Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gennep

Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGennep
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep
CiteertitelBesluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  3. Gemeentewet, art. 147

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-06-2017nieuwe regeling

23-12-2014

Gemeenteblad, nr. 82992

165217

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep

Burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep,

 

gelet op Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

 

overwegen dat het noodzakelijk is om met betrekking tot het verlenen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning nadere regels te stellen;

 

besluiten vast te stellen het volgende Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep:

HOOFDSTUK 1. Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit Besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Budgethouder: de persoon aan wie het college een persoonsgebonden

    budget heeft toegekend;

  • b.

    Programma van eisen: technische omschrijving waar een maatwerkvoorziening aan moet voldoen in verband met de persoonlijke en medische kenmerken van de cliënt;

  • c.

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep.

Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Algemene uitgangspunten

Artikel 2 Algemene uitgangspunten onderzoek

Bij het onderzoek gaan we er van uit dat zelfredzaamheid en participatie in de samenleving een verantwoordelijkheid is dat elk individu heeft. Vanuit de gedachte dat de cliënt een inspanningsverplichting heeft om de eigen situatie te verbeteren, wordt beoordeeld wat de cliënt zelf nog kan, zo nodig met hulp van zijn sociale netwerk, mantelzorg, algemeen gebruikelijke dan wel algemene voorzieningen. Mocht dit alles niet leiden tot compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, dan wordt tenslotte beoordeeld in hoeverre een maatwerkvoorziening een zodanig passende bijdrage kan leveren dat de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

HOOFDSTUK 2 MAATWERKVOORZIENINGEN

Paragraaf 2.1 Huishoudelijk werk

Artikel 3 Ondersteuning bij huishoudelijk werk

  • 1.

    Het beoogde resultaat van deze maatwerkvoorziening is dat de cliënt in staat is om:

    • a.

      In een schoon en leefbaar huis te wonen;

    • b.

      Zelfstandig thuis te blijven wonen;

    • c.

      Schone kleding te dragen.

  • 2.

    De richtlijn voor de tijdnormering is gebaseerd op geraamde minuten die nodig zijn om onder normale omstandigheden huishoudelijke taken uit te voeren. Deze richtlijn geeft een handvat om te komen tot het beoordelen van de benodigde ondersteuning.

  • 3.

    Op basis van persoonskenmerken en individuele omstandigheden kan van de richtlijn worden afgeweken. Een gemotiveerde onderbouwing wordt omschreven in het leefzorgplan.

  • 4.

    De richtlijn is als bijlage 1 toegevoegd.

Paragraaf 2.2 Woningaanpassingen en hulpmiddelen

Artikel 4 Woningaanpassingen

  • 1.

    Het beoogde resultaat van een woningaanpassing is dat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving zelfstandig thuis kan blijven wonen.

  • 2.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals verhoogde toiletten, beugels, douchestoeltjes en –krukjes, thermostaatkranen e.d. (niet limitatief) vallen niet onder de noemer maatwerkvoorziening.

Artikel 5 Woonvoorzieningen
  • 1.

    Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving, kan het college woonvoorzieningen verstrekken.

  • 2.

    Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

    • a.

      Losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijv. een verrijdbare kanteldouchestoel, verrijdbare tillift);

    • b.

      Bouwkundige woonvoorziening: nagelvaste voorzieningen (traplift).

  • 3.

    Voor losse woonvoorzieningen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice, bijvoorbeeld bij Medipoint.

Artikel 6 Rolstoelvoorzieningen

  • 1.

    Het beoogde resultaat van een rolstoelvoorziening is een adequate oplossing voor een beperking in het bewegen in en om het huis.

  • 2.

    Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

    • a.

      Handmatig voortbewogen rolstoel;

    • b.

      Elektrisch voortbewogen rolstoel;

    • c.

      Aanpassingen aan de rolstoel.

  • 3.

    Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk en worden daarom niet vergoed, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 4.

    Bewoners van een instelling kunnen voor een rolstoel een beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz).

  • 5.

    Voor rolstoelvoorzieningen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice, bijvoorbeeld bij Medipoint.

Artikel 7 Sportvoorzieningen

  • 1.

    Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt.

  • 2.

    De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van actieve sportbeoefening.

  • 3.

    Als voorliggende voorzieningen gelden fondsen. Bijvoorbeeld Fonds gehandicaptensport.

Artikel 8 Vervoershulpmiddelen

  • 1.

    Het beoogde resultaat van de verstrekking van een vervoershulpmiddel is om het voor de cliënt mogelijk te maken zich te verplaatsen buitenshuis.

  • 2.

    Wij onderscheiden onder andere de volgende vormen van vervoershulpmiddelen:

    • a.

      Aangepaste fietsen;

    • b.

      Scootmobielen.

  • 3.

    De verstrekking van een vervoershulpmiddel geschiedt enkel wanneer de kosten van de voorziening de kosten van de algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening (auto of fiets) te boven gaan.

  • 4.

    Voor vervoershulpmiddelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice, bijvoorbeeld bij Medipoint.

Paragraaf 2.3 Vervoer taxi/bus

Artikel 9 Ondersteuning bij vervoer
  • 1.

    Wanneer een belanghebbende niet in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer, kan een maatwerkvoorziening verstrekt worden in de vorm van een Regiotaxipas. Hiermee kan tegen een gereduceerd tarief gereisd worden. Er moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Er is sprake van noodzakelijk vervoer;

    • b.

      De persoon kan niet met een algemeen gebruikelijk vervoershulpmiddel de hulpvraag oplossen;

    • c.

      Er is geen persoon in het sociaal netwerk die de vraag om aangepast vervoer kan oplossen;

    • d.

      Er is geen voorliggende voorziening, bijvoorbeeld zittend ziekenvervoer op basis van de Zvw.

    • e.

      De vervoersbehoefte kan niet met een adequatere oplossing, bijvoorbeeld op basis van maatwerk een scootmobiel of aangepaste fiets, worden opgelost.

  • 2.

    Als richtlijn geldt een maximum van 590 zones per jaar.

 

Artikel 10 Ondersteuning bij vervoer in het kader van de maatwerkvoorziening geregisseerde dagbesteding en kortdurend verblijf.

  • 1.

    Wanneer een cliënt niet in staat is om op eigen kracht naar de dagbesteding of kortdurend verblijf te komen, kan een maatwerkvoorziening in de vorm van georganiseerd vervoer naar de zorgaanbieder worden verstrekt.

  • 2.

    Indien de zorgaanbieder voor het jaar 2015 het vervoer zelf heeft georganiseerd/aangeboden, dan wordt het vervoer op die wijze voortgezet voor tenminste de periode tot 1 januari 2017. Er wordt in dat geval geen maatwerkvoorziening in de vorm van georganiseerd vervoer naar de zorgaanbieder verstrekt.

  • 3.

    Dezelfde voorwaarden als in artikel 9 lid 1 gelden voor deze maatwerkvoorziening.

Paragraaf 2.4 Individuele begeleiding

Artikel 11 Begeleiding individueel

Bij begeleiding individueel is de dienstverlening gericht op het ondersteunen van de cliënt ten behoeve van het behalen van de volgende deelresultaten:

  • a.

    Een financieel gezonde situatie;

  • b.

    Het kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften;

  • c.

    Het kunnen uitvoeren van taken in en rondom het huis;

  • d.

    Het voorkomen van sociaal isolement;

  • e.

    Het kunnen nemen van besluiten;

  • f.

    Het zichzelf kunnen verzorgen;

  • g.

    Het regie kunnen voeren op het huishouden;

  • h.

    Een psychisch welbevinden hebben.

Artikel 12 Ondersteuning zelfstandig leven 1 “stimuleren en toezicht”

Ondersteuning zelfstandig leven 1 wordt opgenomen in het leefzorgplan indien:

  • a.

    Er geen noodzaak is tot het overnemen van taken in de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. De cliënt kan zelf om hulp vragen;

  • b.

    De ondersteuning er op gericht is dat door stimulans en/of toezicht ervoor wordt gezorgd dat de cliënt in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven;

  • c.

    Er sprake moet zijn van het stimuleren van en toezicht houden op de zelfstandige persoonlijke verzorging;

  • d.

    Er sprake moet zijn van stimuleren van en toezicht houden op het voeren van de regie op het huishouden.

Artikel 13 Ondersteuning zelfstandig leven 2 “helpen bij”

Ondersteuning zelfstandig leven 2 wordt opgenomen in het leefzorgplan indien:

  • a.

    De ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (in geval van gebrek aan dag- en nachtritme) die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Dit kan zodanige problemen opleveren dat de cliënt afhankelijk is van ondersteuning;

  • b.

    De communicatie niet altijd vanzelf gaat, doordat de cliënt niet altijd begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken;

  • c.

    Het niet inzetten van ondersteuning kan leiden tot verwaarlozing en (mogelijk uiteindelijk) opname;

  • d.

    Er hulp nodig is bij de zelfstandige persoonlijke verzorging;

  • e.

    Er hulp nodig is bij het voeren van de regie op het huishouden.

Artikel 14 Ondersteuning zelfstandig leven 3 “overnemen en regie”

Ondersteuning zelfstandig leven 3 wordt opgenomen in het leefzorgplan indien:

  • 1.

    De ondersteuning zich richt op het overnemen van taken door een professional, omdat de cliënt ernstige problemen heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om ondersteuning bij complexe taken die voor de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen;

  • 2.

    Voor de dagstructuur en het voeren van regie de cliënt afhankelijk is van de hulp van anderen. Dit geldt mede voor het voeren van regie op het huishouden en de persoonlijke verzorging.

Artikel 15 Richtlijnen omvang individuele begeleiding: ondersteuning zelfstandig leven 1, 2 en 3

  • 1.

    Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren per week. De omvang van het aantal uren begeleiding is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. De geldigheidsduur van de indicatie is afhankelijk van het resultaat dat bereikt dient te worden om een passende bijdrage aan zelfredzaamheid en participatie te kunnen leveren en de doelen die in dat verband gesteld worden.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de omvang wordt gebruik gemaakt van het normtijden overzicht dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van het CIZ.

  • 3.

    Op basis van persoonskenmerken en individuele omstandigheden maakt het college een afweging en kan van de richtlijnen worden afgeweken. Een gemotiveerde onderbouwing wordt omschreven in het leefzorgplan.

Paragraaf 2.5 Groepsbegeleiding

Artikel 16 Groepsbegeleiding

Deelnemers aan geregisseerde dagbesteding:

  • a.

    Hebben vaak een grote fysieke zorgbehoefte;

  • b.

    Kunnen een grote noodzaak tot structuur en regelmaat hebben;

  • c.

    Kunnen in een aantal gevallen geen gebruik maken van standaard toegankelijke locaties.

Artikel 17 Richtlijn omvang Groepsbegeleiding

  • 1.

    Groepsbegeleiding wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal vier aaneengesloten uren. De geldigheidsduur van de indicatie is afhankelijk van het resultaat dat bereikt dient te worden om een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie te kunnen leveren en de doelen die in dat verband gesteld worden.

  • 2.

    Het aantal dagdelen Groepsbegeleiding dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

    • a.

      De noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig? Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorger etc.);

    • b.

      De mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan?);

    • c.

      Het doel van de groepsbegeleiding voor deze specifieke cliënt (als een doel is: een zinvolle dagbesteding ter vervanging van arbeid, dan worden bijv. 8 of 9 dagdelen geïndiceerd, vergelijkbaar met een werkweek).

  • 3.

    Bij het vaststellen van de omvang wordt gebruik gemaakt van het normtijden overzicht dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van het CIZ.

  • 4.

    Op basis van persoonskenmerken en individuele omstandigheden maakt het college een afweging en kan van de richtlijnen worden afgeweken. Een gemotiveerde onderbouwing wordt omschreven in het leefzorgplan.

Paragraaf 2.6 Kortdurend verblijf

Artikel 18 Kortdurend verblijf

  • 1.

    Kortdurend verblijf omvat het logeren in een andere omgeving dan het eigen woonadres gepaard gaande met begeleiding voor een inwoner, indien de inwoner aangewezen is op (tijdelijk) toezicht.

  • 2.

    Als voorwaarde geldt dat deze voorziening wordt ingezet ter ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg aan de inwoner biedt. Toezicht is gericht op:

    • a.

      Het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar of complicaties bij een ziekte; en/of

    • b.

      Het verlenen van ondersteuning op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de verzekerde zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen; en/of

    • c.

      Het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).

  • 3.

    In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is, moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) worden geïndiceerd. Behandeling behoort niet tot kortdurend verblijf.

Artikel 19 Richtlijn omvang kortdurend verblijf

  • 1.

    De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt.

  • 2.

    Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) moet worden gesteld.

  • 3.

    Het is denkbaar dat op lid 2 in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld een verblijf van een week mogelijk te maken, zodat een mantelzorger op vakantie kan. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie is.

  • 4.

    Bij het vaststellen van de omvang wordt gebruik gemaakt van het normtijden overzicht dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van het CIZ.

  • 5.

    Op basis van persoonskenmerken en individuele omstandigheden maakt het college een afweging en kan van de richtlijnen worden afgeweken. Een gemotiveerde onderbouwing wordt omschreven in het leefzorgplan.

Paragraaf 2.7 Beschermd wonen en opvang

Artikel 20 Beschermd wonen en opvang

  • 1.

    Beschermd wonen is uitsluitend mogelijk op basis van een vastgesteld leefzorgplan.

  • 2.

    De gemeente Nijmegen voert als centrumgemeente de taken rondom beschermd wonen, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingszorg uit.

Hoofdstuk 3 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 21 Bijzondere bepalingen over het persoonsgebonden budget

  • 1.

    De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

    • a.

      Het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of hulp;

    • b.

      Het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel;

Degene die wordt ingeschakeld voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

  • 2.

    Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt conform artikel 13 lid 1 van de verordening onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele ondersteuning. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor professionele ondersteuning wordt het laagste gemiddelde tarief dat in het (raam-)contract overeengekomen is met aanbieders voor de betreffende, te verstrekken maatwerkvoorziening. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor niet-professionele ondersteuning door middel van dezelfde te verstrekken maatwerkvoorziening wordt maximaal 75% van het tarief voor professionele ondersteuning.

  • 3.

    Indien er sprake is van een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden, wordt er geacht sprake te zijn van professionele ondersteuning indien de dienstverlening geboden wordt door een thuiszorgorganisatie of door een zzp-er die als eenmanszaak staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en tevens voldoet aan de voorwaarden van het urencriterium vereist voor de zelfstandigenaftrek voor de inkomstenbelasting (te weten minimaal 1225 uur per jaar wordt besteed aan het feitelijk drijven van de onderneming en er wordt meer tijd besteed aan de onderneming dan aan andere werkzaamheden).

  • 4.

    De met een PGB te realiseren maatwerkvoorziening ten behoeve van het wonen in de vorm van een (niet-)bouwkundige of (niet-)woontechnische woonvoorziening, een uitraasruimte of onderhouds-, keurings- of reparatiekosten kan slechts plaatsvinden door een erkend bedrijf. Hiervan is sprake indien het bedrijf is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en voorzien is van een BTW-nummer. Het zelf uitvoeren van werkzaamheden is niet toegestaan, tenzij hiervoor vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het college.

  • 5.

    Er kan slechts een persoonsgebonden budget worden toegekend voor de reparatiekosten van een vervoersvoorziening indien

    • a.

      de reparatie niet veroorzaakt is door verwijtbare gedragingen en

    • b.

      de fabrieks- of wettelijke garantie niet van toepassing is.

  • 6.

    De met een persoonsgebonden budget aan te schaffen maatwerkvoorziening dient te voldoen aan het in het kader van het onderzoek opgestelde programma van eisen.

  • 7.

    De voorziening die de cliënt inkoopt met het persoonsgebonden budget dient nieuw, adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord te zijn.

Artikel 22 Budgetperiode

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een zaak wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de afschrijvingstermijn die van toepassing is op de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening.

  • 2.

    Het verstrijken van de toepasselijke afschrijvingstermijn betekent niet automatisch dat recht bestaat op een nieuwe voorziening. In zulke situaties zal altijd beoordeeld dienen te worden of de oude voorziening nog gebruikt kan worden. Belangrijk is of de oude voorziening nog in voldoende mate een passende bijdrage kan leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de budgethouder.

Artikel 23 Afschrijvingstermijn

  • 1.

    Voor de volgende zaken geldt een afschrijvingstermijn:

    • a.

      Voor hulpmiddelen uit het kernassortiment van de leverancier:

      • -

        voorziening voor volwassenen: 7 jaar

      • -

        voorziening voor kinderen: 5 jaar.

    • b.

      Voor woningaanpassingen (keuken, tegels, sanitair, natte cel en CV-ketel) geldt een afschrijvingstermijn van 25 jaar.

  • 2.

    Indien de niet-bouwkundige of niet-woontechnische voorziening bestaat uit een woonsanering wordt bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding rekening gehouden met de ouderdom van de te vervangen vloerbedekking en gordijnen. Er geldt een afschrijvingstermijn van 10 jaar.

Artikel 24 De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een zaak

  • 1.

    Op grond van het opgestelde leefzorgplan met bijbehorend bestedingsplan wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met:

    • a.

      De tegenwaarde van de (koop)prijs van het goedkoopst adequate hulpmiddel inclusief onderhoud, conform de contractafspraken met leveranciers;

    • b.

      De hoogte van het PGB is nooit hoger dan de gemiddelde kostprijs;

    • c.

      De afschrijvingstermijn. Binnen deze termijn wordt in de regel geen nieuw PGB verstrekt.

  • 2.

    Indien het college geen contract heeft gesloten met aanbieders van de betreffende te verstrekken maatwerkvoorziening wordt op basis van twee door de cliënt op te vragen offertes alsnog de goedkoopst passende voorziening gezocht ter vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Voor woningaanpassingen is lid 2 slechts van toepassing indien de maatwerkvoorziening niet vermeld is in de codelijst verkorte procedure woningaanpassingen. Indien de codelijst van toepassing is, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de betreffende maatwerkvoorziening vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag voor die voorziening zoals vermeld in de codelijst.

Artikel 25 De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening

  • 1.

    Op grond van het opgestelde leefzorgplan met bijbehorend bestedingsplan wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met:

    • a.

      Het uurtarief zoals is vastgelegd in het contract met de zorgaanbieders;

    • b.

      De maximale te bepalen hoogte van het uurtarief is nooit hoger dan het maximale uurtarief zoals is vastgelegd in het contract met zorgaanbieders.

  • 2.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening in de vorm van hulp bij het huishouden bedraagt:

    • a.

      Uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal € 20,93 per uur

    • b.

      Uitgevoerd door een niet-professionele ondersteuner: maximaal € 15,70 per uur

Artikel 26 De hoogte van het persoonsgebonden budget voor verhuizing en huurderving

  • 1.

    De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor verhuiskosten vindt slechts plaats indien sprake is van een acute, niet voorzienbare verhuizing en men niet in staat is geweest hiervoor (voldoende) te reserveren.

  • 2.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting bedraagt maximaal € 2.500,-.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten wordt slechts verstrekt indien de betreffende woonruimte is aangepast voor meer dan € 5.000,-.

  • 4.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de Huurtoeslag. De periode waarvoor een vergoeding wordt verstrekt, bedraagt maximaal zes maanden. Onder voorwaarden is verlenging van deze termijn met maximaal drie maanden mogelijk.

Artikel 27 Besteding en verantwoording van het persoonsgebonden budget

  • 1.

    De schriftelijke overeenkomst die de budgethouder sluit met iedere persoon of instantie bij wie hij een maatwerkvoorziening inkoopt, moet in overeenstemming zijn met de door het college afgegeven beschikking (inclusief leefzorgplan). Indien het college van mening is dat de zorgovereenkomst hier niet aan voldoet, wordt de budgethouder in de gelegenheid gesteld om de overeenkomst in de gewenste zin aan te passen. De goedkeuring door het college is een voorwaarde voor de Sociale Verzekeringsbank om tot uitbetaling over te kunnen gaan. Zonder een goedgekeurde overeenkomst vindt namelijk geen uitbetaling plaats. Indien het college wel akkoord is met de overeenkomst, wordt dit doorgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank en tevens wordt dan aangegeven wat het maximumtarief is per zorgovereenkomst.

  • 2.

    Er wordt geen vrij besteedbaar bedrag toegestaan bij de besteding van het persoonsgebonden budget. Ook is het niet toegestaan een feestdagenuitkering te verstrekken.

  • 3.

    Het is mogelijk een eenmalige uitkering te verstrekken uit het persoonsgebonden budget.  Na eind persoonsgebonden budget buiten de schuld om van de budgethouder wordt maximaal één volledig maandsalaris uitbetaald ter compensatie van het verlies van inkomsten van de particuliere zorgverlener.

  • 4.

    De hoogte van het toegekende persoonsgebonden budget is gebaseerd op een maximumtarief. Bij de besteding van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening moet in beginsel het aantal toegekende uren worden ingekocht, al of niet tegen het maximumtarief. Het is niet toegestaan om meer uren (tegen een lager tarief) in te kopen door middel van het toegekende persoonsgebonden budget. Indien een lager tarief dan het toegekende maximumtarief wordt betaald, dan wordt het restant van het persoonsgebonden budget bij afname van het aantal geïndiceerde uren teruggevorderd. Dit is ook het geval indien minder dan het aantal toegekende uren is ingekocht. Dit laatste kan overigens aanleiding zijn om tot bijstelling van de indicatie over te gaan.

Artikel 28 Besteding en verantwoording van eenmalige persoonsgebonden budgetten (tot 01-01-2016)

  • 1.

    De verantwoording van het (eenmalige verstrekte) persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt in ieder geval plaats direct na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 2.

    Voor de verantwoording van het (eenmalig verstrekte) persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening of uitraasruimte geldt, in ieder geval tot 01-01-2016 dat:

    • a.

      Na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een dergelijke voorziening, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het toekennen van het persoonsgebonden budget, de woningeigenaar aan het college verklaart dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid;

    • b.

      De gereed melding als bedoeld in lid 1 vergezeld gaat van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen waaronder het persoonsgebonden budget is toegekend;

    • c.

      Op basis van de gereed melding wordt beoordeeld of is voldaan aan voorwaarden en verplichtingen waaronder het persoonsgebonden budget is verstrekt, met name of de werkzaamheden conform het programma van eisen zijn uitgevoerd;

    • d.

      De gereed melding tevens geldt als een verzoek tot uitbetaling van het persoonsgebonden budget;

    • e.

      De budgethouder gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar dient te houden.

  • 3.

    Dit artikel wordt ingetrokken op het moment dat de Sociale Verzekeringsbank ook het trekkingsrecht van eenmalige persoonsgebonden budgetten gaat verzorgen, voorzien op 01-01-2016.

HOOFDSTUK 4 EIGEN BIJDRAGE

Artikel 29 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.1, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

  • a.

    De hoogte van het jaarinkomen (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van belanghebbende;

  • b.

    De samenstelling van het huishouden van belanghebbende;

  • c.

    De leeftijd van belanghebbende;

  • d.

    De kosten van het hulpmiddel of de voorziening en PGB;

  • e.

    De onderhoudskosten voor een hulpmiddel of voorziening

  • f.

    Reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als Wlz).

Artikel 30 Eigen bijdrage en duur van de eigen bijdrage

Voor maatwerkvoorzieningen geldt dat:

  • a.

    De eigen bijdrage is verschuldigd gedurende de periode van de dienstverlening of conform de afschrijvingsperiode;

  • b.

    De eigen bijdrage niet hoger mag zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening;

  • c.

    De rolstoelvoorzieningen zijn uitgesloten voor het opleggen van de eigen bijdrage;

  • d.

    De eigen bijdrage niet van toepassing is bij kinderen jonger dan 18 jaar;

  • e.

    De eigen bijdrage niet van toepassing is op zorgmijders;

  • f.

    De eigen bijdrage niet van toepassing is op arbeidsmatige dagbesteding.

Artikel 31 Eigen bijdrage beschermd wonen en opvang

  • 1.

    De eigen bijdrage voor beschermd wonen wordt vastgesteld en geïnd door of namens de gemeente Nijmegen.

  • 2.

    De eigen bijdrage voor opvang wordt vastgesteld en geïnd door of namens de gemeente Nijmegen.

HOOFDSTUK 5 ONDERSTEUNING EN WAARDERING MANTELZORGERS

Artikel 32 Ondersteuning mantelzorgers

De gemeente kan een mantelzorger van een zorgvrager die in de gemeente Gennep woont, ondersteunen indien:

  • a.

    Er sprake is van langdurige intensieve mantelzorg: langer dan drie maanden én meer dan acht uur per week;

  • b.

    Draagkracht en draaglast uit balans zijn;

  • c.

    Er veel extra kosten zijn.

 

Vormen van ondersteuning zijn:

  • a.

    Passende respijtzorg;

  • b.

    Ondersteuning via Steunpunt Mantelzorg

Artikel 33 Waardering mantelzorgers

De welzijnsorganisatie geeft invulling aan de ‘Dag van de Mantelzorg’ door het organiseren van ontspannende activiteiten.

HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 34 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in dit Besluit indien toepassing van het Besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 35 Intrekken oude Besluit en overgangsrecht

  • 1.

    Het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep 2012 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep 2012, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

Artikel 36 Inwerkingtreden

Het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep treedt in werking op 1 januari 2015.

Aldus besloten in de collegevergadering 23 december 2014,

De burgemeester, De secretaris,

Dhr. P.J.H.M. de Koning Mevr. J.M. Nijland