Organisatie | Maastricht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Erfgoedverordening 2010 |
Citeertitel | Erfgoedverordening 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, artikel 149; Monumentenwet, artikel 14, artikel 15 en artikel 38; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 16-03-2011 | artikel 3 | 01-06-2010 Gemeenteblad 2010, C. no 63 | Volgnummer 28-2010 | |
13-04-2010 | Nieuwe regeling | 26-01-2010 Gemeenteblad 2010, C. no 41 | volgno. 03-2010 |
Deze verordening verstaat onder:
Welstands -/Monumentencommissie: de op basis van art.15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid (inclusief het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime en de mede hierop gebaseerde bestemmingsplannen);
Als gemeentelijk monument wordt aangemerkt een zaak en/of terrein als bedoeld in artikel 1, sub a van deze verordening die en/of dat in een vigerend bestemmingsplan en de daarbij behorende planverbeelding is bestemd tot “Maastrichts Erfgoed” met daarbij de nadere aanduiding:
* het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
* de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
* in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
c.het college van burgemeester en wethouders nadere regels stelt, gericht op archeologische monumentenzorg, met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot een verstoring van de bodem als bedoeld in lid 1.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze verordening (uitvoeringsrichtlijnen).
1.Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:
de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 4, tweede lid onder c;
de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 5, eerste lid onder a;
2.Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.