Organisatie | Wierden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Wet Bibob 2014 |
Citeertitel | Beleidsregel Wet Bibob 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen artikel 4.81 Algemene wet bestuursrecht
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-11-2014 | 05-02-2019 | Onbekend | 10-11-2014 Onbekend | Nummer 14-08892 |
Beleidsregel toepassing Wet Bibob Wierden 2014
De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Wierden, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft;
Overwegende dat het noodzakelijk is om een beleidsregel op te stellen waarin in algemene termen wordt aangegeven in welke gevallen de gemeente Wierden de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) toepast;
Gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar
bestuur, artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, de bepalingen uit de Drank- en horecawet,
de bepalingen uit de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Wierden, de bepalingen uit de Wet op de kansspelen, de bepalingen uit de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de
Algemene Subsidieverordening, allen voor zover deze betrekking hebben op het toepassen van de Wet Bibob;
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
1.De definities in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op
deze beleidsregel, tenzij hiervan in het tweede lid wordt afgeweken.
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.
betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is aangegaan of zal worden aangegaan, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer;
eigen onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen.
Paragraaf 2: Publiekrechtelijke beschikkingen.
Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen.
Para commerciële horeca-inrichtingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank & Horecawet (zoals dorpshuis, kulturhus, buurthuis, clubhuis of kantine van een sportvereniging) waarvan de horeca in eigen beheer is en niet is verpacht, vallen in
beginsel niet onder dit Bibob-beleid;
Algemene bepalingen omgevingsrecht. Voor zover dat onderdeel betrekking heeft op
een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet, (omgevingsvergunning
inrichtingen Wet Milieubeheer).
De Bibob toets wordt in beginsel alleen uitgevoerd als:
Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij een aanvraag als bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening Wierden; (evenementenvergunning); De toepassing van de Bibob-toets zal daarbij beperkt blijven tot de bij afzonderlijk besluit van de burgemeester aangewezen evenementenvergunningen. In Wierden worden vechtsportgala’s als categorie evenement aangewezen waarop standaard de Bibob toets wordt toegepast.
beschikking in beginsel plaats, als er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de wet:
a.De aanvraag als bedoeld in artikel 30a Drank & Horecawet (inschrijven
b.De aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en horecawet, in het geval het een horecabedrijf betreft, als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet (paracommerciële instelling).
Artikel 2.1a Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking
Naast de in artikel 2.1 lid 1 aangeduide gevallen, zal het bestuursorgaan bij een aanvraag
voor de in artikel 2.1 lid 2 genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibob-toets, als:
Bovendien zal een Bibob-toets plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.
Artikel 2.1b buiten behandeling stelling aanvraag
Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld of de gevraagde extra informatie niet of onvolledig wordt aangeleverd, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht niet te behandelen, nadat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen
Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:
bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.
Artikel 2.2a Intrekking vergunning of ontheffing
Bij een weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 jo 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.
Paragraaf 3: Privaatrechtelijke transacties
Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties
De rechtspersoon met een overheidstaak kande wet in beginsel toepassen met betrekking tot vastgoedtransacties zoals bedoeld in artikel 1 onder f, waarbij de gemeente partij is. Bij de start van onderhandelingen daartoe, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.
In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen. Op basis van de uitkomsten van een Bibob-onderzoek kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.
De Bibob-toets wordt in beginsel beperkt tot de gevallen, die een of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:
Het besluit tot uitvoering van het Bibob-onderzoek kan daarnaast ook gebaseerd zijn op:
Indien de Bibob-procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.
Artikel 3.2 Toepassingsbereik bij aanbestedingen
De rechtspersoon met een overheidstaak zal het Bibob-onderzoek ten aanzien van een gegadigde of onderaannemer in de zin van de wet, in beginsel alleen uitvoeren bij overheidsopdrachten, die vallen binnen de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw en die, conform de geldende richtlijnen van de gemeente Wierden, voor aanbesteden van werken respectievelijk van diensten en leveringen, openbaar worden aanbesteed.
Een besluit tot uitvoering van een Bibob-onderzoek kan plaatsvinden indien:
In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren moeten invullen en inleveren bij het bestuursorgaan. Daarbij moeten ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd. De Bibob-vragenformulieren zijn bij Ministeriële Regeling van 14 juni 2013 vastgesteld.
In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob-vragenformulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor.
Voor dat het eigen onderzoek wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.
Het daarop aansluitende eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit een tweetal stappen:
Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:
De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bevoegd gezag zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en, zo mogelijk, toepassen.
Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning.
Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Ook kan de gemeente desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.
Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.
Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:
Een toetsing aan de Wet Bibob met behulp van een advies van het Bureau geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.
Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.
De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.
Bij een 'mindere mate van gevaar' dat de (aangevraagde) vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden. Deze voorwaarden dienen Bibob-gerelateerd te zijn.
In geval een van het Bureau ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.
Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de wet.
1.Het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.
Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, de geconstateerde ernstige mate van gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.
Indien het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de wet, of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen.
In Wierden is ervoor gekozen om risicocategorieën te benoemen. Deze zijn gebaseerd op de landelijke richtlijn.
Als risicocategorieën zijn aangemerkt:
De burgemeester kan de bovengenoemde risicocategorieën bij afzonderlijk besluit uitbreiden of inkrimpen of indien nodig een risicogebied aanwijzen.
Toelichting Beleid toepassing Wet Bibob 2014 Wierden
De Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob) is op 1 juni 2003 in werking getreden. Deze wet moet voorkomen dat de overheid, door het verlenen van vergunningen, het verstrekken van subsidies of het gunnen van overheidsopdrachten, onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. Met behulp van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen in Nederland besluiten om bepaalde beschikkingen of overheidsopdrachten niet te verlenen of in te trekken. Dit kan onder strikte voorwaarden en als er ernstig gevaar bestaat dat hiermee criminele activiteiten worden ontplooid of gecontinueerd.
De Wet Bibob is gewijzigd en op 1 juli 2013 in werking getreden. De voornaamste wijziging is dat het toepassingsgebied is uitgebreid. Gemeenten kunnen nu zelf bepalen welke vergunningen onder de werking van de Wet Bibob moeten vallen. De vergunningen moeten wel gebaseerd zijn op een gemeentelijke verordening. Dit betekent dat het huidige beleid van de gemeente Wierden uit 2005 geactualiseerd moet worden.
Bestuursorganen mogen op grond van de Wet Bibob extra informatie vragen van aanvragers
van een vergunning of een subsidie, of aan gegadigden voor een overheidsopdracht.
Met de extra informatie kan het bestuursorgaan zelf een onderzoek doen naar de
integriteit van de aanvragers. Als het onderzoek niet voldoende informatie biedt om
zelfstandig te kunnen beoordelen of het gevaar bestaat dat criminele activiteiten worden
gefaciliteerd, dan kan het bestuursorgaan bij het Landelijk Bureau Bibob (LBB) een advies vragen. De aanvraag kan door het Twents steunpunt van het Regionaal Informatie en Expertisecentrum (RIEC) ondersteunt worden.
Het advies kan drie uitkomsten hebben:
Het LBB kan bij het opstellen van het advies gebruik maken van open en gesloten bronnen, waaronder databanken die voor bijvoorbeeld gemeenten niet toegankelijk zijn.
Bijvoorbeeld CIE Informatie (Criminele Inlichtingen Eenheid) van de politie. Ook is het LBB bevoegd informatie te vragen aan buitenlandse autoriteiten. En de Officier van Justitie die belast is met de uitvoering van de Wet Bibob kan het bevoegde gezag adviseren om advies bij het LBB te vragen. Dit is de zogenaamde tipfunctie.
Een centraal begrip in de Wet Bibob is ‘betrokkene’. Dit is degene die een besluit van de overheid vraagt of heeft gevraagd, bijvoorbeeld over het toekennen van een vergunning. Dit kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn. Vaak is de betrokkene de vergunninghouder of -aanvrager, maar afhankelijk van het besluit kan de betrokkene bijvoorbeeld ook een subsidieaanvrager of verhuurder van vastgoed zijn.
In een beoordeling op grond van de Wet Bibob worden ten eerste de strafbare feiten betrokken die (vermoedelijk) door de betrokkene zelf zijn begaan. Bij de beoordeling van de mate van gevaar wordt ook rekening gehouden met de strafbare feiten die (vermoedelijk) zijn begaan door (rechts)personen die direct of indirect leiding geven aan de betrokkene. Deze leidinggevenden zijn in de praktijk hoofdzakelijk bestuurders, maar soms worden ook andere personen als leidinggevenden aangemerkt (bijvoorbeeld bedrijfsleiders).
Ook strafbare feiten die (vermoedelijk) zijn gepleegd door personen die direct of indirect zeggenschap hebben over de betrokkene, kunnen in de beoordeling betrokken worden. De betrokkene is hierbij in principe een rechtspersoon. Deze zeggenschap hebbenden zijn meestal de (indirecte) aandeelhouders. In sommige gevallen wordt een ander als (feitelijk) zeggenschap hebbende aangemerkt.
De betrokkene staat ook in relatie tot (de strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk zijn gepleegd door) degenen die hem vermogen verschaffen. Vermogen verschaffen kan op meerdere manieren. Een financier kan bijvoorbeeld een geldlening hebben verstrekt, een bedrag hebben geschonken of iets op afbetaling hebben verkocht. Daarnaast kunnen ook aandeelhouders – gezien hun aandelenkapitaal – als financiers van een rechtspersoon worden aangemerkt.
De betrokkene staat in relatie tot (de strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk gepleegd zijn door) degenen tot wie hij in een ‘zakelijk samenwerkingsverband’ staan. Dit begrip komt alleen voor in het kader van de Wet Bibob en is geïntroduceerd om op te kunnen treden tegen stroman- en katvangerconstructies. Het begrip omvat echter meer dan alleen deze constructies. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat er voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband sprake moet zijn van:
In de praktijk bestaat (de motivering van) een zakelijk samenwerkingsverband doorgaans uit meerdere ‘elementen’. Zo kan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband aangenomen worden als er onder andere sprake is van een huurrelatie, het gezamenlijk exploiteren van gokautomaten, financiële banden of gezamenlijke deelneming in ondernemingen. Ook kan het bestaan van een familie- of huwelijksband in de beoordeling meegewogen worden.
4. Toepassingsbereik Wet Bibob voor het bestuursorgaan gemeente
Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijk orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:
Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:
Gemeenten zijn verantwoordelijk het uitvoeren van de Wet Bibob. Het betreft een wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden, zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.
Door het vaststellen en implementeren van een beleidslijn biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. In de beleidslijn staat aangegeven op welke beschikkingen, subsidies en aanbestedingen de Wet Bibob wordt toegepast en in welke gevallen de toetsing zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob (hierna "de Bibob-toets") zal plaatsvinden.
Voor de burger wordt door de beleidslijn voorkomen, dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidslijn een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daaruit een preventieve werking het gevolg zijn.
De Twentse burgemeesters hebben afgesproken om in elke gemeente een minimum BIBOB toepassing als beleidslijn vast te stellen. Hiermee wordt voorkomen dat criminelen naar die gemeente gaan waar het Bibob beleid het minst streng is. De minimumtoepassing van de Wet Bibob betekent dat elke Twentse gemeente Bibob altijd toepast bij de Drank- en Horecawet (met uitzondering van para-commerciële instellingen) en bij vergunningen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening zoals de exploitatievergunning, seksinrichting, escortbedrijf, speelautomatenhal, growshops, headshops, smartshops en de evenementenvergunning. Bij evenementenvergunningen gaat het alleen om evenementen die bij afzonderlijk besluit door de burgemeester zijn aangewezen. In Twente is de afspraak om in ieder geval vechtsportgala’s aan te wijzen.
Deze toepassing waarborgt een gedegen minimum niveau van Bibob-toepassing en komt daarmee tegemoet aan onder andere de doelstellingen om de georganiseerde misdaad bestuurlijk aan te pakken en tegelijkertijd een waterbedeffect in de regio Twente te voorkomen.
De Twentse lijn en een lokale risico analyse hebben geleid tot de huidige beleidslijn.
Paragraaf 2 Publiekrechtelijke beschikkingen
In artikel 2.1 lid 1 zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob-toets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door o.a.:
"waterbedeffect" zich hier nadrukkelijk kan voordoen.
Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibob-toets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het overheidsorgaan en betrokkene, maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is, dat zowel t.a.v. de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.
In paragraaf 2 artikel 2.1 lid 2 onder a) wordt de toepassing nader omschreven bij een aanvraag om een omgevingsvergunning bouwactiviteit en in lid 2 onder b) wordt de toepassing nader omschreven bij een aanvraag om een omgevingsvergunning inrichtingen Wet milieubeheer.
Uitgangspunt daarbij is geweest dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden. De toepassing blijft beperkt tot aanvragen die vallen binnen de risicocategorieën en/ of –gebied (zie bijlage 1). Voor omgevingsvergunning inrichtingen Wet milieubeheer is daarnaast bepaald dat een Bibob-toets alleen wordt uitgevoerd als vanuit verschillende bronnen aanwijzingen zijn voor ernstige mate van gevaar.
Paragraaf 3 Privaatrechtelijke transacties
In artikel 3.1 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven. Dit betreft een uitbreiding van de toepasbaarheid van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar kan worden beschouwd maar op onderdelen gebleken is ernstig kwetsbaar te zijn voor invloeden vanuit de criminele omgeving. Voor het uitsluiten van deze invloeden binnen deze sector, zullen maatregelen vanuit diverse actoren binnen deze sector zelf noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen initiatieven komen vanuit b.v. de makelaardij, het notariaat en de taxateurs. Ook kan het Kadaster een signalerende rol vervullen in geval een onroerend goed in korte tijd meerdere keren in andere handen overgaat.
De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen, waarin een bestuursorgaan middels een privaatrechtelijke transactie partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten. Zoals eerder gezegd is de onroerendgoedsector in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar. De toepassing zal dan ook beperkt dienen te worden tot de gevallen, waarin gemotiveerd tot inzet kan worden besloten. In het beleid is een voorzet gedaan voor een nadere beperking van de toepassing. Deze voorzet is niet bindend; zij beoogt nadrukkelijk uit te nodigen tot nadere studie op de schaal van de eigen omgeving met beschikbare samenwerkingspartners binnen b.v. het RIEC om tot een werkbare afbakening van de toepassing in deze sector te komen.
In artikel 3.2 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij aanbestedingen omschreven.
Door de wetgever is de toepasbaarheid van het Bibob-instrumentarium beperkt tot de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw. Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke transactie in een van deze sectoren ook tot Bibob-toets over te gaan maar de inzet nadrukkelijk te beperken tot gevallen, waarbij de inzet gemotiveerd kan worden. Er is daarbij gekozen voor een eerste beperking tot de transacties, waarvoor een openbare aanbesteding is voorgeschreven. In tegenstelling tot de procedures bij onderhandse aanbesteding betreft het hier veelal personen/ondernemingen die bij het bestuursorgaan minder bekend zijn.
Daarnaast is in het beleid de mogelijkheid opgenomen om ook tot een Bibob-toets te kunnen overgaan als concrete informatie daartoe aanleiding biedt. In tegenstelling tot de algemene strekking van de Bibob-regelgeving, verstrekt de Wet Bibob geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen. De reden hiervoor is, dat het binnen deze sector in beginsel gaat om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een Bibob-toets kan dan ook slechts gelden als versterking voor een van deze criteria.
Voor de inzet van het Bibob-instrumentarium geldt als algemene regel, dat het slechts als ultimum remedium dient te worden ingezet en het overheidsorgaan geboden is om nadrukkelijk eerst de mogelijkheden na te gaan, die reguliere wetgeving biedt. Op dat vlak ligt op dit moment een voorstel Aanbestedingswet 2012 voor vaststelling door het parlement voor. In dit wetsvoorstel is o.a. de invoering van een z.g. eigen integriteitsverklaring opgenomen.
De verwachting is dat deze verklaring een sterke rol kan vervullen in het selectieproces, waardoor inzet van het Bibob-instrument veelal niet meer noodzakelijk is.
In artikel 4.1 van paragraaf 4 wordt de uitvoering van het eigen onderzoek beschreven. Bij de uitvoering van het eigen onderzoek, zal het bestuursorgaan in eerste aanleg gebruik maken van alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook zal zij gebruik kunnen maken van de relevante informatie, die voor haar beschikbaar is in z.g. open bronnen.
De beschikbaarheid van relevante informatie in de z.g. gesloten bronnen is door de onderliggende regelgeving beperkt. Middels de wijziging van wetgeving, heeft het bestuursorgaan sinds 1 juli 2013 een ruimere bevoegdheid verkregen tot het handelsregister van de Kamer van Koophandel en het Justitieel Documentatie Systeem.
De Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) zijn door de wetswijziging bevoegd om het volledige eigen onderzoeksdossier als ook een daarop gebaseerd adviesrapport van het Bureau in te zien. Op die manier wordt hun ondersteunende en coördinerende rol naar bestuursorganen bij de uitvoering van de Bibob-wetgeving, nadrukkelijk versterkt. Het RIEC kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan versterken door het verstrekken van relevante informatie, die afkomstig is van de partners in het samenwerkingsverband. Ook kunnen zij adviseren om in concrete gevallen wel/niet over te gaan tot het doen van een adviesverzoek bij het Landelijk Bureau Bibob.
Indien het bestuursorgaan een adviesrapport van het Bureau heeft ontvangen, rust daar voor haar een vergewisplicht op. In de wetswijziging is voorzien in de mogelijkheid om dit adviesrapport daartoe voor te leggen aan de leden van het lokale driehoeksoverleg.
De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid voor de gemeente, waarbij zij, in geval van weigering dan wel intrekking, haar besluit afdoende moet motiveren.
7.De Wet openbaarheid van bestuur (Wob)
Op grond van artikel 28 Wet Bibob is een ieder die krachtens de Wet Bibob informatie krijgt met betrekking tot een derde verplicht tot geheimhouding van deze informatie.
Hoewel het Bibob-advies als document in beginsel onder het verstrekkingenregime van de Wob valt, zal in de praktijk het openbaar maken van het advies op grond van artikel 10 van de Wob achterwege blijven. De inhoud van het advies zal namelijk veelal gegevens bevatten die de persoonlijke levenssfeer raken of gegevens die als bedrijfsgegevens zijn te beschouwen. Ook zal niet zelden een beroep gedaan kunnen worden op in de Wob genoemde grond voor het voorkomen van onevenredige benadeling van bij die aangelegenheid betrokken (rechts)personen dan wel derden.