Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit Jeugdhulp gemeente Oosterhout |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit Jeugdhulp gemeente Oosterhout 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-07-2019 | nieuwe regeling | 16-12-2014 zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2014-82030.html, 29-12-2014 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Oosterhout; gelezen het daartoe strekkend voorstel behandeld in zijn vergadering van 16 december 2014;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 5 en artikel 13 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Oosterhout 2015;
overwegende dat het noodzakelijk is het toegangsproces Jeugdhulp en daaraan gerelateerde zaken bij uitvoeringsbesluit te regelen;
vast te stellen: “het uitvoeringsbesluit Jeugdhulp gemeente Oosterhout”.
Gemeente Oosterhout gaat uit van de eigen kracht van haar bewoners. Ouders zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind(eren). De meeste ouders vragen advies of hulp bij de opvoeding of ontwikkeling van hun kind in hun directe omgeving. Bijvoorbeeld bij familie, vrienden, buren, school, geloofsgemeenschap of sportclub. Wanneer een eigen sociale netwerk onvoldoende ondersteuning biedt, zal de gemeente ondersteuning bieden. Dit wil de gemeente doen door te investeren in laagdrempelige preventie, waardoor jeugdigen en ouders in een vroegtijdig stadium worden ondersteund. Met als doel om (duurdere) langdurige zorg te voorkomen.
Als meer ondersteuning nodig is, dan kunnen jeugdigen en ouders rechtstreeks of via partners in de wijk zoals school, jongerenwerk of politie, terecht bij het sociale wijkteam. Dit wijkteam werkt volgens het principe één gezin, één plan, één regisseur.
Jeugdigen en ouders kunnen straks als ze hulp nodig hebben terugvallen op het wijkteam.
Binnen het sociale wijkteam werken verschillende professionals. Zij werken vraaggericht, integraal en gezinsgericht. Jeugdhulp wordt hiermee dichtbij gezinnen en met gezinnen georganiseerd. Deze aanpak is gericht op het versterken van de eigen kracht van jeugdigen, ouders en het sociale netwerk.
Als er verschillende vormen van ondersteuning nodig zijn in een gezin zorgt het sociale wijkteam dat dit goed is afgestemd. Deze afstemming wordt uitgevoerd door een gezinswerker die de regie in het ondersteuningsproces op zich neemt.
Voor sommige gezinnen is specialistische hulp nodig, zoals pleegzorg, dagbehandeling of specialistische geestelijke gezondheidszorg. Het sociale wijkteam kan de specialistische hulp inschakelen. Een team van experts, bijvoorbeeld op het gebied van opvoeden, psychische problematiek of verslaving, kan de medewerker van het wijkteam daarbij adviseren. Het sociale wijkteam zal, indien nodig, procesbegeleiding bieden en blijft hiermee betrokken bij het gezin.
De Verordening Jeugdhulp gemeente Oosterhout 2015 (verder: verordening) bevat regels ten aanzien van te verlenen individuele of overige voorzieningen. In dit uitvoeringsbesluit worden de regels rondom het toegangsproces bij jeugdhulp nader uitgewerkt. Daarmee vormt het een toetsingskader teneinde in de uitvoering van de verordening eenzelfde lijn aan te brengen.
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Alle begrippen die in dit uitvoeringsbesluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de verordening Jeugdhulp Oosterhout, de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht. In dit uitvoeringsbesluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
verordening: de Verordening Jeugdhulp gemeente Oosterhout 2015;
de jeugdige of zijn ouders: Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdigde of zijn ouders’ bedoelen we: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar);
familiegroepsplan: in artikel 1.1 van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;
ouderbijdrage: een bijdrage in de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt, of een bijdrage in de kosten van verblijf in een justitiële jeugdinrichting van een jeugdige die met toepassing van artikel 261, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aldaar is geplaatst;
Hoofdstuk 2: Toegangsproces bij jeugdhulp
Op grond van artikel 5 van de verordening Jeugdhulp gemeente Oosterhout dient er bij nadere regeling vastgelegd te worden op welke procedurele wijze, in samenspraak met de cliënt, wordt vastgesteld of de cliënt voor een individuele of overige jeugdhulpvoorziening in aanmerking komt. Dit uitvoeringsbesluit geeft invulling aan die nader te beschrijven regels.
Artikel 2. Melding / hulpvraag
Het college heeft de ambulante generalistische begeleiding voor ouders en jeugdigen, gericht op vraagverheldering en toeleiding naar zorg, ondersteunen en regisseren van zorg op het gebied van opvoeden en opgroeien volgens het principe één gezin/huishouden, één plan, één regisseur en toeleiding tot specialistische zorg neergelegd bij de stichting Sociale Wijkteams Oosterhout (zie artikel 2 lid 1 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Oosterhout 2015)
Artikel 3. Vooronderzoek en identificatie
Het college maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met de jeugdige of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Het college verzoekt toestemming van de cliënt om persoonsgegevens en informatie aangaande de cliënt te registeren en uit te wisselen met andere instanties betrokken bij de uitwerking van het plan. De registratie en uitwisseling vindt plaats met inachtneming van de bij of krachtens de Jeugdwet of de Wet bescherming persoonsgegevens gestelde voorschriften.
Bij het vooronderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige of zijn ouders vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.
De jeugdige of ouder die een aanvraag doet voor een individuele voorziening, toont het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
De cliënt geeft toestemming aan de gemeente en haar partners betrokken bij de levering van de maatwerkvoorziening om persoonsgegevens en informatie aangaande de cliënt te registeren en uit te wisselen. De registratie en uitwisseling vinden plaats met inachtneming van de bij of krachtens de Jeugdwet of de Wet bescherming persoonsgegevens gestelde voorschriften.
Bij het toekennen van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd en welke individuele voorziening het, zoals genoemd in artikel 2 lid 2 van de verordening Jeugdhulp gemeente Oosterhout 2015 betreft.
Hoofdstuk 3 Nadere regels omtrent het persoonsgebonden budget
Zoals in de algemene toelichting van de verordening Jeugdhulp gemeente Oosterhout 2015 (hierna: verordening) al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure.
Op grond van artikel 5 van de verordening dient er bij nadere regeling vastgelegd te worden op welke procedurele wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een individuele of overige jeugdhulpvoorziening in aanmerking komt. Dit uitvoeringsbesluit geeft invulling aan die nader te beschrijven regels en bevat bepalingen die de gewenste zorgvuldige procedure moeten waarborgen.
In dit artikel worden enkele begripsbepalingen nader uitgewerkt.
In de verordening is in artikel 3 lid 1 geregeld dat het college verantwoordelijk is voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen.
Het college van de gemeente Oosterhout heeft de ambulante generalistische begeleiding voor ouders en jeugdigen, gericht op vraagverheldering en toeleiding naar zorg, ondersteunen en regisseren van zorg op het gebied van opvoeden en opgroeien volgens het principe één gezin/huishouden, één plan, één regisseur en toeleiding tot specialistische zorg gemandateerd aan de stichting Sociale Wijkteams Oosterhout. Ook op andere plaatsen in dit Uitvoeringsbesluit en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.
Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 2 tot en met 6 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 4 van dit Uitvoeringsbesluit, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.
Artikel 3: Vooronderzoek en identificatie
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.
Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacy regels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.
De tweede zin van het tweede lid vloeit voort uit het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in het Uitvoeringsbesluit opgenomen vanwege het belang om hierin een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd over hun rechten en plichten.
Dat jeugdigen en ouders niet gedwongen kunnen worden om een familiegroepsplan op te stellen spreekt voor zich, uiteraard kan het college het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – wel aanraden en stimuleren. Bovendien, ook als er geen familiegroepsplan wordt opgesteld, zullen bepaalde zaken die ter sprake kunnen komen tijdens het opstellen van een familiegroepsplan óók ter sprake komen tijdens het onderzoek. Dan gaat het bijvoorbeeld om het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden.
De gemeente heeft in dezen de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1, onder g, van de wet). Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan om hier effectief uitvoering aan te geven. Dat deze ondersteuning geboden dient te worden als de jeugdige of zijn ouders hier behoefte aan hebben, wordt bevestigd in de laatste zin van het vierde lid. Uiteraard kunnen de jeugdige of zijn ouders niet gedwongen worden om ondersteuning te accepteren, maar kan het college het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft, is aan de gemeente, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen.
Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten.
Derde lid: In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.
In het vierde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien. Dit laatste is bepaald in artikel 4, vijfde lid.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht, of als dit wenselijk is, andere mensen uit het sociale netwerk van de jeugdige. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek bij het Sociale wijkteam plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.
In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.
In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet en de verordening vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.
Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.
Het vierde lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat (door Onze Ministers) met (de vaststelling en) de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. De ouderbijdrage geldt op grond van art. 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie. In artikel 10 van het Uitvoeringsbesluit wordt de rechtsbescherming tegen de vaststelling van de ouderbijdrage voor de helderheid nader uitgewerkt.
Het vijfde lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan in de Jeugdwet (artikel 2.1, onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover bij uitvoeringsbesluit een regeling op te stellen. De bepaling is hier toch in opgenomen vanwege het belang om in het Uitvoeringsbesluit een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.
Als de jeugdige en zijn ouders wel een familiegroepsplan hebben opgesteld, dan wordt dit als eerste bij dat onderzoek betrokken. Uiteindelijk zal altijd het college moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig acht en in welke mate de jeugdige en zijn ouders, zo nodig met hulp uit de naaste omgeving, op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Een deugdelijk familiegroepsplan, al dan niet opgesteld met ondersteuning van de gemeente, kan deze stap in het proces vergemakkelijken. Het college dient een familiegroepsplan als eerste te betrekken bij het onderzoek; het kan een deugdelijk familiegroepsplan niet zomaar naast zich neerleggen.
Artikel 5: Verslag of plan van aanpak
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.
Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.
Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van een individuele voorziening, wordt hierover een plan van aanpak opgesteld, waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.
Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (zesde lid).
Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.
In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Dit Uitvoeringsbesluit wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In het Uitvoeringsbesluit is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.
Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen of er overeenkomstig artikel 6, tweede lid van het uitvoeringsbesluit, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.
Het eerste lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Awb en is hier opgenomen in het belang van burgers om hen in het uitvoeringsbesluit een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.
Het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven dat het college, bij het toekennen van een individuele voorziening In de beschikking opneemt welke individuele voorziening het, zoals genoemd in artikel 2 lid 2 van de verordening Jeugdhulp gemeente Oosterhout 2015 het betreft.
Hiermee worden de volgende vormen van individuele voorzieningen bedoeld;
Ondersteuning bij het dagelijkse leven en persoonlijke verzorging; gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van jeugdigen met opgroeiproblematiek al dan niet gecombineerd met een lichamelijke, zintuiglijke en/of verstandelijke beperking, en/of een psychiatrische of somatische aandoening. De ondersteuning is gericht op de jeugdige zelf en daar waar nodig op het gezinssysteem. De activiteiten in het kader van ondersteuning kunnen zowel individueel als in een groep kunnen worden uitgevoerd (of allebei).
Respijtzorg; gericht op de ontlasting van de persoon die mantelzorg levert aan jeugdigen met een lichamelijke, zintuiglijke en/of verstandelijke beperking, en/of een psychiatrische of somatische aandoening. De dienstverlening die gevraagd is met betrekking tot respijt betreft dag-/naschoolse opvang en logeerzorg.
Ambulante behandeling van ontwikkelingsproblematiek bij het jonge kind; gericht op het verkrijgen van zicht op en het herstellen of op gang brengen van een vastgelopen of verstoorde ontwikkeling van het jonge kind en het versterken van de opvoedingskracht van de ouders en waar nodig de betrokken (opvoed) professional. De hulp is bedoeld voor kinderen tussen 0 en 7 jaar met een ontwikkelingsachterstand en/of complexe gedragsproblematiek en zijn ouders/verzorgers.
Ambulante behandeling Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED); gericht op het bereiken van een functioneel niveau van technisch lezen en spellen door de jeugdige. Dyslexie is een neurocognitieve functiestoornis en vereist deskundigheid op het gebied van cognitieve informatieverwerking en de toepassing daarvan in diagnostiek en behandeling.
Ambulante behandeling problematiek door (licht) verstandelijke beperking; gericht op het vergroten van de participatiemogelijkheden en/of het voorkomen van verergering van gedragsproblemen van jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking. Het betreft het verlenen van behandeling van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard gericht op beperkingen veroorzaakt door een verstandelijke handicap.
Verblijfszorg; betreft jeugdhulp waarbij kinderen en jeugdigen, op vrijwillige of gedwongen basis (tijdelijk) dag en nacht (24 uurs-voorziening) buiten hun eigen omgeving verblijven en passende hulpverlening en/of behandeling krijgen aangeboden.
Jeugdzorg Plus; gericht op de behandeling van jeugdigen met ernstige gedragsproblematiek. Het betreft een zeer intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdhulp waarbij de vrijheden van de jeugdige kunnen worden ingeperkt, om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de hulp die hij/zij nodig heeft.
Pleegzorg; gericht op het bieden van een vervangende opvoed- en/of behandelomgeving waarbij de jeugdige geplaatst wordt in een vervangende gezinssituatie. Pleegzorg kan worden ingezet indien de ouders (tijdelijk) pedagogisch onmachtig zijn om de veiligheid van het kind door de eigen en/of kindproblematiek te kunnen waarborgen.
In de beschikking wordt alleen ter informatie opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd (vierde lid). De vaststelling en inning geschieden door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast.
Hoofdstuk 3 Nadere regels omtrent het persoonsgebonden budget
Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een PGB inzetten. De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de individuele voorziening. Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.
Artikel 8: Voorwaarden tot verstrekking pgb
In de Jeugdwet worden drie voorwaarden gesteld waar personen aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een PGB. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Zoals uit de Jeugdwet is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Daarnaast verzorgt het servicecentrum PGB van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager.
Allereerst wordt van een burger verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. De gemeente vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.
Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, het aangaan van een contract (de budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de individuele voorziening), het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De budgethouder dient een zorgovereenkomst te overleggen met de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners.
Het eerste lid van artikel 8 geeft aan dat een individuele voorziening in de vorm van een pgb alleen wordt verstrekt indien jeugdigen en/of ouders dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vragen. Hierin moet gemotiveerd worden waarom het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger te zijn. het college beoordeelt of dit plan voldoet. Door het opstellen van een persoonlijk plan worden cliënten gestimuleerd na te denken over de zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.
Om na te gaan of de budgethouder op verantwoorde wijze om kan gaan met een PGB wordt op grond van de in lid 3 genoemde beoordelingscriteria de bekwaamheid van de budgethouder beoordeeld.
Cliënten die zelf (of met behulp van hun netwerk) niet in staat zijn de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren kunnen geen aanspraak doen op een PGB.
Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.
Lid vier geeft aan dat het pgb kan worden geweigerd als er overwegende bezwaren tegen de budgethouder. Hiervan is sprake als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteedt wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Andersom kan het zo zijn dat een budgethouder zélf niet of onvoldoende bekwaam is, maar er mensen in zijn omgeving zijn die hem of haar dusdanig kunnen helpen en bijstaan dat er toch een PGB verstrekt kan worden.
Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan de gemeente het PGB weigeren. Dat is een beslissing van de gemeente waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.
Artikel 9: Weigeringsgronden voor een pgb
Volgens de Jeugdwet mag een PGB alleen weigeren voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare hulpvraag.
Conform de bepalingen in de Jeugdwet worden de volgende zorg- en ondersteuningsvormen uitgesloten van een PGB:
Artikel 10: Inzet sociale netwerk of mantelzorgers
In het gemotiveerde plan van de ouders/jeugdige kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten.
In navolging van de overheid is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het sociale netwerk of mantelzorgers kunnen op basis van dit Uitvoeringsbesluit alleen worden ingezet in die gevallen waar het respijtzorg en/of begeleiding betreft.
Artikel 11: pgb voor begeleiding
Belangrijk is dat het persoonsgebonden budget voor begeleiding ook daadwerkelijk besteed wordt aan het doel waar het voor bestemd is. Indirecte kosten komen niet aanmerking voor uitbetaling via het pgb. Bij dit laatste valt o.a. te denken aan bijvoorbeeld reiskosten/ administratie en bemiddelingskosten.
Artikel 12: Beëindiging toekenning pgb
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 13: Trekkingsrecht pgb
In de Jeugdwet is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
Het persoonsgebonden budget voor diensten van jeugdhulp is afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd bij verstrekking in natura.
In de zorgovereenkomst zijn ten minste afspraken in opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, de inschakeling van het type hulpverlener en de wijze van declareren.
Toetsing over de hoogte van de gedifferentieerde tariefstelling pgb diensten vindt vervolgens door de gemeente plaats aan de hand van de pgb zorgovereenkomst.
Artikel 16: Besteding in het buitenland
Evaluatie van de geboden jeugdhulp vindt plaats aan de hand van de gemaakte afspraken hierover in het plan van aanpak.