Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Maastricht

Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMaastricht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingUitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015
CiteertitelUitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpHet stellen van nadere regels rondom woonsituatie en schoolverlaters in het kader van de Participatiewet

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet, artikelen 27 en 28

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Nieuwe regeling

04-11-2014

de Ster d.d. 19 december 2014

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015

 

 

Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015

 

Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsomschrijving

1.

In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

 

a.

het college: het college van burgemeester en wethouders

 

b.

woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of een woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Participatiewet

 

c.

woonkosten:

 

 

1.

indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslag-tijdvak per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag

 

 

2.

indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaak-belasting, de brand-opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten, erfpachtcanon, kosten van Vereniging van Eigenaren, kosten voor groot onderhoud en ingrijpende reparaties (volgens tabel Ministerie VROM bij vaststelling exploitatie-kosten woningbouwcorporaties). De te ontvangen rijkssubsidie voor premiewoningen dient op de verschuldigde rente in mindering te worden gebracht, naar rato van de verhouding rente/aflossing

 

d.

schoolverlater. de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

2.

Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in dit uitvoeringsbesluit gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet.

Artikel 2: Verlagingen norm woonsituatie

Het college verlaagt de norm bedoeld in artikel 21 van de Participatiewet met 15% van het wettelijk netto minimumloon indien de belanghebbende geen woning bewoont dan wel een woning bewoont waaraan voor hem geen woonkosten verbonden zijn.

Artikel 3: Verlaging norm schoolverlaters

De norm bedoeld in artikel 21 en 22a van de Participatiewet wordt voor schoolverlaters nadat ze het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende zes maanden verlaagd naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud bedoeld in artikel 33, tweede lid van de Participatiewet. Hierbij geldt de restrictie dat de bijstandsverlening nooit méér mag bedragen dan de toepasselijke norm van artikel 21 en 22a.

Slotbepalingen

Artikel 4

Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters 2015

Artikel 5

Het Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters 2015 treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht d.d. 4 november 2014.

 

De secretaris,

P.J. Buijtels,

 

De burgemeester,

O. Hoes

 

Algemene toelichting

Net als onder de Wet werk en bijstand, maakt de Participatiewet het mogelijk de bijstandsnorm te verlagen in situaties waarbij er geen of nauwelijks sprake is van woonlasten. Daarnaast kan de bijstandsnorm ook weer worden verlaagd nadat een belanghebbende recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding. Voorheen werd aan die bevoegdheid nader invulling gegeven in de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand. Met de komst van vaste bijstandnormen in de Participatiewet en het wegvallen van de toeslagen is de verordening komen te vervallen. De bevoegdheid om de bijstandsnorm te verlagen kan nu worden neergelegd in een door het college vastgesteld uitvoeringsbesluit. Omdat ervoor gekozen is het bestaande beleid zoveel mogelijk te handhaven wordt hier, met dit uitvoeringsbesluit, van de door de wetgever geboden mogelijkheid gebruik gemaakt. Voortzetting van het bestaande beleid betekent ook dat een eventuele verlaging alleen wordt toegepast op de hogere normen van artikel 21 Participatiewet. De naar verhouding al lage jongerennormen genoemd in artikel 20 Participatiewet blijven hier buiten schot.

Artikelsgewijze toelichting

Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsomschrijving

b.

Woning

 

Aan het begrip “woning” komt dezelfde betekenis toe als in art. 3 van de Participatiewet.

c.

Woonkosten

 

Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij het begrip rekenhuur dat in de Wet op de huurtoeslag wordt gehanteerd. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen. Het gaat hier om de kosten van bewoning inclusief eventuele servicekosten. Bij de beschrijving is expliciet aangegeven dat hier sprake moet zijn van een commerciële overeenkomst. Een dergelijke commerciële overeenkomst (kostgangerschap, onderhuur of kamerhuur) wordt uitgesloten geacht tussen bloedverwanten in de eerste en tweede graad.

d.

Schoolverlater

 

Onder schoolverlater wordt de belanghebbende verstaan, die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 2: Verlagingen norm woonsituatie

Niet alleen door de algemene bestaanskosten met een ander te delen kunnen er aanzienlijk lagere bestaanskosten zijn maar ook als bepaalde kosten ontbreken. Bij de bijstandsverlening moet met deze lagere bestaanskosten rekening worden gehouden. Van lagere algemene bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers. De verlaging van de norm bedoeld in artikel 21 van de Participatiewet bedraagt dan 15% van het wettelijk netto minimumloon (= 15% van de gehuwdennorm). Ook wanneer een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt, kan gesproken worden van lagere algemene bestaanskosten voortkomend uit de woonsituatie. In het laatste geval wordt echter niet gekozen voor verlaging van de norm op basis van artikel 27 van de Participatiewet, maar voor inkomstenverrekening als bedoeld in artikel 33 van de Participatiewet. Daarmee wordt de bestaande werkwijze voortgezet.

De situatie van dak- en thuislozen verdient hier apart aandacht. Volgens de toelichting bij artikel 27 van de Participatiewet kan de gemeente niet zonder meer volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan bijstand vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte. Gemeenten dienen volgens de toelichting dan ook zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen. Artikel 27 in combinatie met artikel 57 van de Participatiewet bieden hier mogelijkheden. Bij de vaststelling van de uitkeringshoogte dient te worden betrokken dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Binnen Maastricht zijn er verschillende opvangvormen. De uitkeringshoogte is afhankelijk van het soort opvang. Bepaling van die hoogte verlangt dus enig maatwerk. Wanneer door een alleenstaande bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van de dagopvang bij het leger des Heils is de volledige alleenstaande norm op zijn plaats. Wel moet worden benadrukt dat in die gevallen vaak gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen. Aan de bijstandsverlening kan dan de verplichting worden verbonden dat belanghebbende eraan meewerkt dat de uitkering rechtstreeks wordt overgemaakt aan de betreffende opvanginstantie (artikel 57, eerste lid, van de Participatiewet).

Naast dak- en thuislozen die gebruik maken van voornoemde dagopvang, zijn er ook die alleen een postadres hebben (via Leger des Heils). Sommigen daarvan doen geregeld een beroep op de nachtopvang. In het verleden is ten aanzien van deze groep (ook die gebruik maakten van de nachtopvang) bepaald dat de lagere algemene kosten van bestaan een verlaging rechtvaardigen van 15% van norm en/of toeslag. Er bestaat thans geen aanleiding hiervan af te wijken. Omdat in de Participatiewet alleen nog sprake is van bijstandnormen zal de verlaging daarop plaatsvinden.

Gelet op de basishuur vermeld in de Wet op de huurtoeslag en er vanuit gaande dat er in de regel ook nog andere woonlasten zijn, zou bij het geheel ontbreken van woonkosten een verlaging op zijn plaats zijn van afgerond, 20% van het netto minimumloon. Er wordt echter niet gekozen voor een verlaging met 20% omdat uit de praktijk volgt dat er toch nog vaak bijkomende kosten zijn. Bij krakers komen die kosten (bijvoorbeeld kosten aansluiting energievoorzieningen) voort uit het bewonen van een woning, terwijl de dak- en thuisloze die regelmatig de nachtopvang bezoekt eveneens (zij het beperkte) kosten maakt. Deze worden in alle gevallen geraamd op 5% van het wettelijk netto minimumloon (5% van de gehuwdennorm). Het vorenstaande resulteert dan in een verlaging van de norm met 15% van het wettelijk netto minimumloon.

Artikel 3: Verlaging norm schoolverlaters

Hier is gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot verlaging van de norm zoals aangegeven in artikel 28 van de Participatiewet. Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan er aanspraak bestond op een toelage in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, ontvangt een lagere uitkering. Voor alle duidelijkheid wordt hier nog eens aangegeven dat de soort scholing of studie maatgevend is voor de aanspraak op een toelage op basis van de Wet Studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming krachtens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het maakt dus niet uit of de belanghebbende zelf recht had op een dergelijke toelage.

De verlaging van de bijstandsnorm houdt in principe in dat deze wordt verlaagd tot de toepasselijke normbedragen voor levensonderhoud zoals bedoeld in artikel 33, tweed lid van de Participatiewet.

De bijstandsnorm ligt in de regel hoger dan die bedragen. Soms aanzienlijk hoger en in andere voorkomende gevallen slechts beperkt.

Er wordt vanuit gegaan dat de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op dit inkomen uit studiefinanciering en dat de noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toenemen als de studie wordt beëindigd en belanghebbende vervolgens als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. Afgaande op de toelichting bij artikel 28 van de Participatiewet, speelt de invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding van belanghebbende tijdens de studie in deze geen rol. De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden. Deze neemt zijn aanvang op de eerste van de maand, die volgt op de maand waarin het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd. De precieze datum van beëindiging zal moeten blijken uit een schriftelijk bewijs van uitschrijving van de betreffende onderwijsinstantie. Indien tussentijds de bijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden. Doet belanghebbende binnen die termijn weer een beroep op bijstand, dan wordt opnieuw de schoolverlaterskorting toegepast voor de dan nog resterende tijd. Een belanghebbende/schoolverlater die bijvoorbeeld direct na beëindiging van het onderwijs 2 maanden bijstand met schoolverlaterskorting ontvangt, vervolgens 3 maanden geen recht op uitkering heeft vanwege inkomsten uit arbeid en die daarna weer aanspraak op bijstand maakt, moet dan nog 1 maand schoolverlaterskorting krijgen.

Zoals hiervoor al is aangegeven, wijkt de toepasselijke bijstandsnorm in sommige gevallen behoorlijk en in andere situaties juist weer heel gering af van de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering worden verstrekt. Dit laatste zal zich met name voordoen bij alleenstaande ouders of gehuwden die studiefinanciering ingevolge de Wet Studiefinanciering 2000 hebben ontvangen. Met de komst van de kostendelersnorm valt niet uit te sluiten dat de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering gelden en waarop in artikel 33, tweede lid van de wet Participatiewet wordt gedoeld, hoger uitvallen dan de voor de schoolverlater geldende bijstandsnorm. In dat geval moet duidelijk zijn dat een verlaging niet meer aan de orde is en dat de schoolverlater dan de voor hem toepasselijke (lagere) bijstandsnorm krijgt. Vandaar de in artikel 3 gemaakte restrictie. Dit voorbehoud geldt natuurlijk ook in alle andere situaties waarbij de bedragen voor levensonderhoud hoger uitvallen dan de geldende bijstandsnorm.

Wanneer de schoolverlater heeft deelgenomen aan het volwassenenonderwijs (VAVO) of aan ander onderwijs dat niet te rubriceren valt onder de onderwijsvormen waar artikel 3.18, eerste lid van de Wet studiefinanciering 2000 op doelt wordt dit voor toepassing van de schoolverlaterskorting aangemerkt als beroepsonderwijs.

Een aandachtspunt is gelegen in de uitvoering voor schoolverlaters jonger dan 21 jaar. Deze vallen buiten de kostendelersnorm maar ontvangen een lage bijstandsnorm. Bij de uitvoering van de aanvullende bijstand (artikel 12 Participatiewet) dient rekening te worden gehouden met de schoolverlaterskorting zodat er geen ongelijkheid ontstaat tussen de uitwonende jongere tot 21 jaar en de uitwonende jongere van 21 en ouder.