De raad van de gemeente Loppersum;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014;
gelet op de volgende artikelen van de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015:
2.1.3;
2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid;
[2.1.5, eerste lid;
2.1.6;
2.1.7;
2.3.6, vierde lid;
en 2.6.6, eerste lid;
overwegende
- -
dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze
waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk
leven;
- -
dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar
vermogen bijstaan;
- -
dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving
onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot
participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de
gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen
blijven wonen;
- -
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van
het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met
betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de
zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of
met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd
wonen en opvang, en
- -
dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen,
diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en
daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve
samenleving;
b
esluit
:
vast te stellen de
"VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING
GEMEENTE LOPPERSUM 2015"
Artikel 1. Begripsbepalingen
- 1.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan onder:
- -
algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet
speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die
algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan
vergelijkbare producten;
- -
andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- -
bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid,
van de wet;
- -
anti-revaliderend: het versterken of creëren van beperkingen
als gevolg van de verstrekking van voorzieningen;
- -
gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld
in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
- -
hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als
bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
- -
ingezetene: cliënt die feitelijk hoofdverblijf heeft in de
gemeente Loppersum;
- -
woonplaatsbeginsel: de werkelijke verblijfplaats van de
belanghebbende
- -
melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2,
eerste lid, van de wet;
- -
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de
wet;
- -
voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening
waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;
- -
wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
- 2.
Voor zover niet anders bepaald, hebben begrippen in deze
verordening en de daarop gebaseerde nadere regels en
beleidsregels dezelfde betekenis als in de wet.
Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning
1.Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met
2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de
cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor
zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking
komt.
Artikel 3. Criteria voor een maatwerkvoorziening
- 1.
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
- a.
ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of
participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt
deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op
eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met
hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel
met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen
of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De
maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de
uitkomsten van het in artikel 5 Wmo bedoelde onderzoek, een
passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin
de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of
participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving
kan blijven,en
- b.
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in
de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale
problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten,
al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als
gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze
problemen naar het oordeel van het college niet op eigen
kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp
van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met
gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of
wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend
met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek,
een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de
cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren
van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo
zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de
samenleving.
- 2.
Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot
zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een
maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:
- a.
de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs
niet vermijdbaar was, en
- b.
de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt
redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te
hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had
gemaakt.
- 3.
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college
de goedkoopst adequate voorziening.
- 4.
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een
eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts
verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is
afgeschreven,
- a.
tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan
als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn
toe te rekenen;
- b.
tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de
veroorzaakte kosten, of
- c.
als de eerder verstrekte voorziening niet langer een
oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan
maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 4. Voorwaarden en weigeringsgronden
- 1.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
- a.
wanneer de gevraagde maatwerkvoorziening een (mogelijk)
anti-revaliderende werking heeft;
- b.
wanneer de problematiek die in het gegeven geval aanleiding
geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op
grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
- c.
indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen
gebruikelijk is;
- d.
indien het een voorziening betreft die de cliënt na de
melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of
geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk
toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan
worden vastgesteld;
- e.
voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is
gericht;
- f.
als deze niet langdurig noodzakelijk is;
- g.
indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente
Loppersum.
- 2.
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
- a.
voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in
de woning gebruikte materialen;
- b.
ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens,
kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen,
ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers,
- c.
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten
betreft in een complex gericht op huisvesting van senioren
en/of mensen met beperkingen
- d.
indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor
geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de
zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden
voor verhuizing aanwezig is;
- e.
indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar
beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij
daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door
het college;
- f.
de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die
niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.
- 3.
Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm
van een persoonsgebonden budget in aanmerking worden gebracht wanneer
beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het
gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken.
Artikel 5. Inhoud beschikking
- 1.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in
ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb
wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de
beschikking kan worden gemaakt.
- 2.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de
beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde
resultaat daarvan is;
- b.
wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
- c.
hoe de voorziening wordt verstrekt,
- d.
welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
- 3.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb
wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- d.
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld,
en
- e.
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
- 4.
Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de
beschikking geïnformeerd.
Artikel 6. Regels voor pgb
- 1.
Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van
de wet.
- 2.
Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt
het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten
die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft
gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening
noodzakelijk was.
- 3.
De hoogte van een pgb:
- a.
wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan
over hoe hij het pgb gaat besteden;
- b.
is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede
diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen
die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken,
en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor
onderhoud en verzekering, en
- c.
bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende
situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.
- 4.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening is
opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging
tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.
- 5.
Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan
diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder
de volgende voorwaarden betreffende het tarief betrekken van een persoon
die behoort tot het sociale netwerk met dien verstande dat:
- a.
deze persoon krijgt een lager tarief krijgt betaald voor zijn
diensten dan door het college in het Besluit vastgestelde
tarief. Dit lagere tarief wordt door het college in het Besluit
vastgesteld;
- b.
tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het
persoonsgebonden budget mogen worden betaald.
- 6.
Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen drie maanden na
toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor
het is verstrekt.
- 7.
Het college kan in het Besluit nadere regels stellen over de wijze van
vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget.
Artikel 7. Controle
- 1.
Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte
voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel
waarvoor ze verstrekt zijn.
- 2.
Het college kan in het Besluit nadere regels stellen met betrekking tot
de controle op de besteding.
Artikel 8. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en
algemene voorzieningen
- 1.
Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:
- a.
voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde
cliëntondersteuning, en,
- b.
voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de
maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode
waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit
maatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen
en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot of hieraan
gelijkgestelden.
- 2.
Het college kan bij nadere regeling bepalen:
- a.
voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde
cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is
verschuldigd;
- b.
wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage
is; en
- c.
dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve
van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd
door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene
tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan
als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een
cliënt.
- 3.
Het college bepaalt bij nadere regeling door welke andere instantie dan
het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de
bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en
geïnd.
- 4.
De kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald:
- a.
- b.
na een consultatie in de markt, of
- c.
in overleg met de aanbieder.
Artikel 9. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
- 1.
Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met
betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen,
door:
- a.
het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van
de cliënt en het aansluiten bij de informele zorg;
- b.
het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;
- c.
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden
in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in
overeenstemming met de professionele standaard;
- d.
te voldoen aan de governance code van hun sector;
- e.
te voorzien in een actief kwaliteitsbeleid;
- f.
de ondersteuning tot stand te brengen in overleg met cliënten
zowel op individueel als collectief niveau.
- 2.
Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden
gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de
deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
- 3.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de
naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders,
een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met
de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 10. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Artikel 10. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
- 1.
Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en
geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een
aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
- 2.
Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich
heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan
de toezichthoudend ambtenaar.
- 3.
De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet
onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het
college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden
van geweld.
- 4.
Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden
voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een
voorziening.
Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of
terugvordering
- 1.
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op
verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en
omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze
aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld
in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
- 2.
Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing
als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel
intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de
verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere
beslissing zou hebben geleid;
- b.
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is
aangewezen;
- c.
de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te
achten;
- d.
de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het
pgb verbonden voorwaarden, of
- e.
de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een
ander doel gebruikt;
- f.
de cliënt door gebruik van de voorziening overlast
veroorzaakt;
- g.
de cliënt door of bij gebruik zichzelf of zijn omgeving in
gevaar brengt.
- 3.
Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als
blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend
voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft
plaatsgevonden.
- 4.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a,
heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige
gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het
college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking
heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de
ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten
pgb.
- 5.
Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is
ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
- 6.
Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is
ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
Artikel 12. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van
waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 13. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische
problemen
- 1.
Het college verstrekt in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in
artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of
chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband
houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager
dan een nader te bepalen percentage van het wettelijk minimumloon, een
tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de
participatie.
- 2.
Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen, op welke
wijze en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.
Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door
derden
- 1.
Het college houdt in het belang van een goede
prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die
het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval
rekening met:
- a.
de aard en omvang van de te verrichten taken;
- b.
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
- c.
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het
personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en
werkoverleg;
- d.
kosten voor bijscholing van het personeel, en
- e.
- f.
gemeentelijke kwaliteitsbeleid.
- 2.
Het college houdt in het belang van een goede
prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die
het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in
ieder geval rekening met:
- a.
de marktprijs van de voorziening, en
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening
van de leverancier worden gevraagd, zoals:
1o. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
2o. instructie over het gebruik van de voorziening;
3o. onderhoud van de voorziening, en
4°. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal
wijkteams).
- 3.
Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde
zorg, al dan niet steekproefsgewijs.
Artikel 15. Klachtregeling
- 1.
Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten
van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.
- 2.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de
naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke
overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks
cliëntervaringsonderzoek.
- 3.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de
klachtafhandeling.
Artikel 16. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke
ondersteuning
- 1.
Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van
cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de
gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen met
uitzondering van de Huishoudelijke Hulp en individuele
hulpmiddelen.
- 2.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de
naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door
periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks
cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 17. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
- 1.
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder
geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het
beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de
krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking
tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
- 2.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen
voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen,
advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en
beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en
voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen
vervullen.
- 3.
Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek
overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat
zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg
benodigde informatie en ondersteuning.
- 4.
Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en
derde lid.
Artikel 18. Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar
geëvalueerd, beginnend een jaar na de inwerkingtreding van de verordening.
Het college zendt hiertoe telkens om de vier jaar beginnend een jaar na de
inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Artikel 19 Indexering
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening
en het op deze verordening berustende gemeentelijke Besluit Maatschappelijke
ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de
prijsindex van de gezinsconsumptie.
Artikel 20. Nadere regels en hardheidsclausule
- 1.
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze
verordening niet voorziet, beslist het college.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze
verordening.
- 3.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken
van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de
verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
- 1.
De Verordening Wmo 2012 wordt met ingang van 1 januari 2015
ingetrokken.
- 2.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van
de Verordening Wmo 2012, totdat het college een nieuw besluit heeft
genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt
ingetrokken.
- 3.
Aanvragen die zijn ingediend na 1 november 2014 onder de Verordening Wmo
2012 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze
verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
- 4.
Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Wmo
2012, wordt beslist met inachtneming van die verordening.
Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
- 2.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo 2015 gemeente
Loppersum 2015.