Hoofdstuk 2 Individuele inkomenstoeslag
Artikel 2 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
inkomen: totaal van het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de
wet en de algemene bijstand;
- b.
peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag
aanvraagt;
- c.
referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de
peildatum.
Artikel 3 Langdurig laag inkomen, komt te luiden als volgt:
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als gedurende de
referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 105%
van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 4 Hoogte inkomenstoeslag
- 1.
Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:
- a.
€ 375,- voor een alleenstaande;
- b.
€ 500,- voor een alleenstaande ouder;
- c.
- 2.
Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum
bepalend.
Hoofdstuk 3 Verlagen van de bijstand
Artikel 5 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolge de wet, Bbz
2004, IOAW of IOAZ;
- b.
maatregel: verlaging van de bijstand op grond van artikel 18,
tweede lid van de wet, het verlagen van de IOAW-/IOAZ-uitkering
op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste
lid IOAZ, het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van
een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en
artikel 20, tweede lid IOAZ;
- c.
jongere: een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
- 1.
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
- a.
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
- b.
de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die
gedraging door het college heeft plaatsgevonden; of
- c.
belanghebbende inmiddels geen bijstand of uitkering meer
ontvangt, tenzij de belanghebbende binnen een periode van 6
maanden na de datum van de beëindigingsbeschikking opnieuw
bijstand of uitkering gaat ontvangen. In dat geval wordt een
besluit genomen over het alsnog toepassen dan wel afzien van
een maatregel op dat moment; of
- d.
het college dringende redenen aanwezig acht.
- 2.
Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op
grond van het bepaalde in het eerste lid onder d, wordt daarvan aan
de belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 7 Hoogte van de maatregel
De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate
waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de
omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 8 Berekeningsgrondslag
- 1.
De maatregel wordt toegepast op:
- a.
de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm, als
bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet of de
grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5
IOAW/IOAZ; en/of
- b.
de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 van de wet;
en/of
- c.
de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 onderdeel d
van de wet.
Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak
- 1.
Voor zover de bijstand of uitkering nog niet is uitbetaald, wordt de
maatregel toegepast op de betaling van de betreffende bijstand of
uitkering over die maand.
- 2.
Indien toepassing van het eerste lid niet mogelijk is, wordt de
maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand
volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de
maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt
uitgegaan van de voor die maand geldende norm.
- 3.
Een maatregel wordt over één maand uitgevoerd. Het college kan het
noodzakelijk achten om uitvoering van de maatregel te spreiden over
meerdere maanden.
- 4.
In afwijking van het tweede lid wordt, voor zover het een
zelfstandige betreft, die een uitkering voor het levensonderhoud in
de vorm van een geldlening op grond van het Bbz 2004 heeft
ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht betrokken bij de
definitieve vaststelling van die bijstand.
Artikel 10 Samenloop van gedragingen en recidive
- 1.
Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van
meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel
opgelegd. Indien voor schendingen van de verplichtingen maatregelen
van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel
opgelegd.
- 2.
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren
van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor
iedere gedraging gelijktijdig een afzonderlijke maatregel
opgelegd.
- 3.
De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien belanghebbende
zich binnen 12 maanden, na de datum van de beschikking waarin de
vorig verwijtbaar aangemerkte gedraging is vastgesteld, opnieuw
schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel
11 tot en met 19 van deze verordening.
- 4.
Indien de verdubbeling van de hoogte van de maatregel en/ of het
bepaalde in het tweede lid van dit artikel niet uitvoerbaar/
mogelijk is, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.
- 5.
Wanneer dezelfde gedraging binnen de gestelde periode zich meer dan
twee keer voordoet, vindt geen verdubbeling van de hoogte of duur
meer plaats, maar wordt de maatregel afgestemd op basis van
individualisering.
Artikel 11 Niet verschijnen op uitnodiging gesprek
Indien belanghebbende, zonder tegenbericht, niet verschijnt op een
schriftelijke uitnodiging in verband met re-integratie om op gesprek te
komen wordt een maatregel opgelegd van 10%.
Artikel 12 Jongeren
- 1.
Indien een jongere in de 4 weken na melding geen of onvoldoende
inspanningen heeft gedaan om geaccepteerde arbeid en/of
mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen, wordt
een maatregel opgelegd van 40%.
- 2.
Indien een jongere onvoldoende meewerkt aan het opstellen of
uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak, wordt een maatregel
opgelegd van 40%.
Artikel 13 Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen
Indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde
arbeid te verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
Artikel 14 Zelfstandige
- 1.
Indien een zelfstandige niet of onvoldoende meewerkt aan begeleiding
door een door het college aangewezen derde, wordt een maatregel
opgelegd van 40%.
- 2.
Indien een zelfstandige de administratie, als bedoeld in artikel 38
lid 2 Bbz 2004 niet naar behoren heeft gevoerd, wordt een maatregel
opgelegd van 20%.
Artikel 15 Tegenprestatie
Indien belanghebbende niet of onvoldoende uitvoering geeft aan een door
het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in
artikel 9 eerste lid onderdeel c van de wet, wordt een maatregel
opgelegd van 40%.
Artikel 16 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
- 1.
Indien belanghebbende een tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, als bedoeld in
artikel 18, tweede lid van de wet, heeft betoond, wordt een maatregel
van 20% opgelegd gedurende een periode overeenkomstig onderstaande
tabel:
onverantwoord besteed/
periode
eerder of langer in de uitkering
|
Duur maatregel
|
Tot € 1.500 0 - 2 maanden
|
1 maand
|
Van € 1.500,-- tot € 5.000,-- 2- 4 maanden
|
3 maanden
|
Van € 5.000,-- tot € 10.000,-- 4-8 maanden
|
6 maanden
|
Van € 10.000,-- tot € 20.000,-- 8-16 maanden
|
9 maanden
|
Van € 20.000,-- tot € 40.000,-- 16-32 maanden
|
12 maanden
|
Vanaf € 40.000,-- vanaf 32 maanden
|
18 maanden
|
- 2.
Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval begrepen het op
onverantwoorde wijze besteden van vermogen, waarbij inbegrepen het doen
van een schenking of het geen aanspraak maken op of het niet te gelde
maken van voorliggende voorzieningen voorafgaand aan of tijdens de
bijstandsverlening.
Artikel 17 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen
en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, de IOAW,
IOAZ en Bbz 2004, wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een
periode van 1 maand.
Artikel 18 Nadere verplichtingen
Indien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld
in de artikelen 55 van de wet en 38, eerste lid Bbz 2004 zijn opgelegd
en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel
opgelegd van 20%.
Artikel 19 Geüniformeerde verplichtingen
- 1.
Indien een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel
18, vierde lid, onderdeel a tot en met h van de wet niet of
onvoldoende nakomt wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende
een periode van een maand.
- 2.
Het bedrag van de verlaging zoals bedoeld in het eerste lid kan
worden toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de
volgende twee maanden indien bijzondere omstandigheden dit
rechtvaardigen.
- 3.
Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt aan de
eerste maand in ieder geval 1/3 van de verlaging toebedeeld.
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen
Artikel 22 Beleidsregels
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2 van deze verordening kan het
college ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels
vaststellen.
Artikel 23 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in
deze verordening, met uitzondering van hoofdstuk 3, indien toepassing
ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 24 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het
college.
Artikel 25 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, onder
intrekking van:
- a.
Verordening Langdurigheidstoeslag 2009, vastgesteld bij
raadsbesluit van 7 juli 2009, nummer R2009.118;
- b.
Verordening afstemming en handhaving WWB 2007, vastgesteld bij
raadsbesluit van 24 oktober 2006, nummer R2006.100;
- c.
Verordening maatregelen en handhaving IOAW en IOAZ 2010,
vastgesteld bij raadsbesluit van 26 oktober 2010, nummer
R2010.132;
- d.
Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013,
vastgesteld bij raadsbesluit van (4 december 2012), nummer
R2012.147.
Artikel 26 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening Participatiewet
2015”.