Gedeputeerde Staten is gemeld en bij het maken en sluiten van de boorput de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, in acht wordt genomen.
. De verboden van artikel 4.2.2, derde lid, aanhef en onder b, en artikel 4.2.3, aanhef en onder l, beide in verband met artikel 4.3.1, eerste lid, gelden niet in de grondwaterbeschermingsgebied Hanik, mits het bodemenergiesysteem niet dieper dan 5 meter boven NAP wordt aangelegd en mits het voornemen tot het aanleggen, hebben, of gebruiken van het bodemenergiesysteem ten minste vier weken tevoren schriftelijk is gemeld bij Gedeputeerde Staten.
. Het verbod van het tweede lid en het verbod van artikel 4.2.2, derde lid, aanhef en onder a, in verband met artikel 4.3.1, eerste lid, voor zover het een ondergrondse tank betreft die 20 jaar of ouder is, geldt niet voor bestaande inrichtingen voor de openbare verkoop van benzine en dieselolie voor motorvoertuigen voor het wegverkeer, mits dieselolie niet als hoofdproduct wordt verkocht.
Artikel 4.3.2 Verboden inrichtingen
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een inrichting op te richten die is opgenomen in de bijlage bij dit artikel of een inrichting waarin activiteiten worden uitgevoerd die in de bijlage zijn genoemd.
Artikel 4.3.3 Instructiebepaling omgevingsvergunningen
. In de inrichting mag van een andere potentieel gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 9.2.3.1 van de Wet milieubeheer niet meer aanwezig zijn dan 5000 kilogram vaste stof of 5 m3 vloeistof per opslageen-heid, tenzij dat volgens de bijlage bij dit lid naar hoedanigheid, mobiliteit en persistentie toelaatbaar is.
Artikel 4.3.4 Regels voor overige inrichtingen
. Op een inrichting in een grondwaterbeschermingsgebied waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet is vereist is artikel 4.3.3, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing, voor zover de bedoelde voorschriften en verboden niet reeds gelden krachtens andere wettelijke bepalingen.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verboden van artikel 4.2.3, aanhef en onder b tot en met i, in verband met artikel 4.3.1, eerste lid, en van het verbod van artikel 4.3.1, derde lid, voor zover de toepassing van de grond of de baggerspecie niet plaatsvindt binnen een vergunningplichtige inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (ontheffing grondwaterbeschermingsgebied).
. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan Gedeputeerde Staten.
. Degene die voornemens is in de Venloschol een bodemenergiesysteem aan te leggen, waarvoor het verbod van het eerste lid, aanhef en onder c, niet geldt, meldt dit voornemen ten minste vier weken van tevoren schriftelijk bij Gedeputeerde Staten. De melding is niet vereist voor een bodemenergiesysteem waarvoor vergunning krachtens de Waterwet is verleend of waarvoor zo’n vergunning niet is vereist en een melding is gedaan overeenkomstig artikel 3.16.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verboden van artikel 4.4.2, eerste lid, aanhef en onder a, b en d , als de betreffende handeling niet plaatsvindt binnen een vergunningplichtige inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Venloscholontheffing).
Paragraaf 4.5 Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg
Artikel 5.6.2 Procedurele bepalingen beheerplan
. Het dagelijks bestuur kan besluiten dat de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt toegepast bij het actualiseren van het maatregelenprogramma of het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem als bedoeld in artikel 5.6.1, eerste lid, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan die toepassing geen behoefte bestaat.
Paragraaf 5.7 Waterstaatswerken
Artikel 5.7.1 Legger waterstaatswerken
. Voor wateren met een maatgevende afvoer van minder dan 25 liter per seconde, vrij meanderende wateren en onderdelen van watersystemen die incidenteel watervoerend zijn geldt de verplichting als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet tot omschrijving van vorm, afmeting en constructie niet. De ligging van deze wateren wordt als lijnelement of in de vorm van een zone aangegeven en ondersteunende kunstwerken worden omschreven.
Artikel 5.7.2 Projectprocedure voor waterstaatswerken
Gedeputeerde Staten kunnen, mede op verzoek, de procedure van paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet van toepassing verklaren op projectplannen van bovenlokale betekenis die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht.
Paragraaf 5.8 Grondwateronttrekking
Artikel 5.8.2 Instructiebepalingen grondwater
. De beheerder regelt in de keur dat iedere grondwateronttrekking verboden is in de bufferzones verdroogde natuurgebieden en grondwateronttrekkingen met een capaciteit van meer dan 10 m3 per uur in het overige gebied ten noorden van de Feldbiss en de Eerste Noord-Oost Hoofdbreuk. De bufferzones en de breuklijnen zijn aangeduid op de kaarten behorende bij deze verordening..
. De beheerder regelt in de keur dat het verboden is grondwater te onttrekken of water te infiltreren beneden de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei in het gebied Roerdalslenk en beneden 5 meter +NAP in het gebied Venloschol. De gebieden Roerdalslenk en Venloschol zijn aangeduid op de bijlage bij dit artikel.
. De beheerder regelt in de keur dat voor beregening en bevloeiing in de landbouw slechts ontheffing kan worden verleend indien het aantal putten en de totale pompcapaciteit die volgens de daarvoor geldende wettelijke bepalingen op 22 december 2009 legaal aanwezig waren niet toenemen, met dien verstande dat binnen een bufferzone een onttrekking voorts niet dichter bij een natuurgebied plaatsheeft.
Artikel 5.8.3 Uitzondering vergunningplicht
. Het verbod als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Waterwet en de verplichtingen als bedoeld in artikel 6.11, eerste tot en met vierde lid, van het Waterbesluit gelden buiten een bufferzone niet voor bodemenergiesystemen waarbij de te onttrekken hoeveelheid ten hoogste 10 m3 per uur bedraagt, mits:
. Het verbod van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet geldt evenmin voor het ontgronden op de plaats waar een infrastructureel werk, industrieterrein, bouwwerk, sportveld, begraafplaats of bassin wordt aangelegd, onderhouden, veranderd of opgeruimd of ten behoeve van dat werk de bodem wordt gesaneerd overeenkomstig de Wet bodembescherming, mits het werk in overeenstemming is met de van toepassing zijnde planologische regeling en de ontgronding niet verder gaat dan voor de technische realisering van dat werk noodzakelijk is.
Artikel 6.1.2 Ontgrondingsvergunningen
. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van besluiten op aanvragen om verlening, wijziging of intrekking van een ontgrondingsvergunning. Indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging van een bestaande ontgrondingsvergunning van ondergeschikte aard, wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in Titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 7 Andere onderwerpen
Paragraaf 7.1 Provinciale wegen
. Voordat burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de weg is gelegen een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder d, e en h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, vragen burgemeester en wethouders advies aan Gedeputeerde Staten. Indien burgemeester en wethouders afwijken van het advies doen zij daarvan gelijktijdig met de bekendmaking van het besluit mededeling aan Gedeputeerde Staten.
Paragraaf 7.2 Rioolplichtontheffing
Artikel 7.2.1 Rioolplichtontheffing
. Een aanvraag om ontheffing van de gemeentelijke rioolplicht als bedoeld in artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer (rioolplichtontheffing) met betrekking tot percelen gelegen in waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, bevat ten minste het volgende:
Paragraaf 7.3 Gesloten stortplaatsen
Artikel 7.3.1 Gesloten stortplaatsen
. De volgende leden van dit artikel hebben uitsluitend betrekking op de stortplaats te Roerdalen, te Landgraaf, te Schinnen en te Weert, op de bedrijfsgebonden stortplaats Louisegroeve te Sittard-Geleen en op de baggerspecielocaties te Meers en te Swalmen, vanaf het tijdstip dat Gedeputeerde Staten voor de betreffende stortplaats een sluitingsverklaring op grond van artikel 8.47 van de Wet milieubeheer hebben afgegeven (gesloten stortplaatsen).
. Het is verboden in, op, onder of boven een gesloten stortplaats andere handelingen te verrichten dan die ter uitvoering van het voor de stortplaats geldende nazorgplan als ze nadelige gevolgen kunnen hebben voor de nazorgvoorzieningen van de stortplaats. Ook is het verboden handelingen na te laten indien ten gevolge daarvan de instandhouding van de nazorgvoorzieningen belemmerd kan worden, dan wel de aanwezige nazorgvoorzieningen beschadigd kunnen worden. De verboden zijn niet van toepassing op handelingen die betrekking hebben op het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting voor zover deze is vergund krachtens artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verband met artikel 3.4 van het Besluit omgevingsrecht.
. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing (stortplaatsontheffing) verlenen van de in het tweede lid, gestelde verboden indien het belang dat de gesloten stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet. Aan een ontheffing kunnen in ieder geval voorschriften worden verbonden die tot doel hebben:
Paragraaf 7.4 Bedrijventerreinen met provinciale geluidcontour
Artikel 7.4.1 Bedrijventerreinen met provinciale geluidscontour
De volgende bedrijventerrein met provinciale geluidscontour worden aangewezen als industrieterreinen als bedoeld in artikel 163, tweede lid, van de Wet geluidhinder:
De bedrijventerrein met provinciale geluidscontour worden aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten.
Hoofdstuk 8 Ontheffingen en meldingen
. Gedeputeerde Staten kunnen de toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geheel of gedeeltelijk achterwege laten indien uit het oogpunt van bescherming van het milieu redelijkerwijs geen zienswijzen zijn te verwachten of indien de aanvraag betrekking heeft op een handeling waarvan de uitvoering als gevolg van een buitengewone omstandigheid op korte termijn nodig is.
Artikel 8.1.2 Besluit op aanvraag om ontheffing; wijziging en intrekking
De artikelen 2.14 (in aanmerking te nemen omstandigheden en belangen), 2.22 (voorschriften), 2.23 (termijnen) en paragraaf 2.6 (wijziging en intrekking) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de ontheffingen ingevolge deze verordening.
Artikel 9.1.1 Toepasselijkheid
Op aanvragen tot vergoeding van kosten of schade ten gevolge van deze verordening of een krachtens deze verordening genomen besluit, alsmede op verzoeken om schadevergoeding als bedoeld in art. 7.14 van de Waterwet en onderzoek als bedoeld in art. 7.19 van de Waterwet is de Regeling nadeelcompensatie provincie Limburg van toepassing.
Hoofdstuk 10 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 10.1.1 Strafbepalingen en opsporing
. Overtreding van krachtens artikel 4.1.2 gegeven algemene regels, van artikel 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.3.1, 4.3.2, 4.3.3, 4.3.4, 4.4.1, 4.4.2, 4.5.1, 4.6.1, 4.6.2, 7.3.1, mede in verband met artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of in strijd met een voorschrift of beperking verbonden aan een krachtens artikel 4.2.5, 4.3.5, 4.4.4, 4.5.3, 4.6.3 of 7.3.1 gegeven ontheffing is een strafbaar feit.
. Overtreding van artikel 7.1.1, tweede of derde lid, mede in verband met artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of in strijd met een voorschrift of beperking, verbonden aan een krachtens artikel 7.1.1, derde lid, gegeven vergunning, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 10.1.2 Intrekken verordeningen
De Omgevingsverordening Limburg (Provinciaal Blad 2013, nr. 49), de Verordening wonen Zuid-Limburg (Provinciaal Blad 2013, nr. 57) en de Verordening veehouderijen en Natura 2000 provincie Limburg (Provinciaal Blad 2013, nr. 87) worden ingetrokken.
Artikel 10.1.3 Overgangsbepaling
. Ontheffingen en vergunningen, verleend krachtens de Provinciale milieuverordening Limburg, de Ontgrondingenverordening Limburg, de Wegenverordening Provincie Limburg 2008 of een van de in artikel 10.1.2 genoemde verordeningen gelden als ontheffingen en vergunningen krachtens de Omgevingsverordening Limburg 2014.
. De verboden bedoeld in de artikelen 4.2.3 aanhef en onder l, mede in verband met artikel 4.3.1, eerste lid, artikel 4.3.1, zesde lid, artikel 4.4.1, eerste lid, onder a, en 4.4.2, eerste lid, onder c, gelden niet voor bodemenergiesystemen die waren aangelegd voor 1 november 2009, of waarvoor voor die datum een vergunning op grond van de Grondwaterwet, of een ontheffing op grond van artikel 5.34, eerste lid van de Provinciale Milieuverordening Limburg was verleend.